• No results found

het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het KITLV. Dit behoudt zich het recht voor een vergoeding te berekenen voor reproductie.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het KITLV. Dit behoudt zich het recht voor een vergoeding te berekenen voor reproductie. "

Copied!
43
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Deze fIlm is beschikbaar gesteld door het KITL V, uitsluitend op voorwaarde dat

no~h

het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het KITLV. Dit behoudt zich het recht voor een vergoeding te berekenen voor reproductie.

Indien op het originele materiaal auteursrecht rust, dient men voor reproductiedoeleinden eveneens toestemming te vragen aan de houders van dit auteursrecht.

Toestemming voor reproductie dient men schriftelij k aan te vragen.

Thisfilm is supplied by the KlTLVonly on condition that neither it nor part of it is further reproduced without first obtaining the permission of the KlTL V which reserves the right to make a charge for such reproduction. IJ the material filmed is itself in copyright, the permission of the owners of that copyright will also be required for such reproduction.

Application for permission to reproduce should be made in writing, giving details of the proposed reproduction.

SIGNATUUR

MICROVORM:

SHELF NUMBER MICROFORM:

MMETA 0096

(2)

KIJKJES IN EEN VER LAND

DOOR

JONKVR.

DE LA BASSECOUR CAAN '

ALETTA HOOG

NIJKERK - G. F. CALLENBACH

1912

(3)

KIJKJES IN EEN VER LAND

(4)

KIJKJES IN EEN VER LAND

DOOR

jonkvr. DE LA B \ SECOUR CAAN

EN

ALETTA HOOG

T(JI ·Rr - I.

r.

i\LLE. B 1\

1912

(5)
(6)

I.

BRUINE KINDEREN.

Het verre land waar we een kijkje gaan nemen, is Ned. Oost Indië. Wie al wat aardrijkskunde kent, weet dat Ned. Oost Indië uit vele eilanden bestaat. We gaan nu in gedachten naar een paar van de kleinere eilanden, Sangi- en Talauer-eilanden heeten ze.

Op de blauwe zee, nog dicht bij 't strand van Lobbo, vaart een klein rank bootje. Het is maar een uitgeholde boomstam. Een prauw noemen ze daar zoo'n bootje.

"Hola! wacht even, ik ga ook mee!" roept een jongen van een jaar of negen tegen zijn twee oudere broers, die in de prauw zitten. 't Is Biala, een slank gebouwde jongen. Zijn naakt bruin lijf glanst in 't zonlicht. Vlug springt hij over de ruwe steenen op't strand en plonst

't water in. Met flinke slagen zwemt hij naar de prauw

en weet er zich handig in te werken.

Maar welkom is hij er niet. "Kijk me dat kuiken

(7)

8

eens! Hij wil meedoen met de grooten!" roept spottend een van Biala's broers.

"Nou, je zult wel zien hoe 't kuiken de visschen weet te roepen," is het tartende antwoord.

Als ze niet in 't smalle prauwtje gezeten hadden, zou Renkeng, 8iala's oudste broer, hem zeker eens afgerost hebben. Nu zegt Renkeng alleen maar met een dreigenden blik: "Straks zal ik je, jou!" Die 8iala!

om zoo hardop te roepen wat ze gaan doen!

En Biala zelf voelt zich ook wel wat schuldig, omdat

hij 't doel van de reis verklapt heeft aan de geesten,

die nu weten dat 't hem om de visschen te doen is.

Als de geesten die in de Zee wonen 't nu eens niet goed vinden dat zij visschen gaan vangen! Dan zullen die geesten zeker een storm verwekken of de visschen waar- schuwen, dat zij naar een andere plaats moeten zwemmen.

8iala neemt een leege dop van een klappernoot, die in de boot ligt, en sch pt er ijverig 't water mee uit de prauw. Want in zoo'n prauwtje is altijd wel wat water. Regelmatig klinkt het geplas van de scheppers, waarmee zijn broers het vaartuigje vooruit brengen.

En daarbij klinkt hun lied:

"Wij varen op de zee, Geef ons een goede reis, En zij de wind ons mee".

9

Maar de geesten van de zee hebben toch zeker niet gehoord wat 8iala riep. Want de lucht blijft helder en de zee kalm. Tegen 't vallen van den avond keeren de jongens terug met een rijken buit.

De prauw wordt op 't strand getrokken en de visch naar huis gebracht. Nog dienzelfden avond is er feest- maal. Zooveel visch is er, dat zelfs ooms en tantes, neven en nichten er bij gevraagd worden. Zij hebben er al op gerekend, want het spreekt vanzelf dat de familie alles samen deelt.

Op zulk een stevigen avondmaaltijd volgt een zware slaap. Midden in den nacht echter schrikt iedereen wakker, want de bamboe-wanden van het huis schudden heen en weer. Is het een aardbeving? Neen, hoor de wind eens razen! Brr .... hoe blaast -hij zoo in huis?

0, het heele dak is er afgewaaid! Dat kan licht ge- beuren, want het is aloud en de gedroogde palm- bladeren, waar het van gemaakt is, bieden niet veel weerstand aan den storm. Maar nu begint het ook te stortregenen en kan de familie niet in huis blijven.

8iala meent, half slaapdronken nog, dat hij weer in zee zwemt, maar hij loopt toch met de anderen mee naar buiten. Het heele huisje kon wel eens worden opgenomen, het is beter te schuilen bij de buren.

Den volgenden dag is het leven voor de jongens heel anders dan zij het gewend zijn, want zij moeten

(8)

JO

allen .aan het werk. De vrouwen gaan ook mee om blaren van den sagopalm te halen. Deze worden aan elkaar geregen, de mannen zien de bamboestijlen van het huis eens na en maken die van het dak in orde.

Nu worden de aan elkaar geregen bladeren er op ge- legd en .... nog voor den avond is het huisje in staat een storm te trotseeren. Maar het blijft stil, en allen slapen eens lang uit na de buitengewone inspanning.

De zon staat al hoog aan den hemel als moeder naar buiten gaat om onder een afdakje vuur aan te maken en de sagobrij te gaan koken in een aarden pot.

Na het eten gaan de jongens ergens buiten liggen slapen en moeder gaat voor haar weefgetouw zitten.

Van vezels van den bast van een soort pisangboom weeft zij het koffo waar zij later baadjes van maken zal. I) De oudste zuster, Sangela, is bezig aan haar bruid japon. Die is ook gemaakt van koffo, maar in de mouwen komen tusschenzetsels van krawangwerk.

Draden worden uitgetrokken en met garen wordt in dat open gedeelte een patroon gewerkt. Een klein zusje is bezig mandjes te vlechten om bij den feestmaaltijd op tafel te zetten, met rijst gevuld. Zij kan nog niet de heel kunstige mandjes maken, die den vorm van

') Een baadje, zoo noemen ze daar de korte jasjes, die de mannen en de jakjes, die de vrouwen dragen.

11

een kip hebben, maar daar zullen moeder of Sangela wel voor zorgen.

Als Sangela een Hollandsch meisje was, zou zij zeker nog niet aan trouwen denken. Want al weet niemand precies hoe oud zij is, ouder dan 14 of 15 jaar zal ze toch niet wezen. Eigenlijk is zij al getrouwd, voordat zij nog loopen of praten kon. Haar vader Delama heeft toen een afspraak gemaakt met den vader van den kleinen Tatengkeng, dat de kinderen later samen trouwen zouden. En Tatengkengs ouders zijn toen al met een bruidsschat aan komen dragen: zij brachten een klein kanonnetje, een paar vuurvaste schotels en eenige pakken sago. Later met 't trouwen zouden zij nog wat brengen. En Tatengkeng heeft onlangs gezegd dat hij 't ontbrekende wel aan zou vullen, want dat hij Sangela nu tot zijn vrouw wou hebben. Of Sangela zin in hem heeft, dat heeft niemand gevraagd. Zij heeft eenvoudig te gehoorzamen.

Intusschen is het jongste broertje voor het huis aan het spelen. Hij is op het rijstblok geklauterd. Het rijstblok is een blok hout met een opening, waarin de rijst met een zwaren stamper uit den bolster wordt geklopt. Het kereltje zit met den rug naar de familie toe en hij zou toch wel graag willen weten of zij hem niet bewonderen op zijn hoogen zetel. Daarom probeert hij om te kijken, maar hij buigt zich te veel naar achteren en voordat

(9)

12

hij er. op bedacht is, wordt hij een zandruiter. Hij gilt uit alle macht, meer van schrik dan van pijn.

Moeder komt toegeloopen. Zij maakt de haren los en spreidt ze over de pijnlijke plek. In de haren zit immers groeikracht, daarom meent zij dat die levens- kracht zullen aanbrengen. Zij neemt den kleinen jongen op, zet hem naast zich op den grond en begint een liedje te zingen om hem weer tot bedaren te brengen.

"Ana' i Loenggoe natere, nanawo Tad' i roeoeng tete, i woeägho nafoto".

Dat beteekent : ,,'t Kind van den Loenggoe kwam te liggen, het viel. Als t hoofd er niet was geweest, was de Boeagho geslacht."

Het broertje komt spoedig tot bedaren en valt in slaap. Nu zegt klein zusje tot haar moeder:

"Toe, vertel nog eens van den Loenggoe en den Boeagho."

En moeder vertelt wat er met de vogels, de Loenggoe en de Boeagho gebeurde.

"Eens zeide het wijfje van den Loenggoe: ik moet leggen, maak een nest. 't Mannetje ging dadelijk takjes ophalen. Toen 't nest gemaakt was, ging zij leggen. Na eenigen tijd kroop er uit een kleine Loenggoe. Nu ging t mannetje af en aan om vruchten te halen voor vrouwen kind. '1 Kind werd groot, zood at 'I echtpaar

(10)

14

te zamen kon uitvliegen om voeder te zoeken. 't Kind bleef alleen achter. Toen ze terug kwamen was 't kind er niet en 't nest evenmin. De ouders huilden en zochten 't kind. In eens, terwijl ze boven in den boom zaten te huilen, zagen ze 't kind op den grond liggen.

't Was dood!

Terwijl zij treurden over 't doode kind, zagen zij den vogel Boeagho neerstrijken. "Jij hebt ons kind gedood," zei de Loenggoe.

"Ik heb alleen den boom maar geschud," zei de Boeagho, "ik wist niet dat er een nest in was."

"Dan is 't toch jouw schuld dat ons kind gestorven is," zei de Loenggoe. En hij riep alle vogels bij elkaar om te zeggen hoe de Boeagho gestraft moest worden. De kakatoea, de kiekendief, de parkiet, ze zeiden alle dat de Boeagho gedood moest worden, omdat door zijn schuld de kleine Loenggoe gestorven was. Maar de oudste en wijste, die 't hoofd van de vogels was, vroeg: "Wie zal t werk van den Boeagho doen als hij aedood is?'

"Wat i t werk van den Boeagho?" vroegen de anderen.

"De Boeaaho roept de eb, en de Boeagho roept den vloed, de Boeagho roept den dag, en de Boeagho roept den nacht - daarom kan de Boeagho nooit slapen."

"Dan kan de Boeagho niet gedood worden, want

15

niemand kan zijn werk doen," zeiden al de vogels.

Zoo werd de Boeagho niet gedood."

Het kleine meisje had met spanning geluisterd naar het verhaal. "Gelukkig, dat het hoofd nog bijtijds ge- roepen is," zei ze, toen moeder zweeg.

"Ja zeker, hoe zouden anders de prauwen moeten binnenkomen, als er geen vloed meer was!"

"Wanneer gaan wij de padi voor het feestmaal stampen?" vroeg Sangela, die weer in gedachten bij de bruiloft was. (Padi is rijst, die nog in den bolster zit).

"Het padi stampen heeft nog geen haast, maar ik hoop dat vader spoedig sago gaat kloppen, want die hebben wij hoog noodig."

Het is te begrijpen dat moeder dit zegt, want de voorraad sago is bijna op en rijst is niet het dagelijksch voedsel; die wordt alleen gebruikt bij feesten.

Den volgenden morgen trekt vader er met zijn jongen! op uit.

In 't bosch staat een twintigjaar-oude sagoboom met lange bloemtrossen. Dat de boom bloeit, is een bewijs dat er veel meel in den stam zit. En zoo een moeten ze juist hebben, want 't is om 't meel uit den stam te doen. Daarom heeft vader al een tijd geleden een teeken aan dien boom gemaakt om anderen t waarschuwen, dat hij er be lag op gelegd heeft.

(11)

Nu komt er een zwaar werkje. De boom moet omgehakt worden en dan moet de stam gespleten om er het dikke meel uit te halen. Dat meel moet gespoeld en nog eens gespoeld worden, en als 't goed uitgelekt is, wordt het in aaneen geregen blaren van den sagopalm gepakt. Er komen heel wat bamboes- takken, uitgeholde boomstammen en allerlei werkgerei bij te pas.

't Duurt wel een heele week voor al 't meel uit den stam is gehaald en klaar is voor de verpakking.

's Nachts slapen vader en de jongens onder een afdakje.

Maar ze hebben veel te lijden van de muggen; en alleen als de jongens een vuurtje hebben gemaakt, waar zij telkens vochtige blaren op gooien om veel rook te krijgen, laten die kleine plaaggeesten hen een beetje met rust.

Eindelijk worden de zware pakken sago naar de kampong, dat is het dorp, gebracht. En nu is de familie weer voor vele weken van voedsel voorzien.

Kijkjes in ten vu land 2

(12)

11.

DE VREEMDELINGEN.

Biala is met zij:1 vriendjes aan 't spelen. Een groote bal van gevlochie rotang wordt heen en weer ge- schopt. Zoo'n rotang-bal is heel hard en wordt ge- vlochten van den stengel van een slingerplant. Na een korte poos hebben de jongens er genoeg van.

Het is ook zoo warm! Zij gaan languit op den grond liggen, soms met de oogen dicht, soms turend naar de zee.

"Kijk daar, een groote prauw," roept er een.

"ja, een vreemde pelang!" (Pelang is een soort van prauw.)

"Wat zouden die menschen komen doen?"

"Als het maar geen {echte menschen zijn," zegt Biala. En er klinkt angst in zijn stem.

"Ben je mal! Die zouden hier niet op klaarlichten dag in de kampong komen!"

Biala dacht er zooeven aan hoe de denti, het

(13)

20

oPRerhoofd, nog niet lang geleden de menschen heeft laten waarschuwen om niet alleen naar de tuinen te gaan, of zich niet op eenzame plaatsen te wagen om te visschen, daar er "slechte menschen" in de buurt waren, en nu zit de schrik bij hem er in.

De ouderen weten er meer van. Die "slechte menschen" zijn koppensnellers, die van Siauw komen.

Daar woont een radja, een heel hooge meneer, die elk jaar koppen noodig heeft als geneesmiddel. Door iets van den schedel af te schrappen en dat in zijn eten of drinken te vermengen, zal zijn leven verlengd worden, gelooft hij. Anders zou hij misschien ziek worden of krankzinnig, zooals een zijner voorvaderen eens geweest is. En nu komen jaarlijks de menschen naar de Talauer-eilanden, om te zien of zij iemand kunnen overvallen en zijn hoofd afhakken.

De prauw met de vreemdelingen nadert. De jongens.

zijn niet bang, deze vreemdelingen komen zeker niet met kwade bedoelingen. Zij gaan naar het strand om er alles van te zien en te hooren. De heele kampong loopt leeg, want het is iets heel bizonders dat er zulk een groote prauw komt met vreemdelingen. Er zit een Chinees in en er zijn ook een paar Talau- reezen bij, die als tolken moeten dienen.

De roeiers blijven in de prauw, terwijl de Chinees.

en de tolken aan wal komen.

(14)

22

"Wel makkers," zegt een van de tolken, "deze heer komt als een goede vriend. Hij heeft een lange reis . achter den rug; kan hij hier wat rusten en wat levens- middelen koopen?"

"Och, toewan (mijnheer) weet, dat het hier een arm land is! Wat hebben wij arme menschen aan te bieden ?"

"Nu, ik zie daar toch klapperboom en (kokospalmen) staan. Toewan heeft dorst. Laat eens een paar klappernoten plukken."

Biala's vader haalt een mes te voorschijn en vlug klimt Sari kan, zijn tweede zoon. langs den langen

gladden stam van een der boomen omhoog. Hij zet

telkens zijn blooten voet in een inkerving, die er al vroeger in gemaakt is. In een wip is hij boven. Plof, plof, daar vallen de zware noten neer. Zood ra hij naar beneden klautert, en men dus zeker is geen noot meer op het hoofd te zullen krijgen, loopt Delama met zijn oudsten zoon er heen om de noten op te rapen. Sari kan geeft hem het kapmes terug. Met een forsehen slag wordt van de nog jonge, groene noot een schijf afgesneden, en de aldus geopende vrucht wordt aan den Chinees aangeboden om er het ver- frisschende water uit te drin ken.

Nadat de Chinees en zijn tolken op deze wijze ge- laafd zijn, haalt de vreemdeling een donkere vierkante

(15)

24

flesch te voorschijn uit de plooien van zijn wijde kleed. Bij sommigen beginnen de oogen te schitteren want zij weten al wat er in zit. Begeerig kijken zij naar den brandewijn, de arak, of 't vuurwater, zooals zij 't daar noemen. Maar Oelama schudt het hoofd. Hij heeft het nog nooit geproefd, het vreemde vocht lacht hem niet toe.

"Neem het maar," zegt een der tolken. "Het is medicijn, evengoed als de koppen het zijn voor den Radja van Siauw.'

"Het brandt wel," zeut een der dorpelingen, "maar als men er eenmaal van gedronken heeft, verlangt men altijd naar meer. Deze menschen zijn goede vrienden, zij brengen ons goede dingen."

Delama laat zich overhalen. Bij den eersten slok trekt hij een leelijk gezicht, bij den tweeden al wat minder - ja, 't is waar: je verlangt naar meer, dat ondervindt Oelama ook.

Onderwijl praat de andere tolk met den oppasser van den denti. Die oppasser ("oppas" noemen ze hem) is zooveel als de agent van politie. Hij geeft de vreemdelingen toestemming om in 't dorp te komen.

Samen gaat men nu naar de woning van den denti.

De denti laat matten op den grond spreiden en daar gaat 't gezelschap op zitten. Eerst wordt er over allerlei gepraat. Dan komt de Chinees met zijn ver-

"

25

zoek voor den dag. Hij wil ebbenhout kappen in de bosschen en nu vraagt hij of daar mannen voor te krijgen zijn.

De denti is goedgunstig gestemd door een f1esch arak, die de Chinees hem bij 't binnenkomen gegeven heeft. Hij belooft dat hij den volgenden dag mannen zal aanwijzen.

Oelama is een van die, en Tatengkeng ook. Daarom wordt er eerst bruiloft gevierd. En Tatengkeng be- looft aan zijn jonge vrouw, dat hij stellig terug zal zijn, als 't voor de derde maal na zijn vertrek volle maan is.

Een deel van 't loon wordt vooruit betaald. Maar de sluwe Chinees weet dat het wel weer in zijn eigen zak terug zal komen. Hij heeft immers arak te koop!

En wie eenmaal van 't vuurwater gedronken heeft, verlangt naar meer.

(16)

111.

EEN VREEMDE VOORVADER!

Eenigen tijd na 't vertrek van hun vader, wordt Renkeng bij den denti geroepen.

Renkeng moet een boodschap overbrengen naar een dorp, dat een paar uren loopen verder het land in ligt.

Hij gaat even naar huis om zijn speer en zijn kapmes te halen, want die heeft hij noodig voor den tocht.

"Ik ga ook mee," zegt Biala.

Zoo gaan zij me! hun drieën, want de den!i heeft ook een van zijn jongens meegegeven. Tamawiwi heet hij. Eerst moeten zij een groot bosch door. Om in die groote hitte makkelijker te loopen, trekken zij hun baadje, het eenige kleedingstuk, dat ze aan hebben, ook nog uit. Straks als zij in de bewoonde wereld komen, zullen zij 't wel weer aantrekken.

Geen pad is er door 't bosch. Zij loopen achter elkaar. De voorste moet zich een weg banen door

(17)

28

het dichte struikgewas, en af en toe moet hij slinger- planten, die den doorgang versperren, wegkappen.

Echte padvinders zijn zij dus! En zeker zouden zij zich zoo genoemd hebben, als zij Europeesche jongens waren.

Nu wordt het bosch minder dicht. Zij komen op een plek, waar hoog gras groeit, zoo hoog, dat 8iala er heelemaal in verdwijnt. Opeens stoot hij een harden gil uit. Renkeng, die dadelijk begrijpt wat dit beteekent, keert zich om, en met zijn scherp mes slaat hij een lang den kop af. Het dier had plotseling rechtop gestaan, vlak bij Biala. Gelukkig is 8iala nog niet gebeten.

't Wordt hoe langer hoe heeter. Maar nu naderen

zij ook de verfrissching. In de verte hooren zij al het water van de rivier stroom en over den steenigen bodem. Wat heerlijk smaakt dat frissche water! En nu er heelemaal in. Zwemmen,. dat is de eenige manier om den overkant te bereiken, want bruggen zijn daar heel niet te vinden.

Hun baadjes binden zij om 't hoofd om ze zoo droog te houden. En speer en mes nemen zij tusschen de tanden. Je moet een flinke zwemmer zijn om zoo'n breede, snel-stroom ende rivier over te zwemmen. Maar dat zijn ze, ze hebben 't van jongsaf gedaan.

En als zij er zijn, aan den overkant, dan klauteren

29

zij als katten tegen den steilen rotsigen oever op.

Dan schudden zij 't water van zich af, en op een zonnige plek gaan zij liggen om te drogen.

Opgefrischt door hun bad, beginnen zij opnieuw te klimmen. Klimmen en dalen is 't, en altijd langs ongebaand en weg.

Eindelijk zien zij in de verte de kruinen der klapper- boom en en de rook van de vuren waarop de menschen hun avondeten koken.

Daar ligt het dorp, het doel van hun tocht.

Zij verlangen naar eten en rust. En dat zij er gastvrij ontvangen zullen worden, spreekt vanzelf. Ieder is gastvrij in Indië. Veel omslag behoeft er ook niet voor gemaakt te worden. Wat sago en zoete aardappelen en een slaapmatje op den grond - daar is men te- vreden mee.

Langs denzelfden weg keeren zij den volgenden dag terug. God dat 't niet in den regentijd is, want dan zou de rivier wel eens zoo woest en gezwollen kunnen zijn, dat er aan overzwemmen geen denken was.

Maar evenals gisteren glinstert de rivier in het volle zonlicht.

Zij dalen den steilen oever af.

"Kijk daar! een krokodil!" roept 8iala verschrikt.

Ja waarlijk, daar zien zij in de verte den grooten kop van een krokodil tegen een steen aanliggen.

(18)

30

"Hjj is ver weg,' zegt Tamawiwi geruststellend.

"En onze voorvader zal ons toch geen kwaad doen,' voegt hij er nog bij.

De ziel van grootvader en overgrootvader is immers na den dood in zoo'n krokodil gevaren? En de voor- vader zal zijn kleinkind toch geen kwaad doen?

Tamawiwi plonst het water in. Met krachtige slagen zwemt hij, toch vlugger dan anders. En Biala volgt en zwemt dicht achter hem aan, terwijl Renkeng wat meer zijwaarts zwemt.

De krokodil heeft zijn kop van den steen afge- trokken. Langzaam zet hij zich in beweging. Maar één enkele beweging van zoo'n reuzen lichaam weegt wel op tegen tien zwemslagen van een jongen. En de afstand, die het dier van de zwemmers scheidt, vermindert angstwekkend.

Tamawiwi i al aan den overkant. Hij grijpt een overhangenden boomtak en hijscht zich omhoog.

Biala volgt zijn voorbeeld. Nu alleen Renkeng nog.

Te laat!

Op 't laatste oogenblik is de krokodil hem genaderd en grijpt hij Renkeng bij t been. Zoo trekt hij hem terug in 't water.

"Help! help!"

Biala probeert zijn spies in den muil te steken en zoo het monster tot loslaten te dwingen. Vergeefs!

(19)

32

Rpod kleurt zich het water door het bloed van zijn broer. Gillend van angst loopen Biala en Tamawiwi heen en weer, niet wetend wat te doen.

Niet ver vandaar zijn mannen aan 't houthakken.

Zij komen toegesneld op 't gillen van de jongens.

Een van de mannen gooit zijn bijl naar den krokodil, en allen heffen zij een vervaarlijk geschreeuw aan.

't Een met 't ander verschrikt den krokodil. Hij keert zich, om weg te zwemmen, maar .... hapt eerst Renkeng z'n been af.

Bewusteloos zinkt Renkeng 't water in. Met moeite halen de mannen hem op. Met hun baadjes verbinden zij de groote bloedende wond. De mannen dragen hem, en zoo komen zij met Biala en Tamawiwi in het dorp.

Onderweg is Renkeng gestorven.

Zijn moeder is radeloos van smart. Uit wanhoop trekt zij zich de haren uit 't hoofd, en woest gillende loopt zij rond, totdat zij eindelijk van uitputting neervalt.

Er wordt een vergadering belegd in 't huis van den denti. Sarikan, die op Renkeng in leeftijd volgt, wordt nu als hoofd van 't gezin beschouwd, omdat zijn vader er niet is. Hij is dus de bloedwreker.

Hij vraagt: "Mag ik Renkeng wreken?"

"Ja," antwoordt de denti, "als je zeker weet welke krokodil hem gedood heeft."

33

"Wees voorzichtig en dood geen onschuldigen krokodil," zegt een oud man. "Het zou kunnen zijn dat ge uw grootvader of een voorvader van een der andere dorpsgenooten om 't leven bracht door 't dooden van een krokodil. Wee ons, als dàt gebeurde!

Dat zou onheil brengen over heel ons dorp."

Wat een ontaarde voorvader moet 't dan wel zijn

"

om zoo een van zijn nakomelingen te dooden," zegt Sarikan in de bitterheid van zijn smart.

"Domme jongen, zeg niet zulke dwaasheden. Na- tuurlijk is 't geen voorvader geweest, die 't gedaan heeft, maar ik waarschuw je voor 't dooden van den verkeerde. Die 't gedaan heeft zal een verdwaalde krokodil geweest zijn uit een andere streek. Misschien huist in hem wel de ziel van een van onze vroegere vijanden. Daarom zullen we morgenochtend naar de rivier gaan en zoo we hem daar vinden, het dood- vonnis aan hem voltrekken."

Bij 't aanbreken van den dag trekt een schare

mannen naar de rivier. Zij zijn gewapend met spie en en lange stokken met ijzeren punten.

Biala loopt vooruit.

"Hoera! hij is er nog!"

"Stil toch! Je zult hem nog verschrikken en op de vlucht jagen met je geschreeuw. '

Ja , daar liat t> de krokodil in de zon te slapen op

Kijkjes in een ver land. 3

(20)

35

een oeverplek met weinig water. Gemakkelijk is hij te bereiken. Maar.... daar duikt de kop van een tweeden krokodil uit het water op.

"Welke is 't nu? - Biala, zèg 't, Sari kan, zèg 't."

Onzeker schudden zij 't hoofd. Zij weten 't niet.

De dieren lijken zóó op elkaar. Ook de houthakkers weten 't niet.

"Dan moeten wij terugkeeren," is de uitspraak van den denti. "Wij kunnen 't er niet op wagen om een onschuldige te dooden."

De oudsten zijn 't met hem eens.

Woedend werpt Sarikan, de bloedwreker, zijn speer weg. Zoo dicht bij zijn prooi te zijn, en dan nog niets te mogen doen! Maar hij moet wel gehoorzamen.

Wie zou 't wagen de uitspraak van den denti en van de oudsten te weerstreven? Maar hij keert toch mokkend huiswaarts.

- -- -

(21)

I I

IV.

SLECHTE TIJDING.

AI is er nog zooveel misbaar gemaakt bij Renkengs dood, daarna wordt er niet veel meer over hem ge- sproken.

Op een avond zit Sangela met haar moeder voor 't huisje in den maneschijn. De maan is niet rond meer, ze is aan 't afnemen. En 't is al drie keer volle maan geweest na het vertrek van de houthakkers.

Tatengkeng blijft dus langer weg dan hij gezegd heeft.

Een eindje verder zit Biala neergehurkt. Hij speelt met z'n vriendjes een spel, dat veel op bikkelen lijkt.

Steentjes worden in de hoogte gegooid en de jongens kijken hoe ze neervallen, want dat bepaalt het winnen of verliezen.

Sangela kijkt op, naar de richting van de zee.

"Ik hoor in de verte een prauw," zegt zij. Zij gaat staan op een open plaats, waar men de zee goed kan zien. En juist daar, waar het maanlicht op het water

(22)

39

schijnt, wordt een prauw door de branding omhoog geworpen. Nog een flinke zet en dan is zij over de groote koraalriffen heengewipt. Oe jongens zijn ook opgesprongen en zijn al vlak bij de landingsplaats.

Oe vrouwen volgen langzaam.

Het is de prauw van de houthakkers. Zes mannen stappen er uit. Oelama en zijn schoonzoon zijn er niet bij. Oe anderen brengen hun groeten over. Zij zullen later komen, want zij zijn nu met den Chinees meegegaan naar het eiland Groot Sangi.

"Waarom zijt ge ook niet meegegaan?" vraagt Biala's moeder.

"Ik zou je danken, naar dat eiland waar booze menschen wonen en waar zooveel sagoweer gedronken wordt. (Sagoweer is 't gegiste sap van een soort palm- boom. Evenals van jenever kan men er dronken van worden.) Het is voor ons .Talaureezen niet goed om er te komen. Onze makkers gingen er ook niet vrij- willig heen!"

Sangela kijkt haar moeder aan. De vrouwen be- grijpen wel dat de Chinees hun zooveel arak ver- kocht heeft en hen zoo aan het dobbelen heeft weten te brengen, dat zij nu schuld hebben, die weer inver- diend moet worden. Langzaam keeren zij huiswaarts.

Ook de reizigers gaan naar huis. Om 't verdiende geld goed weg te bergen, weten zij niets beters te

(23)

41

doen dan een gat te graven in den aarden vloer van het huis of op 't erf er achter.

Wat later in den avond gaan zij naar het huis van den denti. Vele mannen uit 't dorp komen er ook.

Gewoonlijk is op dit nachtelijk uur ieder in rust, maar voor zoo iets bizonders kan men best een groot deel van den nacht opzitten, totdat de maan onder gaat. Men verzuimt toch niets, als men den volgenden dag uitslaapt.

"Is de reis voorspoedig geweest?"

"Ja, de wind was gunstig."

"Hebt ge niets nieuws te vertellen?"

"We hebben te Beo toewan pandita (mijnheer den zendeling) gezien."

"Zoo .... En hoe zag hij er uit?"

"Wel, hij za er uit zoo als elke Hollander. De lui zeggen dat hij vriendelijk met hen spreekt, maar dat hij al zijn schallen verborgen houdt. Er is te Beo niet veel te eten en vele menschen zijn ziek. Mijnheer is niet bang voor de ziekte en komt wel bij de zieken, maar hij zegt dat hij geen medicijnen meer heeft en dat zijn rijst ook op is. Er kwam een poosje geleden een Chinees, die rijst te koop had, maar Mijnheer zei, dat hij geen geld had. e menschen weten wel beter; hij heeft zeker zijn geld ergens verborgen. Alle Hollanders zijn immers rijk!"

"Niet alle Hollanders zijn even rijk," zegt een van

(24)

42

de mannen, die uit de prauw zijn gekomen. En de anderen spreken hem niet tegen, want zij weten dat deze man veel gereisd heeft en dus meer van de dingen weet.

Een van de andere reizigers vertelt nu dat de vuur- spuwende berg op Siauw groote rookpluimen heeft en 's nachts heelemaal rood ziet.

"Zijn de menschen bang?"

"Ja, de geest die in den berg woont, is natuurlijk boos."

"Zal er niet een gave gebracht worden?"

"Misschien wel, maar daar spreekt men niet over.

Ik denk dat er wel een geit in den krater zal worden geworpen."

"Zal de geest daarmede tevreden zijn?"

"Het is te hopen! Maar een jongen durft men er

nu niet meer in werpen, dat vindt toewan Resident niet goed. Als men nu maar aan den geest zegt, dat het niet mag, zal hij wel tevreden zijn met de geit.

Maar ook dat moet stil gebeuren, opdat toewan pandita het niet te weten kome."

"Zou hij de menschen straffen?'

"De heidenen niet, want hij heeft geen macht de menschen boeten op te leggen of in het blok te doen slaan. Maar wel de Christenen. Hun namen zouden worden genoemd in de vergadering en zij zouden

43

niet aan het Avondmaal mogen komen. Daarover zouden zij beschaamd zijn."

"Ja, en zij zijn bang, dat zij na hun dood dan niet bij hun Christen· voorvaderen zullen mogen komen."

"Zijn er veel Christenen op Siauw?"

"ja, meer dan op de Talauer eilanden."

"Maar op Beo gaan toch veel kinderen naar school, nietwaar ?"

"jawel, maar nu is er geen school. Vele menschen zijn weggevlucht om de ziekte."

De naam van de ziekte, de pokken, durft niemand te noemen. De pokken mochten eens denken dat ze geroepen werden!

"Zijn er dan zooveel menschen ziek?"

"ja, vele huizen zijn leeg, omdat al de bewoners gestorven zijn."

En nu vertelt een der reizigers op fluisterenden, geheimzinnigen toon van een geesten prauw, die te water is gelaten. De bewoners van Makatara hebben een prauwtje gemaakt van bladeren. 't Is een klein, licht prauwtje, net speelgoed. En zij hebben er etens- waren in gelegd en wat tabak. Toen hebben zij den ziektegeest, den geest, die de pokken veroorzaakt, uitgenoodigd om in 't prauwtje te gaan. Dat prauwtje is nu op weg naar Lobbo en tegen den morgen kan 't er komen aanspoelen. Daarom hebben zij zoo hard

(25)

45

geroeid om hier bijtijds te zijn. Want alles moet gedaan worden om te voorkomen, dat 't prauwtje er landt.

"Als 't lukt, zult ge een belooning hebben," zegt de denti. Hij wijst nu de mannen aan, die aan 't strand de wacht moeten houden. De anderen gaan naar huis om te slapen.

Als de sterren verbleeken, staan daar de wakers in de ochtendschemering en turen naar de zee. Er is niets te zien, dat op een prauwtje lijkt. Als 't lichter wordt, komen de andere dorpsbewoners opdagen.

Eindelijk! daar zien zij een klein voorwerp op de golven. 't Is de gevreesae geesten prauw !

Uit alle macht begint men te schreeuwen: "Hier niet landen! Het is hier gevaarlijk, er is oorlog! Ge zoudt met spiesen doorstoken worden. We hebben geen eten, we sterven van honger! Ga door naar een andere plaats!"

Zal de onzichtbare geest, die in 't prauwtje zit, er zich aan storen? 't Schijnt van niet, want het vaartuigje komt steeds dichter bij.

Daar klinkt het geroep van den Boeagho. 't Is juist de overgang tusschen vloed en ebbe. Een golf werpt 't prauwtje op een koraalrif, maar sleurt het weer mee bij haar terugrollen.

Langzaam wijkt de zee en al verder gaat het prauwtje van het land af, terwijl de:-mannen schreeuwen tot ze

(26)

46

heesch zijn: "Ga weg, ga weg, wij waarschuwen u, ga loch weg."

Het was windstil, maar nu verheft zich de wind.

Het geesten prauwtje schommelt heen en weer j daar komt een windruk, het schiet een eind vooruit in de richting van Makatara. Steeds verder gaat het dien kant uit en als het uit het gezicht verdwenen is, gaan de wakers naar het huis van den denti om hun loon in ontvangst te nemen.

Wal zal men straks te Makatara schrikken, als het prauwtje terugkomt!

V.

DROEVE THUISKOMST.

Het is doodstil in Lobbo.

Geen mensch is er te zien, hoewel't klaarlichte dag is. De kinderen spelen niet buiten. Geen schippers- liederen klinken over 't water. Geen hout wordt ge- hakt. Geen rijst wordt gestampt.

Zou het dorp verlaten zijn? Is men op de vlucht gegaan voor een vijand?

Ja, er is een vijand, die gevreesd wordt. Maar 't is geen mensch. 't Is de geest van de pokken. Die is toch in Lobbo binnengeslopen, al dreef zijn prauwtje naar Makatara terug.

In 't huisje, waar Biala woont, is 't ook stil. Eerst is moeder aan de ziekte gestorven, en als Tatengkeng terug komt, zal hij zijn jonge vrouw niet meer vinden, want Sangela is van nacht gestorven. Daar komen de mannen aan, die haar juist begraven hebben. Want in zo~'n warm land kan men niet lang wachten met begraven.

(27)

49

Sari kan ligt ook doodziek op zijn matje. 8iala geeft hem water, want Sari kan wil aldoor maar drinken.

En 't kleine zusje roept: "Moeder, moeder, geef mij drinken en ook eten, ik heb honger."

8iala brengt haar wat sagopap. Zij is erg zwak en kan zich niet oprichten, want zij heeft ook de ziekte gehad. Zij heeft niet gezien dat haar moeder is weg- gedragen en denkt nog altijd dat moeder zal terug-

komen. Het kleinste jongetje is bij familie in huis.

Een der mannen kijkt naar Sari kan en schudt het hoofd. "Hij gaat ook dood, ik zie het aan zijn oogen,"

zegt hij.

In het huis van den denti zit alleen zijn vrouW met twee kinderen; hijzelf en twee dochtertjes zijn ge- storven. Ook de oude man, die bang was geweest voor de wraak van den geest, die in den krokodil woonde, is dood. Er zijn bijna geen oude menschen in het dorp meer over. En er zijn nog veel zieken.

Daarom heeft men een strengen maatregel genomen.

Gedurende drie dagen mag in het dorp geen geluid ge- hoord worden. Dan zal de geest van de pokken denken dat het dorp onbewoond is en naar een andere kampong gaan.

Roeislagen klinken over het water; in de stilte hoort men duidelijk het plassen. De menschen loopen niet, zooals gewoonlijk, naar het strand. Maar half verborgen

Kijkjes in een ver land 4

(28)

50

achter huizen of boomen, gluren zij toch om te zien wie daar komen.

Mannen stappen uit de boot. Oelama is onder hen.

Hij begrijpt wel wat de stilte beteekent, want hij weet, dat ook op Lobbo de pokken heerschen.

Hij stapt recht op zijn huis aan. Biala zit in de voorgalerij hurkend op hem te wachten. Hij staat niet op als zijn vader binnenkomt, dat zou niet eerbiedig zijn. Veel minder vliegt hij hem om den hals. Zoo iets heeft hij nog nooit gezien en ook niet dat menschen elkaar een hand geven.

Vader en zoon zeggen geen woord, maar het gelaat van den vader heldert op. 8iala leeft tenminste. Nu treedt hij het binnenste gedeelte van het huis in, Biala I opt achter vader aan. Zonder spreken gaan zij op den zieke toe, die bewu tel oas is geworden. Hij i stervende.

"Vader!" roept de zwakke stem van het meisje, dat in e n hoek op haar matje ligt.

De man ke rt zich om en kijkt haar aan.

,De fT e t van de pokken heeft je weer la gelaten,"

zegt hij.

Intu chen zijn ook andere menschen binnengekomen.

Ze willen graafT weten hoe het Oelama gegaan is en waar de anderen zijn want n(')fT zijn niet al de hout- hakker teruggekomen. Maar eerst wil Oelama alle weten van zijn igen gezin.

51

"Wanneer hebben de anderen opgehouden te ademen?" vraagt hij.

"Sangela van nacht en je vrouw twee dagen geleden."

"En Renkeng?"

"Die is al vroeger door een krokodil gegrepen. ' Oelama staart wezenloos voor zich uit.

"De denti is ook dood en twee van zijn kinderen,"

en nu volgt eene opsomming van al de sterfge- vallen.

"Wanneer mag er weer leven gemaakt worden in het dorp?" vraagt Oelama.

"Vandaag bij zonsondergang zal de stilte drie dagen geduurd hebben," wordt hem geantwoord. "Er is geen den ti om bevel tot opheffing te geven en ook geen djoeragan (tweede hoofd) meer, maar wij zijn het moe.

Morgen moet alles maar zijn gang gaan. '

De een na den ander gaat heen. Zij zien dat er op dit oogenblik niet veel uit Oelama te halen is. Deze gaat zitten naast zijn zieken zoon, die nu d oogen opslaat. Hij wordt onrustig en heeft het benauwd.

peens vliegt hij overeind, maar zonder zijn vader te herkennen.

Biala maakt wat eten klaar. Als zijn vader en hij en het kleine zusje verzadigd zijn, gaat hij zitten en dut weldra in. Het is intu schen donker geworden.

peenmaal chrikt hij wakker. Vader is opgevlogen

(29)

53

en loopt gillend de kamer rond, Sarikan heeft den laatsten adem uitgeblazen.

Dit heeft Oelama buiten zijn zinnen gebracht. Woest gillend loopt hij heen en weer, zijn oogen rollen en zijn met bloed beloopen. Hij grijpt een kapmes en zwaait er mee in 't rond.

8iala siddert. Zijn zusje snikt. Biala zou haar wel naar buiten willen brengen, maar hij durft niet.

Gelukkig! daar gaat vader zelf naar buiten. Maar nu begint hij al schreeuwend met kracht tegen de stijlen van het huis te slaan. In zijn radelooze smart moet hij vernielen. Hij moet toch aan iets zijn woede koelen. En bovendien, de geesten van zijn gestorven vrouw, dochter en zoon moeten toch weten, hoe be- droefd hij is. En hoè kan hij 't hun anders toonen?

De kampong-bewoners hebben het gillen en slaan gehoord en komen aansnellen. Oe razende Oelama ziet hen niet, maar gaat voort met zijn vernielingswerk.

Opeens keert hij zich om en zwaait met zijn mes om zich heen.

Verschrikt stuiven zij uit elkaar.

Eindelijk laat Oelama zich uitgeput op den grond vallen. Biala herademt.

Een poosje later staat Oelama op. Hij is nu geheel kalm. En hij gaat zorgen voor de begrafenis van Sarikan, want die moet heel spoedig plaats hebben.

(30)

54

!'Ia de begrafenis komen er veel bezoekers in Oelama's huis. Zij willen weten hoe 't Oelama gegaan is in de maanden, dat hij weg was.

Hij vertelt van het hout kappen en hoe het in vlotten naar Taroena werd gebracht. En hoeveel geld de Chinees er daar voor kreeg, zakken vol kopergeld, die Oelama en zijn makkers dragen moesten.

"Waarom of Tatengkeng toch niet terug gekomen was?" wordt er gevraagd.

En Oelama vertelt van Kandahr, waar ze met den Chinees naar toe waren om hout te kappen. En hoe ze landden op een plaats, waar veel sagopalmen stonden, die aan den radja toebehoorden.

"Men was juist bezig om de sago, die uit de boomen geklopt was, te wasschen. En de radja stond er zelf bij. Wij gingen achter de menschen om, naar het Westen toe, waar de zon stond en zoo viel onze schaduw op hen. Die van Tatenkeng ging over den bak, waarin de sago gewasschen werd. Terstond gaf de radja bevel hem te grijpen. Hij moest de slaaf van den radja worden, omdat zijn schaduw de sago had opgegeten (het voedende bestanddeel er uit genomen had). En zoo is Tatenkeng op Groot Sangi gebleven."

En dan vertelt Oelama nog van een makker, die de slaaf is geworden van een anderen radja.

"De oom van den radja van Manganitoe was ge-

55

storven. En nu was de rouw uitgeschreven en daarom mocht er in een deel van 't water niet gevischt worden, maar wij wisten dat niet. Wij hadden honger en toen wij een prauwtje zagen liggen, gingen wij er in om te visschen. Wij waren heel blij dat wij met een goede vangst thuiskwamen, maar toen wij aan het strand kwamen, stond er een oppas ons op te wachten. Wij moesten mee naar den radja en mijn makker werd zijn slaaf. Ik werd vrijgelaten, omdat ik al een oud man ben."

"Maar was er niets tegen in te brengen? Zij hadden je toch moeten waarschuwen, dat het visschen daar verboden was?"

"Och, wat heeft een Talaurees in te brengen op Sangi? En bovendien, waar zou ik sagoweer vandaan hebben gehaald?"

"Hoe dat?"

"Wel, ik heb een rechtszitting bijgewoond. De radja zat voor zijn huis en de mannen waren van ver ge- komen. Ook vrouwen en kinderen zaten er om heen.

Een voor een kwamen d mannen om hun zaak te bepleiten en de beschuldigden om te antwoorden.

leder had een bamboekoker met saaoweer bij zich j

sommige waren zoo zwaar, dat men ze bijna niet dragen kon, anderen brachten er twee of drie kleinere.

De radja keek er goed naar en ik kon wel merken,

(31)

56

dat zij, die de meeste sagoweer gebracht hadden, gelijk kregen."

"ja, ja, wij weten het wel, de menschen op Sangi zijn slecht."

"Maar zeg, hoe ben je toch zoo gauw los gekomen van den Chinees?"

"ja, toen hij zag hoe weinig voordeelig het voor hem toeging op Sangi, daar zijn beste werkkrachten hem werden afgenomen .... "

Op dit oogenblik weerklinkt uit het huis, naast dat van Oelama, een vervaarlijk gegil, zood at hij den zin niet eindigt.

Er is weer iemand gestorven en nu staan allen op om er heen te gaan.

VI.

DE NIEUWE OENTI EN ZIJN PLAN.

Eindelijk hebben de pokken uitgewoed. Er zijn geen zieken meer. Maar vele huizen zijn leeg, omdat al de bewoners gestorven zijn.

8iala is met zijn makkers aan 't bal spelen. Een hunner, genaamd Baraä, geeft den bal van gevlochten rotang een al te harden schop, zoodat de bal met kracht tegen Biala's voorhoofd aankomt, net boven 't oog.

"jou rakker! hoe durf je! dat zal mijn vader, de denti, je betaald zetten!" roept Biala woedend.

Baraä staat verbluft. Die bedreiging staat hem niet aan. De denti kan straffen, dat weet hij!

"Wacht!" roept Lareteng, een andere jongen, "ik zal gauw wat halen om op je oog te leggen."

Na een paar minuten komt hij terug met enkele bladeren. Biala heeft intusschen een groote buil op zijn voorhoofd gekregen. Ook 't ooglid zwelt op, maar het oog zelf is gelukkig niet geraakt. Nu de eerste

(32)

59

schrik voorbij is, begint Biala's toorn wat te bedaren.

"Biala," zegt Lareteng, "wees grootmoedig en klaag Baraä niet aan. Hij deed het immers niet uit moedwil;

hij is je makker en niet je vijand."

"Ja en weet je nog wel hoe hij geholpen heeft om je te redden, toen je onlangs uit de prauw viel en er juist een haai aankwam," zegt een ander.

Dat weet Biala nog best. Hij was toen zoo ver- schrikt door den val, dat hij geen macht had om zichzelf door zwemmen te redden. Hij voelt, dat het laf zou zijn om Baraä aan te klagen en hij antwoordt:

"Nou, wees maar gerust, ik zal niets zeggen." Dan gaat hij naar huis in het volle besef van zijn groot- moedigheid en zijn waardigheid als zoon van den denti.

Ja, Oelama is nu denti, de radja heeft hem aange- steld. Oelama heeft er een groot geschenk aan den radja voor moeten geven, maar dat kon wel, want hij had een aardig duitje van Groot Sangi meegebracht.

Dat hij met zooveel geld teruggekomen was, vonden de menschen op Lobbo heel merkwaardig. Menigeen had al geprobeerd om er wat meer van te weten te komen. Maar Oelama was niet spraakzaam op dat punt. Eens op een avond lukte het toch om hem aan den praat te krijgen.

Men zat gezellig bij elkaar in Delama's huis. Een der mannen wilde den denti gunstig voor zich

(33)

60

stemmen en had een bamboekoker met sagoweer meegèbracht. Een ander zeide: "Op Sangi zouden de menschen dezen koker zeker wel erg klein vinden !"

"Ja," zeide Delama, "daar verstaan zij de kunst van drinken. Ik heb er ook aan mee gedaan en als ik zoo voortgegaan was, zou ik hier nu niet als denti zitten."

"Hoe ben je toch eigenlijk afgekomen van den Chinees?"

,,0, dat ging vanzelf. Hij zag er geen voordeel meer in, langer op Sangi te blijven en ging naar Menado terug. '

" En waarom kwam J·e toen niet terstond terug?"

"Omdat het de slechte tijd op zee was en er geen prauwen naar Talaud gingen. Ik had het ook heel goed op Manganitoe. De toewan pandita (meneer de zendeling) heeft daar notemuskaatboomen geplant en het was de tijd van den pluk der vruchten. Er waren veel handen noodig en ik verdiende eiken dag een aardig duitje. Maar om de zeven dagen kwam er een dag dat er niet gewerkt mocht worden. Dan trokken de menschen feestkleeren aan, zij hadden allen mooie witte baadjes en gingen naar een huis dat zij gebouwd hadden, omdat de toewan pandita dit gaarne had.

Daar zaten zij stil bij elkaar, terwijl die mijnheer uit

61

Holland tot hen sprak. Ik hoorde hen ook zingen.

Ik had wel mee willen gaan, maar ik durfde niet, omdat ik geen goede kleeren had, alleen een oud, versleten baadje.

"Je kunt hier we! een nieuw koopen," werd mij gezegd. Maar ik antwoordde: "Ik heb geen geld."

En J·e hebt toch eiken dag je werkloon gekregen!"

"

zeide men toen.

"Die heeft hij gebruikt om sagoweer te koopen,"

hoorde ik een ander zeggen.

Toen kwam een vriendelijk oud man naar mij toe, die mij vroeg met hem mede naar huis te gaan. Daar heeft hij mij uitgelegd, hoe hij vroeger het sagoweer drinken ook niet laten kon, maar hoe de zendeling een bond had opgericht. Ieder die daarvan lid wilde zijn, moest beloven, geen sagoweer te drinken. Zoo had die man het zelf heelemaal afgeleerd en voor mij zou het ook goed zijn dat te doen. Ik wilde eigenlijk wel gaarne, maar ik zou niet in Manganitoe blijven en kon dus ook geen lid van den bond worden.

Maar dat was geen bezwaar, zei mijn raadsman.

Ik kon het immers wel aan hem beloven. Dit heb ik gedaan en mijn nieuwe vriend heeft trouw toezicht gehouden, zood at ik het sagoweer drinken geheel heb afgeleerd. Nu had ik ook spoedig genoeg geld ge- spaard om een baadje te koopen."

(34)

62

"En ging je toen mee naar het feesthuis ?"

"Ja, maar ik heb al verteld dat er geen feest werd gevierd. Men zat er alleen stil bij elkaar. De menschen noemen het ook niet feesthuis, maar kerk. Ik vond het wel aardig om dat alles te zien, maar ik kon niet goed begrijpen wat de Hollandsche meneer vertelde

,

want ik verstond niet veel Sangireesch. Als hij in de tuinen sprak over het werk, kon ik hem wel verstaan

,

maar in de kerk werd over allerlei vreemde dingen gesproken. De Sangireezen verstonden het heel goed, want de menschen te Manganitoe zijn knap. De kinderen gaan op school en leeren lezen en schrijven.

Vele menschen kunnen zoo goed rekenen en maleisch spreken, dat zij niet meer zooals wij bedrogen worden door de Chineezen en de andere handelaars.

Het zou wel goed zijn, als wij ook een school hadden."

"Er zijn op Talaud ook wel scholen," merkte een van de mannen op. "Te Liroeng, te Makatara ....

,En te Beo, waar onze pandita woont," viel een

ander hem in de rede.

,Ja vrienden, dat weet ik wel, maar dat helpt ons niet veel zoo lang wij er geen hebben te Lobbo. Nu ik denti ben, zou ik Lobbo vooruit willen helpen en hier ook een chool hebben."

Biala, die er ook bij zat, luisterde in spanning. Zijn

63

oogen schitterden. Precies zoo knap worden als een Chinees, wat zou dat heerlijk zijn! .

"Kunnen wij den pandita te Beo niet vragen om een goeroe," vroeg een der aanwezigen. (Een goeroe is een onderwijzer.)

"Ja zeker, maar dan moeten wij hem betalen en eten geven."

Nu begon men bedenkelijk te kijken, want geld was er bijna niet en eten was er niet altijd.

"Wij moeten er nog maar eens goed over denken,"

zei de denti. "Maar ik heb nog meer te vertellen van Manganitoe. Ik heb gezien, dal de toewan pandita de menschen helpen wil. Hij geeft hun medicijnen, zonder er geld voor te vragen; hij verbindt ook hun wonden. En ... , hier begon hij zachter te spreken, terwijl hij ernstig keek _ "en de menschen, die trouw naar de kerk gaan en die gewend zijn te luisteren naar het- geen de toewan pandita hun vertelt uit het groote Boek, zijn anders dan wij. Zij hebben iets dat wij niet hebben, zij zijn niet bang voor de gee ten en ook niet bang om te sterven. Ik heb aezi n hoe een schooljongen op Sangi gestorven i . Hij heeft aan zijn vader en moeder gezegd: "Maak geen drukte als ik sterf, want ik ga naar den Heer Jezus."

En toen zijn de ouders 0 k kalm aebleven. Zij hebben niet zoo wild geschreeuwd en alles vernield.

(35)

64

Bij de begrafenis had de jongen een mooi wit baadje aan. De toewan pandita heeft gelezen uit het Boek en men heeft gezongen. De goeroe zou ons misschien dat alles ook kunnen leeren."

Niemand sprak. Na een paar minuten zei de oudste van het gezelschap: "De maan zal over eenige oogenblikken ondergaan, laten wij naar huis gaan."

En allen stonden op en gingen langzaam naar huis, denkend over hun nieuwen denti en zijn plan.

VII.

OROOTE VERANDERINGEN.

Het is veertig jaar later.

Een man van bijna vijftig jaar en een heel oud man zitten bijeen. 't Zijn Biala en zijn vader. Nu is Biala denti; zijn vader is er te oud voor geworden.

Biala ziJ'n de mannen, die naar Makatara gaan, al

" I

vertrokken ?"

"Zij zijn op 't punt om weg te gaan. 't Was moeilijk om uit te maken wie gaan mochten. Ieder wilde wel."

"Ja, dat begrijp ik."

Er zullen mannen naar Makatara gaan om den zendeling te halen, die een bezoek aan Lobbo zal brengen. Die zendeling moet dienst doen op 't heele eiland en hij is nu bezig om al de kampongs, waar Christenen zijn, achtereenvolgens te bezoeken.

Ja, er zijn Christenen op Lobbo. Het plan van vader Oelama, toen hij pas denti was, is ten uitvoer gebracht.

Eerst is de goeroe, de onderwijzer, gekomen. Biala

Kijkjes in een ver land 5

(36)

67

en zijn makkers hebben toen leeren lezen, schrijven en rekenen. En ze hebben ook Bijbelsche geschiedenis geleerd. Ze hebben gehoord van den grooten Kinder- vriend, die alle kinderen tot zich roept, of ze blank of bruin zijn. En Zondags heeft de goeroe aan de ouderen uit den Bijbel verteld. En die hebben gehoord van een Zaligmaker, die al hun zonden wil vergeven, en die ook door heidenen gediend wil worden.

Toen is die goeroe gestorven. En de goeroe, die hem opvolgde, had zelf niet veel geleerd. De eerste zendeling kon niet lang op Talaud blijven, en jaren duurde het vóór er een ander kwam. En toen die kwam, kreeg hij de koorts en stierf. En een volgende kreeg ook koorts en moest naar zijn vaderland terug- gaan. Maar nu is er een jonge, gezonde zendeling.

Wat ziet 't er feestelijk uit in Lobbo! Zoo'n kampong heeft geen straten met steenen, maar harde paden. Die paden zijn met een bezem netjes geveegd, en 't erf, dat rondom elk huis is, is ook geveegd.

Hoor! wat is dat?

't Zijn de schoolkinderen. Zij zingen nog even het welkomstlied, waarmee zij den volgenden dag den toewan pandita zullen begroeten. Daar komen zij de school uit marcheeren. De groote jongens hebben elk een fluit van bamboe. Sommige fluiten laten diepe tonen hooren, andere hooge tonen. En zoo vormt t

(37)

69

samen een aardig orkest. De meester blaast ook op zoo'n fluit. 't Is de wijs van 'I Ooslenrijksche volkslied.

Als 'I welkomstlied gezongen is, gaan de kinderen aan 't versieren. Sleelen van groote klapperblaren worden gespouwen en in bamboeslokken gestoken.

Die worden zóó gezet, dat ze een boog vormen. Nu is 't een boog van blärenfranje!

Lalen we nu eens met de mannen naar Makatara meegaan. Korl vóór zonsondergang komen zij er aan.

Wal is 't stil in de kampong! 't Is er mooi ver- sierd mei bogen van palmblaren.

In 't huis van den denti is 'look ongewoon slil.

't Heele huis is dan ook leeg. Alleen in de keuken zijn twee vrouwen aan 'I koken.

"Waarom is 't zoo slil?" Iraagl een der mannen.

"De menschen zijn allen in de kerk, het Heilig Avondmaal wordt gevierd, voor 'I eerst, sedert de nieuwe pandita hiel" is."

"Wij hebben nog geen belijdenis afgelegd en daarom zijn wij er niel bij, maar de andere vrouwen wel. Straks zullen zij ons komen helpen met den avondmaaltijd voor den toewan pandita, den denti

en de andere gasten."

"Wij mogeJil vannacht zeker ook hier blijven?"

"Natuurlijk. Jammer, dal ge niet wat vroeger ge- komen zijt. Dan hadl ge kunnen zien hoe mooi de

(38)

71

kerk versierd was voor de huwelijksinzegeningen.

Overal hingen uitgesneden palmblàren en slingers van groen en bloemen.'

"Misschien kunnen wij er straks nog wat van zien?"

"Ja, als het niet donker is. Maar het is nu niet meer zoo mooi als van morgen, het groen is verlept en de bloemen zijn gedeeltelijk weggenomen. Op iedere bank stond een bouquetje."

"En den feestmaaltijd zijn wij ook misgeloopen!"

"Ja, maar dat spijt ons niet. Het varken moest toch al in zooveel stukjes verdeeld worden," is 't lachende

antwoord. "Denk eens aan, er waren 24 paren!"

"Wel verbazend! Ik dacht niet dat er zooveel menschen in Makatara woonden!"

"Ze waren ook niet allen van Makatara," zegt nu een ander Lobboër. "Het dorpshoofd van Raë was er immers ook bij!"

"Alsof wij geen 24 paren in ons dorp hadden,' zegt een der vrouwen.

En een jongen die er intusschen is bijgekomen, voegt er aan toe, trotsch omdat hij op school zoo

cyoed rekenen geleerd heeft: "Er wonen in ons dorp

31 paren die Christenen zijn."

Daar weerklinkt de slotzang in de kerk en een oogenblik later treedt de heele gemeente langzaam naar buiten. Eerbiedig maakt men plaats voor den

(39)

72

pandita, die met den denti mee naar huis gaat. Zij klimmen de trap op en zetten zich op stoelen in de voorgalerij. Nu volgen ook de andere menschen.

Beurtelings komen zij met een diepe buiging bij den zendeling. geven hem de hand en danken voor de inzegening van het huwelijk. Daarna gaan zij de andere trap weer af.

"Toewan, de menschen van Lobbo zijn er om u te halen."

"Zoo! En hoe is de zee, zouden wij per prauw kunnen gaan?"

"Dat laat zich niet aanzien, Toewan. De zee is nog erg onstuimig."

"Dan brengen onze menschen u morgen weg," zegt de denti. "Want de mannen van Lobbo zijn nu wel hier gekomen om u te halen, maar het is toch ons werk om u weg te brengen naar Lobbo. De draag- stoel staat al klaar."

De zendeling praat nu nog wat met den denti en den onderwijzer. En hij hoort tot zijn blijdschap, dat er ecn groote vooruitgang i in Makatara. De menschen zijn niet meer ballg voor de geesten.

En de geesten hebben vroeger zoo'n groote rol in hun leven gespeeld! Dat zij daar niet bang meer voor zijn, is wel 't be te bewijs, dat zij werkelijk gelooven, wat zij daar straks in de kerk beleden hebben.

73

Dan gaat men ter ruste. Morgen zal de zendeling weer een vermoeiend en dag hebben.

Den volgenden morgen klotsen de golven nog onstuimig tegen de koraalriffen aan de kust. Er is dus geen denken aan varen in zoo'n lichte prauw.

De weg over land moet genomen worden, al is die voor den zendeling vermoeiender. Terwijl de zendeling aan zijn ontbijt zit, verzamelen de menschen zich voor 't huis.

Wat een bedrijvigheid! Ze schreeuwen of ze ruzie hebben, maar 't is alleen maar over: wie dît zal dragen en wie dàt. Er is dan ook heel wat te dragen. Allereerst een kist, waarin de zilveren borden, bekers en kannen

van 't Avondmaalstel zijn geborgen. Stokken worden

tusschen de touwen van de kist gestoken, vier mannen houden de stokken vast, en zoo zal de kist gedragen worden. Dan zijn er trommels met meel voor 't Avondmaalsbrood en een kist met den Avondmaals- wijn. Dan zijn er trommels te dragen, waar de kleeren van den zendeling in zijn, want in Indië bewaart men ook kleeren in trommels. En dan zijn er ook nog een paar trommels, groot maar licht, die vol zitten met tabak, waar de roeiers wat uit krijgen, als de reis per prauw gaat, en de dragers als 't over land gaat.

Een leuningstoel wordt buiten gebracht en twee

(40)

75

draagstokken er aan vastgemaakt, zood at het een draagstoel wordt.

De zendeling komt de trap van de voorgalerij af en zegt: "Vrienden, ik kan best loopen."

"Toewan, de weg is slecht en de menschen wiJlen u graag dragen," zegt de denti.

Als de zendeling afscheid genomen heeft, O'aat hij in den draagstoel zitten. Vier mannen tiJlen dien op, leggen de stokken op hun schouders, en de stoet zet zich in beweging.

Af en toe loopt de zendeling eens een eind. Maar als ze een rivier over moeten trekken, dan gaat hij in den draagstoel zitten, want bruggen zijn daar niet.

Soms loopen de dragers tot hun knieën in 't water, soms wel tot hun middel.

Als zij te Lobbo aankomen, staan de schoolkinderen daar geschaard. Wat een aardig gezicht, al die bruine kinderen in hun witte pakje ! En dat 't toch onder- danen van Neerlands koningin zijn, dat kun je zien aan de rood-wil-blauwe petten, die de jongens op hebben.

Als de zendeling zich wat verfrischt heeft in Biala's huis, gaat hij naar het bamboe-kerkje. Ja, Lobbo heeft nu ook een feesthuis, zooals dat, waar Oelama van vertelde, toen hij van Oroot Sangi kwam. In het kerkje zitten vele mannen en vrouwen, die bij den

(41)

76

goeroe geleerd hebben en nu graag als lidmaat aan- genomen willen worden.

De zendeling doet heel gemakkelijke vragen, maar als zij daar niet eens op weten te antwoorden, dan zegt hij: "Neen, vrienden, zoo gaat 't niet. Ge moet wachten tot ik wéér hier kom en in dien tijd trouw naar de catechisatie gaan." Want dat ze nogal eens wegbleven, heeft hij van den goeroe gehoord. Zoo moeten ook deze inlanders leeren, dat niets zonder moeite en inspanning verkregen wordt.

Als d~ zendeling weer bij 8iala in huis is, komen er vele menschen uit de kampong om den toe wan pandita te spreken. Een man klaagt over zijn vrouw, dat zij 't eten niet klaar heeft als hij er trek in heeft, en de vrouW klaagt dat de man niet goed voor haar is. De zendeiing moet ze verzoenen, zij geven elkaar de hand, en gaan in vrede samen naar huis. Nog meer ruzie's moet de zendeling in orde maken.

En dan is 't tijd om weer naar de kerk te gaan voor de huwelijksinzegening, want ook in Lobbo zijn eenige paren, die in de kerk getrouwd willen worden.

Als de zendeling na den dienst weer bij Biala in huis zit, dan is de oude Delama op zijn praatstoel.

Hij vertelt hoe 't vroeger was in Lobbo. Hoe bang

77

men was voor de geesten. Hoe wanhopig bedroefd men was als er een familielid stierf. En dat 't nu zoo anders is. Omdat ze nu weten dat God, de groote Geest in den hemel, voor hen zorgt, en dat de ge- storvenen bij Hem komen en gelukkig zijn.

Daar komt de jonge denti van een naburige kampong aan. Hij heeft gehoord hoe anders 't in Lobbo is ge- worden en hij wil dat 't in zijn kampong ook zoo zal worden. En hij vraagt of de toewan pandita ook een goeroe naar zijn kampong wil sturen.

"Dan bouw ik de school nog, vóórdat ik aan mijn huis begin." En dat zègt wat! Want hij is pas getrouwd en verlangt om een mooi huis voor zijn jonge vrouw te bouwen.

De zendeling belooft dat hij voor een goeroe zorgen zal.

Voordat de zendeling vertrekt, vraagt Biala hem of hij Biala's jongsten zoon, die nu veertien jaar is, mee wil nemen. Eerst zou de jongen dan allerlei kunnen leeren bij den zendeling aan huis. En dan later gaan naar de kweekschool voor onderwijzers op Groot Sangi. Want de jongen wil zoo graag goeroe worden.

De zendeling vindt 't goed, en er wordt afgesproken dat de jongen komen z:ll, al de dienstreis van den zendeling is afgeloopen.

(42)

78

Als Biala den volgenden dag alleen in den mane- schijn op zijn voorgalerij zit, dan denkt hij terug aan zijn eigen jeugd. En dan komt er groote dankbaarheid in zijn hart, omdat hij door de Christenen Ood heeft leeren kennen, en er nu zooveel anders en beter is geworden in zijn huis en zijn dorp.

Hoofdsi.

11.

111.

IV.

V.

VI.

VII.

IN HOU D.

blz

Bruine kinderen. 7

De vreemdelingen. 19

Een vreemde voorvader! 26

Slechte tijding. 37

Droeve thuiskomst. 47

De nieuwe denti en zijn plan. 57

Oroote veranderingen. 65

(43)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

uitsluitend op voorwaarde dat noch het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het KITLV. Dit behoudt zich het recht voor een vergoeding te

De hooghartige moeder zag wel, dat het jonge echtpaar zeer gelukkig was, maar zij kon toch haar woede niet verkroppen , dat de heer en mevrouw V an Waarde

't Was veilig! Nog nooit was er een ongeluk mee gebeurd en al zou 't kunnen gebeuren, John wist dat zijn Moeder ver- trouwen had in 't werk van haar man en dat stelde hem gerust.

karweitjes op te knappen. Zoo goed hij kon, ruimde hij op, wat er op te ruimen viel. En dat was héél wat. Zoo af en toe kwam er wel eens een van de bemanning naar beneden en zette

_ ... 0, wat dat betreft, daarvoor behoefde zij geen angst te hebben, want in de laatste dagen was el' niets ernstigs gebeurd, en als er dooden waren, dan zou dit al dadelijk naar

witkoppen, rondom de boot, dic het duidelijkste bewijs wa- ren, dat zij het land naderden. Een zeeooijevaar is ongeveer zoo groot als een eend, een witkop heeft

blies Jacob door zijn tanden, wien deze tirade te kras werd, en mevrouw haastig, om te voorkomen, at hij iets zeggen zou, want zij zàg den spottenden hoon

Nu het uit zijn isolement (loor Be tuurs-beschaving en Zending is uitgedreven.. Hun mooi gezond land wordt door velen bezocht. Landskinderen worden in