• No results found

Zomercursus Wiskunde A Week 4, les 2

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Zomercursus Wiskunde A Week 4, les 2"

Copied!
63
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Zomercursus Wiskunde A

Week 4, les 2

Korteweg-de Vries Instituut voor Wiskunde Faculteit der Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica

Universiteit van Amsterdam

2 augustus 2011

Zomercursus Wiskunde A

(2)

Vergelijkingen en machten

Eenvoudige vergelijkingen:

Lineaire vergelijking ax + b = 0

⇒ x = −ba.

Kwadratische vergelijking ax2+bx +c = 0

⇒ x = −b±

b2−4ac

2a .

Exponenti¨ele vergelijking gx = a

⇒ x =glog a.

Logaritmische vergelijking

glog x = a

⇒ x = ga.

Machten: xa= b

⇒ x = b1a (bij even macht ook x = −b1a).

Ingewikkeldere vergelijkingen: factoren buiten haakjes halen.

Regels voor machtsverheffen

ga+b = gagb g0 = 1 g−a = g1a

gb−a = ggba

gab

= gab (gh)a = gaha

g1/a =√a g

Zomercursus Wiskunde A

(3)

Vergelijkingen en machten

Eenvoudige vergelijkingen:

Lineaire vergelijking ax + b = 0

⇒ x = −ba. Kwadratische vergelijking ax2+bx +c = 0

⇒ x = −b±

b2−4ac

2a .

Exponenti¨ele vergelijking gx = a

⇒ x =glog a.

Logaritmische vergelijking

glog x = a

⇒ x = ga.

Machten: xa= b

⇒ x = b1a (bij even macht ook x = −b1a).

Ingewikkeldere vergelijkingen: factoren buiten haakjes halen.

Regels voor machtsverheffen

ga+b = gagb g0 = 1 g−a = g1a

gb−a = ggba

gab

= gab (gh)a = gaha

g1/a =√a g

Zomercursus Wiskunde A

(4)

Vergelijkingen en machten

Eenvoudige vergelijkingen:

Lineaire vergelijking

ax + b = 0 ⇒ x = −ba.

Kwadratische vergelijking ax2+bx +c = 0

⇒ x = −b±

b2−4ac

2a .

Exponenti¨ele vergelijking gx = a

⇒ x =glog a.

Logaritmische vergelijking

glog x = a

⇒ x = ga.

Machten: xa= b

⇒ x = b1a (bij even macht ook x = −b1a).

Ingewikkeldere vergelijkingen: factoren buiten haakjes halen.

Regels voor machtsverheffen

ga+b = gagb g0 = 1 g−a = g1a

gb−a = ggba

gab

= gab (gh)a = gaha

g1/a =√a g

Zomercursus Wiskunde A

(5)

Vergelijkingen en machten

Eenvoudige vergelijkingen:

Lineaire vergelijking

ax + b = 0 ⇒ x = −ba. Kwadratische vergelijking ax2+bx +c = 0

⇒ x = −b±

b2−4ac

2a .

Exponenti¨ele vergelijking gx = a

⇒ x =glog a.

Logaritmische vergelijking

glog x = a

⇒ x = ga.

Machten: xa= b

⇒ x = b1a (bij even macht ook x = −b1a).

Ingewikkeldere vergelijkingen: factoren buiten haakjes halen.

Regels voor machtsverheffen

ga+b = gagb g0 = 1 g−a = g1a

gb−a = ggba

gab

= gab (gh)a = gaha

g1/a =√a g

Zomercursus Wiskunde A

(6)

Vergelijkingen en machten

Eenvoudige vergelijkingen:

Lineaire vergelijking

ax + b = 0 ⇒ x = −ba. Kwadratische vergelijking

ax2+bx +c = 0 ⇒ x = −b±

b2−4ac

2a .

Exponenti¨ele vergelijking gx = a

⇒ x =glog a.

Logaritmische vergelijking

glog x = a

⇒ x = ga.

Machten: xa= b

⇒ x = b1a (bij even macht ook x = −b1a).

Ingewikkeldere vergelijkingen: factoren buiten haakjes halen.

Regels voor machtsverheffen

ga+b = gagb g0 = 1 g−a = g1a

gb−a = ggba

gab

= gab (gh)a = gaha

g1/a =√a g

Zomercursus Wiskunde A

(7)

Vergelijkingen en machten

Eenvoudige vergelijkingen:

Lineaire vergelijking

ax + b = 0 ⇒ x = −ba. Kwadratische vergelijking

ax2+bx +c = 0 ⇒ x = −b±

b2−4ac

2a .

Exponenti¨ele vergelijking gx = a

⇒ x =glog a. Logaritmische vergelijking

glog x = a

⇒ x = ga.

Machten: xa= b

⇒ x = b1a (bij even macht ook x = −b1a).

Ingewikkeldere vergelijkingen: factoren buiten haakjes halen.

Regels voor machtsverheffen

ga+b = gagb g0 = 1 g−a = g1a

gb−a = ggba

gab

= gab (gh)a = gaha

g1/a =√a g

Zomercursus Wiskunde A

(8)

Vergelijkingen en machten

Eenvoudige vergelijkingen:

Lineaire vergelijking

ax + b = 0 ⇒ x = −ba. Kwadratische vergelijking

ax2+bx +c = 0 ⇒ x = −b±

b2−4ac

2a .

Exponenti¨ele vergelijking gx = a ⇒ x =glog a.

Logaritmische vergelijking

glog x = a

⇒ x = ga.

Machten: xa= b

⇒ x = b1a (bij even macht ook x = −b1a).

Ingewikkeldere vergelijkingen: factoren buiten haakjes halen.

Regels voor machtsverheffen

ga+b = gagb g0 = 1 g−a = g1a

gb−a = ggba

gab

= gab (gh)a = gaha

g1/a =√a g

Zomercursus Wiskunde A

(9)

Vergelijkingen en machten

Eenvoudige vergelijkingen:

Lineaire vergelijking

ax + b = 0 ⇒ x = −ba. Kwadratische vergelijking

ax2+bx +c = 0 ⇒ x = −b±

b2−4ac

2a .

Exponenti¨ele vergelijking gx = a ⇒ x =glog a.

Logaritmische vergelijking

glog x = a

⇒ x = ga. Machten: xa= b

⇒ x = b1a (bij even macht ook x = −b1a).

Ingewikkeldere vergelijkingen: factoren buiten haakjes halen.

Regels voor machtsverheffen

ga+b = gagb g0 = 1 g−a = g1a

gb−a = ggba

gab

= gab (gh)a = gaha

g1/a =√a g

Zomercursus Wiskunde A

(10)

Vergelijkingen en machten

Eenvoudige vergelijkingen:

Lineaire vergelijking

ax + b = 0 ⇒ x = −ba. Kwadratische vergelijking

ax2+bx +c = 0 ⇒ x = −b±

b2−4ac

2a .

Exponenti¨ele vergelijking gx = a ⇒ x =glog a.

Logaritmische vergelijking

glog x = a ⇒ x = ga.

Machten: xa= b

⇒ x = b1a (bij even macht ook x = −b1a).

Ingewikkeldere vergelijkingen: factoren buiten haakjes halen.

Regels voor machtsverheffen

ga+b = gagb g0 = 1 g−a = g1a

gb−a = ggba

gab

= gab (gh)a = gaha

g1/a =√a g

Zomercursus Wiskunde A

(11)

Vergelijkingen en machten

Eenvoudige vergelijkingen:

Lineaire vergelijking

ax + b = 0 ⇒ x = −ba. Kwadratische vergelijking

ax2+bx +c = 0 ⇒ x = −b±

b2−4ac

2a .

Exponenti¨ele vergelijking gx = a ⇒ x =glog a.

Logaritmische vergelijking

glog x = a ⇒ x = ga. Machten: xa= b

⇒ x = b1a (bij even macht ook x = −b1a).

Ingewikkeldere vergelijkingen: factoren buiten haakjes halen.

Regels voor machtsverheffen

ga+b = gagb g0 = 1 g−a = g1a

gb−a = ggba

gab

= gab (gh)a = gaha

g1/a =√a g

Zomercursus Wiskunde A

(12)

Vergelijkingen en machten

Eenvoudige vergelijkingen:

Lineaire vergelijking

ax + b = 0 ⇒ x = −ba. Kwadratische vergelijking

ax2+bx +c = 0 ⇒ x = −b±

b2−4ac

2a .

Exponenti¨ele vergelijking gx = a ⇒ x =glog a.

Logaritmische vergelijking

glog x = a ⇒ x = ga. Machten: xa= b ⇒ x = b1a

(bij even macht ook x = −b1a).

Ingewikkeldere vergelijkingen: factoren buiten haakjes halen.

Regels voor machtsverheffen

ga+b = gagb g0 = 1 g−a = g1a

gb−a = ggba

gab

= gab (gh)a = gaha

g1/a =√a g

Zomercursus Wiskunde A

(13)

Vergelijkingen en machten

Eenvoudige vergelijkingen:

Lineaire vergelijking

ax + b = 0 ⇒ x = −ba. Kwadratische vergelijking

ax2+bx +c = 0 ⇒ x = −b±

b2−4ac

2a .

Exponenti¨ele vergelijking gx = a ⇒ x =glog a.

Logaritmische vergelijking

glog x = a ⇒ x = ga.

Machten: xa= b ⇒ x = b1a (bij even macht ook x = −b1a).

Ingewikkeldere vergelijkingen: factoren buiten haakjes halen.

Regels voor machtsverheffen

ga+b = gagb g0 = 1 g−a = g1a

gb−a = ggba

gab

= gab (gh)a = gaha

g1/a =√a g

Zomercursus Wiskunde A

(14)

Vergelijkingen en machten

Eenvoudige vergelijkingen:

Lineaire vergelijking

ax + b = 0 ⇒ x = −ba. Kwadratische vergelijking

ax2+bx +c = 0 ⇒ x = −b±

b2−4ac

2a .

Exponenti¨ele vergelijking gx = a ⇒ x =glog a.

Logaritmische vergelijking

glog x = a ⇒ x = ga.

Machten: xa= b ⇒ x = b1a (bij even macht ook x = −b1a).

Ingewikkeldere vergelijkingen: factoren buiten haakjes halen.

Regels voor machtsverheffen

ga+b = gagb g0 = 1 g−a = g1a

gb−a = ggba

gab

= gab (gh)a = gaha

g1/a =√a g

Zomercursus Wiskunde A

(15)

Differenti¨ eren

Basisregel: xn0

= nxn−1. Bijzondere gevallen: [x ]0 = 1, [c]0 = 0. Getallen voor functies laten staan: [af (x )]0 = af0(x ).

Sommen termsgewijs differenti¨eren: [f (x ) + g (x )]0 = f0(x ) + g0(x ).

Productregel: [f (x )g (x )]0= f0(x )g (x ) + f (x )g0(x ). Quoti¨entregelht(x )

n(x )

i0

= n(x )t0(x )−t(x )n0(x ) n(x )2 . Kettingregel: [f u(x )]0 = f0 u(x )u0(x ). Toepassing: toppen bepalen.

f0(x ) = 0 oplossen om de x -co¨ordinaten te vinden.

In f00 invullen om te kijken of maximum (< 0) of minimum (> 0).

In f invullen om de y -co¨ordinaten te vinden.

Zomercursus Wiskunde A

(16)

Differenti¨ eren

Basisregel: xn0

= nxn−1.

Bijzondere gevallen: [x ]0 = 1, [c]0 = 0. Getallen voor functies laten staan: [af (x )]0 = af0(x ).

Sommen termsgewijs differenti¨eren: [f (x ) + g (x )]0 = f0(x ) + g0(x ).

Productregel: [f (x )g (x )]0= f0(x )g (x ) + f (x )g0(x ). Quoti¨entregelht(x )

n(x )

i0

= n(x )t0(x )−t(x )n0(x ) n(x )2 . Kettingregel: [f u(x )]0 = f0 u(x )u0(x ). Toepassing: toppen bepalen.

f0(x ) = 0 oplossen om de x -co¨ordinaten te vinden.

In f00 invullen om te kijken of maximum (< 0) of minimum (> 0).

In f invullen om de y -co¨ordinaten te vinden.

Zomercursus Wiskunde A

(17)

Differenti¨ eren

Basisregel: xn0

= nxn−1. Bijzondere gevallen: [x ]0= 1, [c]0 = 0.

Getallen voor functies laten staan: [af (x )]0 = af0(x ). Sommen termsgewijs differenti¨eren:

[f (x ) + g (x )]0 = f0(x ) + g0(x ).

Productregel: [f (x )g (x )]0= f0(x )g (x ) + f (x )g0(x ). Quoti¨entregelht(x )

n(x )

i0

= n(x )t0(x )−t(x )n0(x ) n(x )2 . Kettingregel: [f u(x )]0 = f0 u(x )u0(x ). Toepassing: toppen bepalen.

f0(x ) = 0 oplossen om de x -co¨ordinaten te vinden.

In f00 invullen om te kijken of maximum (< 0) of minimum (> 0).

In f invullen om de y -co¨ordinaten te vinden.

Zomercursus Wiskunde A

(18)

Differenti¨ eren

Basisregel: xn0

= nxn−1. Bijzondere gevallen: [x ]0= 1, [c]0 = 0.

Getallen voor functies laten staan: [af (x )]0 = af0(x ).

Sommen termsgewijs differenti¨eren: [f (x ) + g (x )]0 = f0(x ) + g0(x ).

Productregel: [f (x )g (x )]0= f0(x )g (x ) + f (x )g0(x ). Quoti¨entregelht(x )

n(x )

i0

= n(x )t0(x )−t(x )n0(x ) n(x )2 . Kettingregel: [f u(x )]0 = f0 u(x )u0(x ). Toepassing: toppen bepalen.

f0(x ) = 0 oplossen om de x -co¨ordinaten te vinden.

In f00 invullen om te kijken of maximum (< 0) of minimum (> 0).

In f invullen om de y -co¨ordinaten te vinden.

Zomercursus Wiskunde A

(19)

Differenti¨ eren

Basisregel: xn0

= nxn−1. Bijzondere gevallen: [x ]0= 1, [c]0 = 0.

Getallen voor functies laten staan: [af (x )]0 = af0(x ).

Sommen termsgewijs differenti¨eren:

[f (x ) + g (x )]0= f0(x ) + g0(x ).

Productregel: [f (x )g (x )]0= f0(x )g (x ) + f (x )g0(x ). Quoti¨entregelht(x )

n(x )

i0

= n(x )t0(x )−t(x )n0(x ) n(x )2 . Kettingregel: [f u(x )]0 = f0 u(x )u0(x ). Toepassing: toppen bepalen.

f0(x ) = 0 oplossen om de x -co¨ordinaten te vinden.

In f00 invullen om te kijken of maximum (< 0) of minimum (> 0).

In f invullen om de y -co¨ordinaten te vinden.

Zomercursus Wiskunde A

(20)

Differenti¨ eren

Basisregel: xn0

= nxn−1. Bijzondere gevallen: [x ]0= 1, [c]0 = 0.

Getallen voor functies laten staan: [af (x )]0 = af0(x ).

Sommen termsgewijs differenti¨eren:

[f (x ) + g (x )]0= f0(x ) + g0(x ).

Productregel: [f (x )g (x )]0= f0(x )g (x ) + f (x )g0(x ).

Quoti¨entregelht(x )

n(x )

i0

= n(x )t0(x )−t(x )n0(x ) n(x )2 . Kettingregel: [f u(x )]0 = f0 u(x )u0(x ). Toepassing: toppen bepalen.

f0(x ) = 0 oplossen om de x -co¨ordinaten te vinden.

In f00 invullen om te kijken of maximum (< 0) of minimum (> 0).

In f invullen om de y -co¨ordinaten te vinden.

Zomercursus Wiskunde A

(21)

Differenti¨ eren

Basisregel: xn0

= nxn−1. Bijzondere gevallen: [x ]0= 1, [c]0 = 0.

Getallen voor functies laten staan: [af (x )]0 = af0(x ).

Sommen termsgewijs differenti¨eren:

[f (x ) + g (x )]0= f0(x ) + g0(x ).

Productregel: [f (x )g (x )]0= f0(x )g (x ) + f (x )g0(x ).

Quoti¨entregelht(x )

n(x )

i0

= n(x )t0(x )−t(x )n0(x ) n(x )2 .

Kettingregel: [f u(x )]0 = f0 u(x )u0(x ). Toepassing: toppen bepalen.

f0(x ) = 0 oplossen om de x -co¨ordinaten te vinden.

In f00 invullen om te kijken of maximum (< 0) of minimum (> 0).

In f invullen om de y -co¨ordinaten te vinden.

Zomercursus Wiskunde A

(22)

Differenti¨ eren

Basisregel: xn0

= nxn−1. Bijzondere gevallen: [x ]0= 1, [c]0 = 0.

Getallen voor functies laten staan: [af (x )]0 = af0(x ).

Sommen termsgewijs differenti¨eren:

[f (x ) + g (x )]0= f0(x ) + g0(x ).

Productregel: [f (x )g (x )]0= f0(x )g (x ) + f (x )g0(x ).

Quoti¨entregelht(x )

n(x )

i0

= n(x )t0(x )−t(x )n0(x ) n(x )2 . Kettingregel: [f u(x )]0 = f0 u(x )u0(x ).

Toepassing: toppen bepalen.

f0(x ) = 0 oplossen om de x -co¨ordinaten te vinden.

In f00 invullen om te kijken of maximum (< 0) of minimum (> 0).

In f invullen om de y -co¨ordinaten te vinden.

Zomercursus Wiskunde A

(23)

Differenti¨ eren

Basisregel: xn0

= nxn−1. Bijzondere gevallen: [x ]0= 1, [c]0 = 0.

Getallen voor functies laten staan: [af (x )]0 = af0(x ).

Sommen termsgewijs differenti¨eren:

[f (x ) + g (x )]0= f0(x ) + g0(x ).

Productregel: [f (x )g (x )]0= f0(x )g (x ) + f (x )g0(x ).

Quoti¨entregelht(x )

n(x )

i0

= n(x )t0(x )−t(x )n0(x ) n(x )2 . Kettingregel: [f u(x )]0 = f0 u(x )u0(x ).

Toepassing: toppen bepalen.

f0(x ) = 0 oplossen om de x -co¨ordinaten te vinden.

In f00 invullen om te kijken of maximum (< 0) of minimum (> 0).

In f invullen om de y -co¨ordinaten te vinden.

Zomercursus Wiskunde A

(24)

Differenti¨ eren

Basisregel: xn0

= nxn−1. Bijzondere gevallen: [x ]0= 1, [c]0 = 0.

Getallen voor functies laten staan: [af (x )]0 = af0(x ).

Sommen termsgewijs differenti¨eren:

[f (x ) + g (x )]0= f0(x ) + g0(x ).

Productregel: [f (x )g (x )]0= f0(x )g (x ) + f (x )g0(x ).

Quoti¨entregelht(x )

n(x )

i0

= n(x )t0(x )−t(x )n0(x ) n(x )2 . Kettingregel: [f u(x )]0 = f0 u(x )u0(x ).

Toepassing: toppen bepalen.

f0(x ) = 0 oplossen om de x -co¨ordinaten te vinden.

In f00 invullen om te kijken of maximum (< 0) of minimum (> 0).

In f invullen om de y -co¨ordinaten te vinden.

Zomercursus Wiskunde A

(25)

Differenti¨ eren

Basisregel: xn0

= nxn−1. Bijzondere gevallen: [x ]0= 1, [c]0 = 0.

Getallen voor functies laten staan: [af (x )]0 = af0(x ).

Sommen termsgewijs differenti¨eren:

[f (x ) + g (x )]0= f0(x ) + g0(x ).

Productregel: [f (x )g (x )]0= f0(x )g (x ) + f (x )g0(x ).

Quoti¨entregelht(x )

n(x )

i0

= n(x )t0(x )−t(x )n0(x ) n(x )2 . Kettingregel: [f u(x )]0 = f0 u(x )u0(x ).

Toepassing: toppen bepalen.

f0(x ) = 0 oplossen om de x -co¨ordinaten te vinden.

In f00 invullen om te kijken of maximum (< 0) of minimum (> 0).

In f invullen om de y -co¨ordinaten te vinden.

Zomercursus Wiskunde A

(26)

Differenti¨ eren

Basisregel: xn0

= nxn−1. Bijzondere gevallen: [x ]0= 1, [c]0 = 0.

Getallen voor functies laten staan: [af (x )]0 = af0(x ).

Sommen termsgewijs differenti¨eren:

[f (x ) + g (x )]0= f0(x ) + g0(x ).

Productregel: [f (x )g (x )]0= f0(x )g (x ) + f (x )g0(x ).

Quoti¨entregelht(x )

n(x )

i0

= n(x )t0(x )−t(x )n0(x ) n(x )2 . Kettingregel: [f u(x )]0 = f0 u(x )u0(x ).

Toepassing: toppen bepalen.

f0(x ) = 0 oplossen om de x -co¨ordinaten te vinden.

In f00 invullen om te kijken of maximum (< 0) of minimum (> 0).

In f invullen om de y -co¨ordinaten te vinden.

Zomercursus Wiskunde A

(27)

Overig

Ongelijkheden:

Eerst de vergelijking oplossen.

Dan kijken wat er tussen de oplossingen gebeurt. Voorbeeld: f (x ) = (x − 2)(x + 1)(x + 3) ≤ 0?

-1

-3 2

f (0)

= −6

f (3)

= 24

+ f (−2)

= 4

+ f (−4)

= −18

Dus de ongelijkheid geldt voor −1 ≤ x ≤ 2 en voor x ≤ −3.

De afstand tussen twee functies f en g wordt gegeven door r (x ) = g (x ) − f (x ) (of g (x ) − f (x )). Maximale afstand bepalen kan door de toppen van r te vinden, dus r0(x ) = 0 oplossen.

1 1

0

y = f (x ) y = g (x )

r

Zomercursus Wiskunde A

(28)

Overig

Ongelijkheden:

Eerst de vergelijking oplossen.

Dan kijken wat er tussen de oplossingen gebeurt. Voorbeeld: f (x ) = (x − 2)(x + 1)(x + 3) ≤ 0?

-1

-3 2

f (0)

= −6

f (3)

= 24

+ f (−2)

= 4

+ f (−4)

= −18

Dus de ongelijkheid geldt voor −1 ≤ x ≤ 2 en voor x ≤ −3.

De afstand tussen twee functies f en g wordt gegeven door r (x ) = g (x ) − f (x ) (of g (x ) − f (x )). Maximale afstand bepalen kan door de toppen van r te vinden, dus r0(x ) = 0 oplossen.

1 1

0

y = f (x ) y = g (x )

r

Zomercursus Wiskunde A

(29)

Overig

Ongelijkheden:

Eerst de vergelijking oplossen.

Dan kijken wat er tussen de oplossingen gebeurt. Voorbeeld: f (x ) = (x − 2)(x + 1)(x + 3) ≤ 0?

-1

-3 2

f (0)

= −6

f (3)

= 24

+ f (−2)

= 4

+ f (−4)

= −18

Dus de ongelijkheid geldt voor −1 ≤ x ≤ 2 en voor x ≤ −3.

De afstand tussen twee functies f en g wordt gegeven door r (x ) = g (x ) − f (x ) (of g (x ) − f (x )). Maximale afstand bepalen kan door de toppen van r te vinden, dus r0(x ) = 0 oplossen.

1 1

0

y = f (x ) y = g (x )

r

Zomercursus Wiskunde A

(30)

Overig

Ongelijkheden:

Eerst de vergelijking oplossen.

Dan kijken wat er tussen de oplossingen gebeurt.

Voorbeeld: f (x ) = (x − 2)(x + 1)(x + 3) ≤ 0?

-1

-3 2

f (0)

= −6

f (3)

= 24

+ f (−2)

= 4

+ f (−4)

= −18

Dus de ongelijkheid geldt voor −1 ≤ x ≤ 2 en voor x ≤ −3.

De afstand tussen twee functies f en g wordt gegeven door r (x ) = g (x ) − f (x ) (of g (x ) − f (x )). Maximale afstand bepalen kan door de toppen van r te vinden, dus r0(x ) = 0 oplossen.

1 1

0

y = f (x ) y = g (x )

r

Zomercursus Wiskunde A

(31)

Overig

Ongelijkheden:

Eerst de vergelijking oplossen.

Dan kijken wat er tussen de oplossingen gebeurt.

Voorbeeld: f (x ) = (x − 2)(x + 1)(x + 3) ≤ 0?

-1

-3 2

f (0)

= −6

f (3)

= 24

+ f (−2)

= 4

+ f (−4)

= −18

Dus de ongelijkheid geldt voor −1 ≤ x ≤ 2 en voor x ≤ −3.

De afstand tussen twee functies f en g wordt gegeven door r (x ) = g (x ) − f (x ) (of g (x ) − f (x )). Maximale afstand bepalen kan door de toppen van r te vinden, dus r0(x ) = 0 oplossen.

1 1

0

y = f (x ) y = g (x )

r

Zomercursus Wiskunde A

(32)

Overig

Ongelijkheden:

Eerst de vergelijking oplossen.

Dan kijken wat er tussen de oplossingen gebeurt.

Voorbeeld: f (x ) = (x − 2)(x + 1)(x + 3) ≤ 0?

-1

-3 2

f (0)

= −6

f (3)

= 24

+ f (−2)

= 4

+ f (−4)

= −18

Dus de ongelijkheid geldt voor −1 ≤ x ≤ 2 en voor x ≤ −3.

De afstand tussen twee functies f en g wordt gegeven door r (x ) = g (x ) − f (x ) (of g (x ) − f (x )). Maximale afstand bepalen kan door de toppen van r te vinden, dus r0(x ) = 0 oplossen.

1 1

0

y = f (x ) y = g (x )

r

Zomercursus Wiskunde A

(33)

Overig

Ongelijkheden:

Eerst de vergelijking oplossen.

Dan kijken wat er tussen de oplossingen gebeurt.

Voorbeeld: f (x ) = (x − 2)(x + 1)(x + 3) ≤ 0?

-1 -3

2

f (0)

= −6

f (3)

= 24

+ f (−2)

= 4

+ f (−4)

= −18

Dus de ongelijkheid geldt voor −1 ≤ x ≤ 2 en voor x ≤ −3.

De afstand tussen twee functies f en g wordt gegeven door r (x ) = g (x ) − f (x ) (of g (x ) − f (x )). Maximale afstand bepalen kan door de toppen van r te vinden, dus r0(x ) = 0 oplossen.

1 1

0

y = f (x ) y = g (x )

r

Zomercursus Wiskunde A

(34)

Overig

Ongelijkheden:

Eerst de vergelijking oplossen.

Dan kijken wat er tussen de oplossingen gebeurt.

Voorbeeld: f (x ) = (x − 2)(x + 1)(x + 3) ≤ 0?

-1

-3

2

f (0)

= −6

f (3)

= 24

+ f (−2)

= 4

+ f (−4)

= −18

Dus de ongelijkheid geldt voor −1 ≤ x ≤ 2 en voor x ≤ −3.

De afstand tussen twee functies f en g wordt gegeven door r (x ) = g (x ) − f (x ) (of g (x ) − f (x )). Maximale afstand bepalen kan door de toppen van r te vinden, dus r0(x ) = 0 oplossen.

1 1

0

y = f (x ) y = g (x )

r

Zomercursus Wiskunde A

(35)

Overig

Ongelijkheden:

Eerst de vergelijking oplossen.

Dan kijken wat er tussen de oplossingen gebeurt.

Voorbeeld: f (x ) = (x − 2)(x + 1)(x + 3) ≤ 0?

-1

-3 2

f (0)

= −6

f (3)

= 24

+ f (−2)

= 4

+ f (−4)

= −18

Dus de ongelijkheid geldt voor −1 ≤ x ≤ 2 en voor x ≤ −3.

De afstand tussen twee functies f en g wordt gegeven door r (x ) = g (x ) − f (x ) (of g (x ) − f (x )). Maximale afstand bepalen kan door de toppen van r te vinden, dus r0(x ) = 0 oplossen.

1 1

0

y = f (x ) y = g (x )

r

Zomercursus Wiskunde A

(36)

Overig

Ongelijkheden:

Eerst de vergelijking oplossen.

Dan kijken wat er tussen de oplossingen gebeurt.

Voorbeeld: f (x ) = (x − 2)(x + 1)(x + 3) ≤ 0?

-1

-3 2

f (0)

= −6

f (3)

= 24

+ f (−2)

= 4

+ f (−4)

= −18

Dus de ongelijkheid geldt voor −1 ≤ x ≤ 2 en voor x ≤ −3.

De afstand tussen twee functies f en g wordt gegeven door r (x ) = g (x ) − f (x ) (of g (x ) − f (x )). Maximale afstand bepalen kan door de toppen van r te vinden, dus r0(x ) = 0 oplossen.

1 1

0

y = f (x ) y = g (x )

r

Zomercursus Wiskunde A

(37)

Overig

Ongelijkheden:

Eerst de vergelijking oplossen.

Dan kijken wat er tussen de oplossingen gebeurt.

Voorbeeld: f (x ) = (x − 2)(x + 1)(x + 3) ≤ 0?

-1

-3 2

f (0) = −6

f (3)

= 24

+ f (−2)

= 4

+ f (−4)

= −18

Dus de ongelijkheid geldt voor −1 ≤ x ≤ 2 en voor x ≤ −3.

De afstand tussen twee functies f en g wordt gegeven door r (x ) = g (x ) − f (x ) (of g (x ) − f (x )). Maximale afstand bepalen kan door de toppen van r te vinden, dus r0(x ) = 0 oplossen.

1 1

0

y = f (x ) y = g (x )

r

Zomercursus Wiskunde A

(38)

Overig

Ongelijkheden:

Eerst de vergelijking oplossen.

Dan kijken wat er tussen de oplossingen gebeurt.

Voorbeeld: f (x ) = (x − 2)(x + 1)(x + 3) ≤ 0?

-1

-3 2

f (0) = −6

f (3)

= 24

+ f (−2)

= 4

+ f (−4)

= −18

Dus de ongelijkheid geldt voor −1 ≤ x ≤ 2 en voor x ≤ −3.

De afstand tussen twee functies f en g wordt gegeven door r (x ) = g (x ) − f (x ) (of g (x ) − f (x )). Maximale afstand bepalen kan door de toppen van r te vinden, dus r0(x ) = 0 oplossen.

1 1

0

y = f (x ) y = g (x )

r

Zomercursus Wiskunde A

(39)

Overig

Ongelijkheden:

Eerst de vergelijking oplossen.

Dan kijken wat er tussen de oplossingen gebeurt.

Voorbeeld: f (x ) = (x − 2)(x + 1)(x + 3) ≤ 0?

-1

-3 2

f (0) = −6

f (3)

= 24

+ f (−2)

= 4

+ f (−4)

= −18

Dus de ongelijkheid geldt voor −1 ≤ x ≤ 2 en voor x ≤ −3.

De afstand tussen twee functies f en g wordt gegeven door r (x ) = g (x ) − f (x ) (of g (x ) − f (x )). Maximale afstand bepalen kan door de toppen van r te vinden, dus r0(x ) = 0 oplossen.

1 1

0

y = f (x ) y = g (x )

r

Zomercursus Wiskunde A

(40)

Overig

Ongelijkheden:

Eerst de vergelijking oplossen.

Dan kijken wat er tussen de oplossingen gebeurt.

Voorbeeld: f (x ) = (x − 2)(x + 1)(x + 3) ≤ 0?

-1

-3 2

f (0) = −6

f (3) = 24

+ f (−2)

= 4

+ f (−4)

= −18

Dus de ongelijkheid geldt voor −1 ≤ x ≤ 2 en voor x ≤ −3.

De afstand tussen twee functies f en g wordt gegeven door r (x ) = g (x ) − f (x ) (of g (x ) − f (x )). Maximale afstand bepalen kan door de toppen van r te vinden, dus r0(x ) = 0 oplossen.

1 1

0

y = f (x ) y = g (x )

r

Zomercursus Wiskunde A

(41)

Overig

Ongelijkheden:

Eerst de vergelijking oplossen.

Dan kijken wat er tussen de oplossingen gebeurt.

Voorbeeld: f (x ) = (x − 2)(x + 1)(x + 3) ≤ 0?

-1

-3 2

f (0) = −6

f (3) = 24 +

f (−2)

= 4

+ f (−4)

= −18

Dus de ongelijkheid geldt voor −1 ≤ x ≤ 2 en voor x ≤ −3.

De afstand tussen twee functies f en g wordt gegeven door r (x ) = g (x ) − f (x ) (of g (x ) − f (x )). Maximale afstand bepalen kan door de toppen van r te vinden, dus r0(x ) = 0 oplossen.

1 1

0

y = f (x ) y = g (x )

r

Zomercursus Wiskunde A

(42)

Overig

Ongelijkheden:

Eerst de vergelijking oplossen.

Dan kijken wat er tussen de oplossingen gebeurt.

Voorbeeld: f (x ) = (x − 2)(x + 1)(x + 3) ≤ 0?

-1

-3 2

f (0) = −6

f (3) = 24 + f (−2)

= 4

+ f (−4)

= −18

Dus de ongelijkheid geldt voor −1 ≤ x ≤ 2 en voor x ≤ −3.

De afstand tussen twee functies f en g wordt gegeven door r (x ) = g (x ) − f (x ) (of g (x ) − f (x )). Maximale afstand bepalen kan door de toppen van r te vinden, dus r0(x ) = 0 oplossen.

1 1

0

y = f (x ) y = g (x )

r

Zomercursus Wiskunde A

(43)

Overig

Ongelijkheden:

Eerst de vergelijking oplossen.

Dan kijken wat er tussen de oplossingen gebeurt.

Voorbeeld: f (x ) = (x − 2)(x + 1)(x + 3) ≤ 0?

-1

-3 2

f (0) = −6

f (3) = 24 + f (−2) = 4

+ f (−4)

= −18

Dus de ongelijkheid geldt voor −1 ≤ x ≤ 2 en voor x ≤ −3.

De afstand tussen twee functies f en g wordt gegeven door r (x ) = g (x ) − f (x ) (of g (x ) − f (x )). Maximale afstand bepalen kan door de toppen van r te vinden, dus r0(x ) = 0 oplossen.

1 1

0

y = f (x ) y = g (x )

r

Zomercursus Wiskunde A

(44)

Overig

Ongelijkheden:

Eerst de vergelijking oplossen.

Dan kijken wat er tussen de oplossingen gebeurt.

Voorbeeld: f (x ) = (x − 2)(x + 1)(x + 3) ≤ 0?

-1

-3 2

f (0) = −6

f (3) = 24 + f (−2) = 4

+

f (−4)

= −18

Dus de ongelijkheid geldt voor −1 ≤ x ≤ 2 en voor x ≤ −3.

De afstand tussen twee functies f en g wordt gegeven door r (x ) = g (x ) − f (x ) (of g (x ) − f (x )). Maximale afstand bepalen kan door de toppen van r te vinden, dus r0(x ) = 0 oplossen.

1 1

0

y = f (x ) y = g (x )

r

Zomercursus Wiskunde A

(45)

Overig

Ongelijkheden:

Eerst de vergelijking oplossen.

Dan kijken wat er tussen de oplossingen gebeurt.

Voorbeeld: f (x ) = (x − 2)(x + 1)(x + 3) ≤ 0?

-1

-3 2

f (0) = −6

f (3) = 24 + f (−2) = 4

+ f (−4)

= −18

Dus de ongelijkheid geldt voor −1 ≤ x ≤ 2 en voor x ≤ −3.

De afstand tussen twee functies f en g wordt gegeven door r (x ) = g (x ) − f (x ) (of g (x ) − f (x )). Maximale afstand bepalen kan door de toppen van r te vinden, dus r0(x ) = 0 oplossen.

1 1

0

y = f (x ) y = g (x )

r

Zomercursus Wiskunde A

(46)

Overig

Ongelijkheden:

Eerst de vergelijking oplossen.

Dan kijken wat er tussen de oplossingen gebeurt.

Voorbeeld: f (x ) = (x − 2)(x + 1)(x + 3) ≤ 0?

-1

-3 2

f (0) = −6

f (3) = 24 + f (−2) = 4

+ f (−4) = −18

Dus de ongelijkheid geldt voor −1 ≤ x ≤ 2 en voor x ≤ −3.

De afstand tussen twee functies f en g wordt gegeven door r (x ) = g (x ) − f (x ) (of g (x ) − f (x )). Maximale afstand bepalen kan door de toppen van r te vinden, dus r0(x ) = 0 oplossen.

1 1

0

y = f (x ) y = g (x )

r

Zomercursus Wiskunde A

(47)

Overig

Ongelijkheden:

Eerst de vergelijking oplossen.

Dan kijken wat er tussen de oplossingen gebeurt.

Voorbeeld: f (x ) = (x − 2)(x + 1)(x + 3) ≤ 0?

-1

-3 2

f (0) = −6

f (3) = 24 + f (−2) = 4

+ f (−4) = −18

Dus de ongelijkheid geldt voor −1 ≤ x ≤ 2 en voor x ≤ −3.

De afstand tussen twee functies f en g wordt gegeven door r (x ) = g (x ) − f (x ) (of g (x ) − f (x )). Maximale afstand bepalen kan door de toppen van r te vinden, dus r0(x ) = 0 oplossen.

1 1

0

y = f (x ) y = g (x )

r

Zomercursus Wiskunde A

(48)

Overig

Ongelijkheden:

Eerst de vergelijking oplossen.

Dan kijken wat er tussen de oplossingen gebeurt.

Voorbeeld: f (x ) = (x − 2)(x + 1)(x + 3) ≤ 0?

-1

-3 2

f (0) = −6

f (3) = 24 + f (−2) = 4

+ f (−4) = −18

Dus de ongelijkheid geldt voor −1 ≤ x ≤ 2 en voor x ≤ −3.

De afstand tussen twee functies f en g wordt gegeven door r (x ) = g (x ) − f (x ) (of g (x ) − f (x )). Maximale afstand bepalen kan door de toppen van r te vinden, dus r0(x ) = 0 oplossen.

1 1

0

y = f (x ) y = g (x )

r

Zomercursus Wiskunde A

(49)

Overig

Ongelijkheden:

Eerst de vergelijking oplossen.

Dan kijken wat er tussen de oplossingen gebeurt.

Voorbeeld: f (x ) = (x − 2)(x + 1)(x + 3) ≤ 0?

-1

-3 2

f (0) = −6

f (3) = 24 + f (−2) = 4

+ f (−4) = −18

Dus de ongelijkheid geldt voor −1 ≤ x ≤ 2 en voor x ≤ −3.

De afstand tussen twee functies

f en g wordt gegeven door r (x ) = g (x ) − f (x ) (of g (x ) − f (x )). Maximale afstand bepalen kan door de toppen van r te vinden, dus r0(x ) = 0 oplossen.

1 1

0

y = f (x ) y = g (x )

r

Zomercursus Wiskunde A

(50)

Overig

Ongelijkheden:

Eerst de vergelijking oplossen.

Dan kijken wat er tussen de oplossingen gebeurt.

Voorbeeld: f (x ) = (x − 2)(x + 1)(x + 3) ≤ 0?

-1

-3 2

f (0) = −6

f (3) = 24 + f (−2) = 4

+ f (−4) = −18

Dus de ongelijkheid geldt voor −1 ≤ x ≤ 2 en voor x ≤ −3.

De afstand tussen twee functies

f en g wordt gegeven door r (x ) = g (x ) − f (x ) (of g (x ) − f (x )). Maximale afstand bepalen kan door de toppen van r te vinden, dus r0(x ) = 0 oplossen.

1 1

0

y = f (x ) y = g (x )

r

Zomercursus Wiskunde A

(51)

Overig

Ongelijkheden:

Eerst de vergelijking oplossen.

Dan kijken wat er tussen de oplossingen gebeurt.

Voorbeeld: f (x ) = (x − 2)(x + 1)(x + 3) ≤ 0?

-1

-3 2

f (0) = −6

f (3) = 24 + f (−2) = 4

+ f (−4) = −18

Dus de ongelijkheid geldt voor −1 ≤ x ≤ 2 en voor x ≤ −3.

De afstand tussen twee functies f en g wordt gegeven door r (x ) = g (x ) − f (x )

(of g (x ) − f (x )). Maximale afstand bepalen kan door de toppen van r te vinden, dus r0(x ) = 0 oplossen.

1 1

0

y = f (x ) y = g (x )

r

Zomercursus Wiskunde A

(52)

Overig

Ongelijkheden:

Eerst de vergelijking oplossen.

Dan kijken wat er tussen de oplossingen gebeurt.

Voorbeeld: f (x ) = (x − 2)(x + 1)(x + 3) ≤ 0?

-1

-3 2

f (0) = −6

f (3) = 24 + f (−2) = 4

+ f (−4) = −18

Dus de ongelijkheid geldt voor −1 ≤ x ≤ 2 en voor x ≤ −3.

De afstand tussen twee functies f en g wordt gegeven door r (x ) = g (x ) − f (x )

(of g (x ) − f (x )). Maximale afstand bepalen kan door de toppen van r te vinden, dus r0(x ) = 0 oplossen.

1 1

0

y = f (x ) y = g (x )

r

Zomercursus Wiskunde A

(53)

Overig

Ongelijkheden:

Eerst de vergelijking oplossen.

Dan kijken wat er tussen de oplossingen gebeurt.

Voorbeeld: f (x ) = (x − 2)(x + 1)(x + 3) ≤ 0?

-1

-3 2

f (0) = −6

f (3) = 24 + f (−2) = 4

+ f (−4) = −18

Dus de ongelijkheid geldt voor −1 ≤ x ≤ 2 en voor x ≤ −3.

De afstand tussen twee functies f en g wordt gegeven door r (x ) = g (x ) − f (x )

(of g (x ) − f (x )). Maximale afstand bepalen kan door de toppen van r te vinden, dus r0(x ) = 0 oplossen.

1 1

0

y = f (x ) y = g (x )

r

Zomercursus Wiskunde A

(54)

Overig

Ongelijkheden:

Eerst de vergelijking oplossen.

Dan kijken wat er tussen de oplossingen gebeurt.

Voorbeeld: f (x ) = (x − 2)(x + 1)(x + 3) ≤ 0?

-1

-3 2

f (0) = −6

f (3) = 24 + f (−2) = 4

+ f (−4) = −18

Dus de ongelijkheid geldt voor −1 ≤ x ≤ 2 en voor x ≤ −3.

De afstand tussen twee functies f en g wordt gegeven door r (x ) = g (x ) − f (x ) (of g (x ) − f (x )).

Maximale afstand bepalen kan door de toppen van r te vinden, dus r0(x ) = 0 oplossen.

1 1

0

y = f (x ) y = g (x )

r

Zomercursus Wiskunde A

(55)

Overig

Ongelijkheden:

Eerst de vergelijking oplossen.

Dan kijken wat er tussen de oplossingen gebeurt.

Voorbeeld: f (x ) = (x − 2)(x + 1)(x + 3) ≤ 0?

-1

-3 2

f (0) = −6

f (3) = 24 + f (−2) = 4

+ f (−4) = −18

Dus de ongelijkheid geldt voor −1 ≤ x ≤ 2 en voor x ≤ −3.

De afstand tussen twee functies f en g wordt gegeven door r (x ) = g (x ) − f (x ) (of g (x ) − f (x )). Maximale afstand bepalen kan door de toppen van r te vinden, dus r0(x ) = 0 oplossen.

1 1

0

y = f (x ) y = g (x )

r

Zomercursus Wiskunde A

(56)

Kansrekening

In het geval van even waarschijnlijke uitkomsten, is de kans op een gebeurtenis A te bepalen via

P(A) = aantal uitkomsten waarbij A optreedt totaal aantal uikomsten .

Voor onafhankelijke gebeurtenissen A en B geldt P(A en B) = P(A) · P(B).

Voor elkaar uitsluitende gebeurtenissen A en B geldt P(A of B) = P(A) + P(B).

Als we een vast experiment met succeskans p herhaandelijk uitvoeren, zeg n keer, dan is er sprake van een binomiale verdeling.

Er geldt

P(k successen) =n k



pk(1 − p)n−k.

Dichtheden en verdelingsfuncties.

Zomercursus Wiskunde A

(57)

Kansrekening

In het geval van even waarschijnlijke uitkomsten, is de kans op een gebeurtenis A te bepalen via

P(A) = aantal uitkomsten waarbij A optreedt totaal aantal uikomsten . Voor onafhankelijke gebeurtenissen A en B geldt P(A en B) = P(A) · P(B).

Voor elkaar uitsluitende gebeurtenissen A en B geldt P(A of B) = P(A) + P(B).

Als we een vast experiment met succeskans p herhaandelijk uitvoeren, zeg n keer, dan is er sprake van een binomiale verdeling.

Er geldt

P(k successen) =n k



pk(1 − p)n−k.

Dichtheden en verdelingsfuncties.

Zomercursus Wiskunde A

(58)

Kansrekening

In het geval van even waarschijnlijke uitkomsten, is de kans op een gebeurtenis A te bepalen via

P(A) = aantal uitkomsten waarbij A optreedt totaal aantal uikomsten .

Voor onafhankelijke gebeurtenissen A en B geldt P(A en B) = P(A) · P(B).

Voor elkaar uitsluitende gebeurtenissen A en B geldt P(A of B) = P(A) + P(B).

Als we een vast experiment met succeskans p herhaandelijk uitvoeren, zeg n keer, dan is er sprake van een binomiale verdeling.

Er geldt

P(k successen) =n k



pk(1 − p)n−k.

Dichtheden en verdelingsfuncties.

Zomercursus Wiskunde A

(59)

Kansrekening

In het geval van even waarschijnlijke uitkomsten, is de kans op een gebeurtenis A te bepalen via

P(A) = aantal uitkomsten waarbij A optreedt totaal aantal uikomsten . Voor onafhankelijke gebeurtenissen A en B geldt P(A en B) = P(A) · P(B).

Voor elkaar uitsluitende gebeurtenissen A en B geldt P(A of B) = P(A) + P(B).

Als we een vast experiment met succeskans p herhaandelijk uitvoeren, zeg n keer, dan is er sprake van een binomiale verdeling.

Er geldt

P(k successen) =n k



pk(1 − p)n−k.

Dichtheden en verdelingsfuncties.

Zomercursus Wiskunde A

(60)

Kansrekening

In het geval van even waarschijnlijke uitkomsten, is de kans op een gebeurtenis A te bepalen via

P(A) = aantal uitkomsten waarbij A optreedt totaal aantal uikomsten . Voor onafhankelijke gebeurtenissen A en B geldt P(A en B) = P(A) · P(B).

Voor elkaar uitsluitende gebeurtenissen A en B geldt P(A of B) = P(A) + P(B).

Als we een vast experiment met succeskans p herhaandelijk uitvoeren, zeg n keer, dan is er sprake van een binomiale verdeling.

Er geldt

P(k successen) =n k



pk(1 − p)n−k.

Dichtheden en verdelingsfuncties.

Zomercursus Wiskunde A

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Korteweg-de Vries Instituut voor Wiskunde Faculteit der Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica.. Universiteit

Korteweg-de Vries Instituut voor Wiskunde Faculteit der Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica.. Universiteit

Korteweg-de Vries Instituut voor Wiskunde Faculteit der Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica.. Universiteit

Korteweg-de Vries Instituut voor Wiskunde Faculteit der Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica. Universiteit

Korteweg-de Vries Instituut voor Wiskunde Faculteit der Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica. Universiteit

Korteweg-de Vries Instituut voor Wiskunde Faculteit der Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica.. Universiteit

Korteweg-de Vries Instituut voor Wiskunde Faculteit der Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica. Universiteit

Korteweg-de Vries Instituut voor Wiskunde Faculteit der Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica. Universiteit