• No results found

[Door de Bijbel: Uitzending 897: Ezechiël 37:1 t/m 28]

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "[Door de Bijbel: Uitzending 897: Ezechiël 37:1 t/m 28]"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

[Door de Bijbel: Uitzending 897: Ezechiël 37:1 t/m 28]

We zijn ondertussen aan het lezen in het slotdeel van het Bijbelboek Ezechiël, het troostdeel over het herstel en de stralende toekomst van Israël. Daarbij moe- ten we niet vergeten dat ook deze profetieën uit de hoofdstukken 33 t/m 48, uit- gesproken werden toen de Babylonische wereldmacht nog zorgeloos en onbe- dreigd de hele wereld beheerste. Wat Israël betreft, daarover waren de meesten overtuigd dat het voor altijd afgelopen was, dat het uiteengespat was. Het had geen land, geen koning en geen leger meer. Israël had geen tempel en geen zelfbestuur meer. We zagen in de vorige uitzendingen dat God daar anders over dacht en wel degelijk een toekomst voor hun in gedachten had. Dat zal ook van- daag opnieuw duidelijk gemaakt worden, aan de hand van het visioen van het dal met de doodsbeenderen.

Ezechiël 37 verzen 1 en 2: ‘De hand van de HEERE was op mij, en

de HEERE bracht mij in de geest naar buiten en zette mij neer, midden in een vallei. Die lag vol beenderen. Hij deed mij er aan alle kanten omheen gaan. En zie, er lagen er zeer veel op de grond van de vallei, en zie, ze wa- ren zeer dor.’ Wat Ezechiël als eerste te zien krijgt, is allerminst een mooi ge- zicht. Hij ziet een dal dat vol ligt met menselijke beenderen. Nee, het zijn geen beenderen van een paar mensen, want het dal ligt vol met beenderen. Ezechiël moest er in alle richtingen doorheen lopen, toen zag hij pas goed hoe ontzettend veel beenderen er in het dal lagen. We lazen dat de beenderen dor waren; het gebruikte Hebreeuwse woord kan ook vertaald worden met ‘droog’, waarschijnlijk door de hitte van de zon, het betekent dat de beenderen er al lang lagen. Het dal met de beenderen ziet eruit als een slagveld, waarop de beenderen van de ge- sneuvelden onbegraven zijn blijven liggen.

Ezechiël 37 vers 3: ‘Hij zei tegen mij: Mensenkind, zullen deze beenderen tot leven komen? En ik zei: Heere HEERE, Ú weet het!’ Een tot leven komen van deze uitgedroogde beenderen is menselijk gesproken onmogelijk. Maar de ge-

(2)

dachte aan de opstanding der doden is in het OT niet onbekend (Jes.25:8;

26:14,19; Dan.12:2; Hos.6:2; 13:14). Wilde de HEERE in dit visioen Ezechiël le- ren dat God doden kan opwekken? Dat denk ik niet, want dat wist Ezechiël blijk- baar al (Deutr.32:39; 1 Sam.2:6; 1 Kon.17:22; 2 Kon.4; 13:21). Ezechiël laat in zijn antwoord trouwens uitkomen dat de HEERE dit tot stand kan brengen (Ps.85:7; Joh.5:25; 14: 19).

Ik wil een beetje voorop lopen naar vers 11, om beter te begrijpen waarover deze profetie dan wel gaat, daar staat: ’Toen zei Hij tegen mij: Mensenkind, deze beenderen zijn heel het huis van Israël. Zie, ze zeggen: Onze beenderen zijn verdord en onze hoop is vergaan, wij zijn afgesneden!’

Het beeld van het dal met de gedroogde beenderen was een beeld van de toen nog levende Israëlieten, die moedeloos in Babel zaten. Zij zaten als het ware in een volksgraf en hadden kort tevoren het bericht ontvangen dat Jeruzalem was gevallen. Dat was een soort overlijdensbericht. Maar God roept Ezechiël en geeft hem een visioen waarmee hij deze moedeloze mensen mag bemoedigen.

Ezechiël 37 vers 4: ‘Toen zei Hij tegen mij: Profeteer tegen deze beenderen en zeg tegen hen: Dorre beenderen, hoor het woord van de HEERE.’ Ezechi- el moet de beenderen aanspreken en hun gebieden te luisteren. Menselijk gezien is het dwaas om tegen beenderen te spreken alsof ze als levende wezens kun- nen horen en gehoorzamen. Maar voor God is dat geen probleem, Hij kan leven brengen waar de dood heerst (Rom 4:17b). Dat is in geestelijk opzicht ook zo.

Ook wij waren dood door onze zonden, maar toen de stem van de Zoon van God tot ons klonk, kwam er een uitgaan vanuit de dood in het leven (Jh 5:25).

Ezechiël 37 verzen 5 en 6: ‘Zo zegt de Heere HEERE tegen deze beenderen:

Zie, Ik ga geest in u brengen en u zult tot leven komen. Ik zal pezen op u leggen, vlees op u doen komen, een huid over u heen trekken, en geest in u geven, zodat u tot leven komt. Dan zult u weten dat Ik de HEERE ben.’ De

(3)

vormen, zoals pezen, vlees en een huid (vers 6; vgl. Jb 10:11). Hij zal hun ook een geest geven, zodat ze tot leven zullen kunnen komen. Daardoor zullen de beenderen weten dat Hij de HEERE is, alle eer van deze gebeurtenis is voor Hem. Ook hier weer een geestelijke les, God voorziet in wat nodig is om Hem te gehoorzamen.

Ezechiël 37 verzen 7 en 8: ‘Toen profeteerde ik zoals mij geboden was, en er ontstond een geluid zodra ik profeteerde, en zie, een gedruis! De beenderen kwamen bij elkaar, elk been bij het bijbehorende been. En ik zag, en zie, er kwamen pezen op, er kwam vlees op en Hij trok er een huid overheen, maar er was geen geest in hen.’ Ezechiël was nauwelijks begonnen met profeteren of hij hoort een soort gedreun, zoals bij een aardbeving en dan begint het: de been- deren hechten zich aan elkaar! Probeer het je voor te stelen: armen schuiven weer in de kom, knieën hechten zich weer aaneen, hoofden, nek en ribbenkast komen weer op hun plaats. Het moet een wonderlijk gezicht geweest zijn. Er kwam vlees en pezen op de beenderen en daar overheen een huid. Alleen leef- den de lichamen nog niet.

Ezechiël 37 verzen 9 en 10: ‘Hij zei tegen mij: Profeteer tegen de geest, profe- teer, mensenkind! Zeg tegen de geest: Zo zegt de Heere HEERE: Geest, kom uit de vier windstreken en blaas in deze gedoden, zodat zij tot leven komen. Ik profeteerde zoals Hij mij geboden had. Toen kwam de geest in hen en zij kwamen tot leven. Zij gingen op hun voeten staan, een zeer, zeer groot leger.’ Hoewel de scheppende en herscheppende kracht van het woord van de HEERE zich op een indrukwekkende manier manifesteert (Gen.1:3;

Hebr.11:3) blijven de met vlees, spieren en huid beklede beenderen toch eerst nog dood. Maar de HEERE geeft Ezechiël de opdracht de van Hem komende wind of levensadem te roepen. De van God komende levensadem, die door de hele natuur waait en aan alle schepselen het leven geeft en het leven bewaart.

We lezen hetzelfde in Genesis 2 vers 7: nadat de HEERE God het lichaam van

(4)

de mens uit stof van de aarde vormde, blies Hij hem de levensadem in. Zo werd de mens een levend wezen (Ps.104:29).

Nu de beenderen levende mensen zijn geworden en zich als het ware als een le- ger in slagorde opstellen, komt de profeet opnieuw onder de indruk van hun grote aantal.

In het vervolg geeft de HEERE aan Ezechiël een verklaring van de betekenis van het visioen. Vers 11 hebben we al gedeeltelijk besproken aan het begin van deze uitzending.

Ezechiël 37 verzen 11 t/m 14: ‘Toen zei Hij tegen mij: Mensenkind, deze

beenderen zijn heel het huis van Israël. Zie, ze zeggen: Onze beenderen zijn verdord en onze hoop is vergaan, wij zijn afgesneden! Profeteer daarom, en zeg tegen hen: Zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik zal uw graven openen en Ik zal u uit uw graven doen oprijzen, Mijn volk, en Ik zal u brengen in het land van Israël. Dan zult u weten dat Ik de HEERE ben, als Ik uw graven open en als Ik u uit uw graven doe oprijzen, Mijn volk. Ik zal Mijn Geest in u geven, u zult tot leven komen en Ik zal u in uw land zetten. Dan zult u weten dat Ík, de HEERE, dit gesproken en gedaan heb, spreekt de HEERE.’ Deze profetie is een prachtige belofte van het herstel van Israël. De terugkeer uit Babel was als een herrijzenis uit het graf en de dood. Maar dat was slechts een gedeeltelijke herrijzenis. Het was een cruciaal voortgangsmoment voor de hele daarop volgen- de heilsgeschiedenis, tot haar volledige vervulling bij de wederkomst van Christus en de komst van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde.

Let wel, deze profetie heeft noch toen, noch wat de volledige vervulling in de toe- komst betreft, geen betrekking op de afvallige massa, maar op het overblijfsel dat God door Zijn genade in stand houdt; in Romeinen 11 vers 5 staat: ‘Zo is er dan ook in deze tegenwoordige tijd een overblijfsel ontstaan, overeenkomstig

(5)

Daarmee zijn we aangekomen bij het tweede deel van Ezechiël 37. De verzen 15 t/m 24 beschrijven de profetieën over de hereniging van het Twee- en Tienstam- menrijk, Juda en Israël.

Ezechiël 37 verzen 15 t/m 17: ‘Het woord van de HEERE kwam tot mij: En u, mensenkind, neem een stuk hout voor uzelf en schrijf daarop: Voor Juda, en voor de Israëlieten, zijn metgezellen. Neem dan een ander stuk hout en schrijf daarop: Voor Jozef, het stuk hout van Efraïm, en van heel het huis van Israël, zijn metgezellen. Breng ze dan bij elkaar, het ene bij het andere, tot één stuk hout, zodat ze in uw hand één worden.’ Opnieuw moet Ezechiël een symbolische handeling verrichten. Dat Ezechiël een symbolische handeling moet verrichten is niet de eerste keer. In Ezechiël 4, 5, 6, 12 en 24 kreeg de pro- feet ook opdracht om symbolische handelingen uit te voeren. Naast de woorden die hij namens de HEERE moest doorgeven aan de ballingen, moest hij de bood- schap soms ook beeldend voorstellen.

Nu moet hij laten zien hoe twee stukken hout tot één geheel worden samenge- voegd. Daarmee laat hij zien dat Juda en Efraïm weer tot één volk worden ver- enigd. Voor Efraïm wordt ook de naam van zijn vader Jozef genoemd, beide na- men zijn aanduidingen voor het Tienstammenrijk Israël. Met Juda worden de stammen van Benjamin, Levi en Simeon bedoeld. In de tijd van de koningen Je- robeam en Rehabeam was het koninkrijk Israël in twee stukken gescheurd en waren er twee koninkrijken ontstaan. Voor de HEERE bleven de beide koninkrij- ken één volk, de 12 stammen van Israël.

Ezechiël 37 vers 18: ’Als dan uw volksgenoten tegen u zeggen: Wilt u ons niet vertellen wat deze dingen voor u betekenen?’ Regelmatig vroegen Eze- chiël’s toehoorders wat zijn woorden en handelingen te betekenen hadden (Ezech.12:9;21:7;24:19).

(6)

Ezechiël 37 verzen 19 t/m 21: ’Spreek dan tot hen: Zo zegt de Heere HEERE:

Zie, Ik zal het stuk hout van Jozef nemen, dat zich in de hand van Efraïm bevindt, en van de stammen van Israël, zijn metgezellen, en Ik zal het bij het stuk hout van Juda voegen, en Ik zal ze tot één stuk hout maken. Ze zullen in Mijn hand één worden. Die stukken hout, die u beschreven hebt, moeten voor hun ogen in uw hand zijn. En spreek tot hen: Zo zegt de Heere HEERE:

Zie, Ik ga de Israëlieten nemen uit de heidenvolken waarheen zij gegaan zijn. Ik zal hen van rondom bijeenbrengen en hen naar hun land brengen.’

Het samenvoegen van de twee koninkrijken tot één rijk was in de stoutste dromen van de ballingen niet opgekomen. Het is een geweldige boodschap die Ezechiël mag doorgeven. Wat een prachtige en rijke belofte! Want Israël zal niet alleen te- rugkeren naar het beloofde land, maar het zal er in de toekomst ook wonen als één volk. Deze profetie heeft een eerste vervulling gekregen in de terugkeer van de Israëlieten uit Babel. Maar daar overheen wijst de profetie ook naar de toe- komst. Nog steeds gaan er Israëlieten terug naar hun vaderland Israël, maar zij zijn nog niet allemaal teruggekeerd.

Ezechiël 37 vers 22: ’Ik zal hen tot één volk maken in het land, op de bergen van Israël. Zij zullen allen één Koning als koning hebben. Zij zullen niet lan- ger als twee volken zijn, en niet langer nog in twee koninkrijken verdeeld zijn.’ De éne koning waarover wordt gesproken is de Messias, wij verwachten Hem opnieuw. In vers 24 zal namelijk duidelijk worden dat Hij een nakomeling van David en een Herder is. Die ene Herder is niemand anders dan de Heere Je- zus Christus. Toen Hij op aarde kwam, werd Hij in de lijn van David geboren. Hij is ook de goede Herder.

Ezechiël 37 vers 23: ’Dan zullen zij zich niet meer verontreinigen met hun stinkgoden en met hun afschuwelijke afgoden en met al hun overtredingen.

Ik zal hen verlossen in al hun woongebieden, waar zij gezondigd hebben, en Ik zal hen reinigen. Dan zullen zij een volk voor Mij zijn en Ík zal een God

(7)

voor hen zijn.’ Dit vers geeft aan dat er ook een geestelijk herstel van Israël zal komen, ook dat is vandaag nog niet ten volle gerealiseerd.

Ezechiël 37 vers 24: ’En Mijn Knecht David zal Koning over hen zijn. Voor hen allen zal er één Herder zijn. Zij zullen in Mijn bepalingen wandelen en Mijn verordeningen in acht nemen en die houden.’ In Johannes 10 verzen 11 t/m 13 zegt Jezus: ’Ik ben de goede Herder; de goede herder geeft zijn leven voor de schapen. Maar de huurling en wie geen herder is, die de schapen niet tot eigendom heeft, ziet de wolf komen en laat de schapen in de steek en vlucht; en de wolf grijpt ze en drijft de schapen uiteen. En de huurling vlucht, omdat hij een huurling is en zich niet om de schapen bekommert.’

Inderdaad, enkel Jezus geeft zijn leven voor de schapen. Een ingehuurde knecht laat de schapen in de steek van zodra hij een wolf ziet aankomen. Want de scha- pen zijn niet van hem. Zo’n herdersknecht denkt alleen aan zichzelf. Het interes- seert hem niet wat er met de schapen gebeurt. Door Zich de Goede Herder te noemen, maakt Jezus aanspraak op de Messiaanse profetieën zoals deze uit Ezechiël.

Jezus is ‘goed’, omdat Hij Zichzelf inzet voor de kudde. Hij heeft wel degelijk Zijn leven verloren. In de eerste brief van Johannes wordt aan deze houding van zelf- opoffering een praktische leefregel verbonden, nl. dat ook wij onszelf naar het voorbeeld van Jezus moeten inzetten voor onze broeders (1Joh.3:16). Daarom wordt de Heere Jezus in de Bijbel ook het Lam van God genoemd. Hij is het Of- ferlam van God die de schuld van de wereld op Zich neemt (Joh.1:29). Hij kwam op aarde en vereenzelvigde Zichzelf met ons, de schapen, maar Hij is ook de Herder van de schapen. Daarnaast is Hij ook de Opperherder; in 1 Petr. 5 vers 4 staat: ‘En als de Opperherder verschijnt, dan zult u de onverwelkbare krans van de heerlijkheid verkrijgen.’

We komen nu aan het derde en laatste deel van Ezechiël 37, het zijn profetieën over de herbewoning van het beloofde land.

(8)

Ezechiël 37 verzen 25 t/m 28: ‘Zij zullen wonen in het land dat Ik aan Mijn knecht, aan Jakob, gegeven heb, waarin uw vaderen gewoond hebben. Zij zullen daarin wonen, zij met hun kinderen en hun kleinkinderen, tot in eeu- wigheid, en Mijn Knecht David zal tot in eeuwigheid hun Vorst zijn. Ik zal met hen een verbond van vrede sluiten. Het zal een eeuwig verbond met hen zijn, Ik zal hun een plaats geven en hen talrijk maken, en Ik zal

Mijn heiligdom in hun midden zetten tot in eeuwigheid. Mijn tabernakel zal bij hen zijn, Ik zal een God voor hen zijn en zíj zullen een volk voor Mij zijn.

Dan zullen de heidenvolken weten dat Ik de HEERE ben, Die Israël heiligt, wanneer Mijn heiligdom voor eeuwig in hun midden zal zijn.’

Bij de productie van het programma 'Door de Bijbel' is dankbaar gebruik gemaakt van de StudieBijbel van het Centrum voor Bijbelonderzoek. De StudieBijbel Online werd

gebruikt voor research en wordt ook met toestemming regelmatig geciteerd. Meer informatie vindt u op www.studiebijbel.nl. Wij raden een abonnement op de StudieBijbel app aan, als u nog dieper op de Bijbel wilt ingaan.

Tenzij anders vermeld, komen De Bijbelpassages, gebruikt bij de productie van het programma 'Door de Bijbel', met toestemming van uitgeverij Jongbloed, uit de Herziene Statenvertaling. Meer informatie: www.herzienestatenvertaling.nl

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ezechiël 27 vers 32 t/m 36: Dit is het klaaglied dat zij zingen: Welke stad ter wereld kon zich meten met Tyrus, de prachtige stad, midden in de zee?. Uw koopwaar ging uit over de

in Judas 1 verzen 17 t/m 19 staat: ‘Maar u, geliefden, herinnert u zich de woorden die voorzegd zijn door de apostelen van onze Heere Jezus Christus, dat zij u gezegd hebben dat er

Ezechiël 18 verzen 5 t/m 9: ‘Wanneer nu iemand een rechtvaardige is en recht en gerechtigheid doet – hij eet geen offermaaltijden op de bergen, slaat zijn ogen niet op naar

Jesaja 37 vers 14 t/m 17: Onmiddellijk nadat koning Hizkia deze brief had gelezen, ging hij ermee naar de tempel en spreidde hem uit voor de HERE en bad met de woorden: ‘Och

2 Thessalonicenzen 1 vers 3: ‘Wij moeten God altijd voor u danken, broe- ders, zoals het behoort, omdat uw geloof buitengewoon sterk groeit en de liefde van ieder van u allen

Op het eerste zicht kan het vreemd overkomen dat iemand moet verklaren dat men zowel donker en mooi kan zijn, maar het gaat hier niet om een natuurlijke donkerte maar om het

Voorwaar, hij zal U in Uw aangezicht vaarwel zeggen.’ Satan denkt dat Job de HEERE zal vervloeken als hij alles kwijt raakt, omdat (volgens satan) zijn geloof alles te maken heeft

Filippenzen 1 vers 20: ‘overeenkomstig mijn reikhalzend verlangen en hoop dat ik in geen enkel opzicht beschaamd zal worden, maar dat in alle vrij- moedigheid, zoals altijd,