• No results found

[Uitzending 999: Jakobus 1:16 t/m 19]

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "[Uitzending 999: Jakobus 1:16 t/m 19]"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

[Uitzending 999: Jakobus 1:16 t/m 19]

In de vorige uitzending ging het over beproeving en verzoeking. Zaken die een mens aan de ene kant kunnen aftrekken van de HERE en Zijn dienst, maar aan de andere kant kunnen moeilijkheden en verleidingen - als ze worden doorstaan - leiden tot groei in het geloof en kan ons geduld groeien. En daarmee wordt de band met de HERE sterker en mogen we onder leiding van de Heilige Geest groeien naar geestelijke volwassenheid. Bij deze worstelingen en strijd mag een gelovige vooruit zien naar de beloning die de HERE heeft beloofd. We lazen in Jakobus 1 vers 12: Gelukkig is hij die telkens verleidingen weerstaat en niet doet wat verkeerd is, want later zal hij als beloning de kroon krijgen die God beloofd heeft aan allen die Hem liefhebben: het eeuwige leven.

In vers 13 ging Jakobus in op een menselijke beleving die bij gelovigen kan op- komen als hij of zij moeite heeft om de zonde het hoofd te bieden. Wij moeten de HERE niet beschuldigen van dingen die in ons leven gebeuren, waar de HERE niet verantwoordelijk voor is. Jakobus schrijft: Maar als u moeite hebt om de zonde het hoofd te bieden, moet u niet zeggen dat God u in verleiding brengt. God heeft nooit de neiging iets slechts te doen en hij brengt nie- mand in verleiding. De HERE beproeft Zijn kinderen om hen sterker te maken en opdat ze zullen groeien tot geestelijke volwassenheid, maar dat wil niet zeg- gen dat de HERE beproeft met kwaad en met zonde. Jakobus zegt: u moet niet zeggen dat God u in verleiding brengt. In de vorige uitzending hebben we al gezien dat het een natuurlijke neiging van ons mensen is om God te beschuldi- gen van onze struikelingen, zwakheden, fouten, falen en zonden (Gen.3). Maar wij mensen zijn zondaren, maar daarmee geen robotten die uit de hemel be- stuurd worden. Mensen hebben een eigen verantwoordelijkheid en de HERE zal ieder mens vragen verantwoording af te leggen van wat hij of zij heeft gedaan of nagelaten. Eén van de Nederlandse belijdenisgeschriften duidt dat aan met de woorden: ‘stokken en blokken’ (Dordtse Leerregels, III,IV,17).

(2)

Dat wil zeggen dat de HERE de goddelijke genade van de wedergeboorte in de mens niet werkt als stokken en blokken. De HERE wil dat we gebruik maken van de middelen die Hij geeft. Door Zijn Woord en Geest wil Hij ons genade schen- ken, op grond van het verzoeningswerk van Christus. Maar dan moeten wij men- sen Zijn Woord wel met een gelovig hart aannemen, dat is onze verantwoorde- lijkheid. Door de vermaningen die de HERE in Zijn Woord geeft wordt Zijn gena- de aan ons mensen meegedeeld, maar Gods Woord kan bij een mens ook het ene oor in en het andere weer uitgaan. Als een mens niet naar Gods Woord luis- tert en Gods Woord ook niet aanneemt als richtlijn en leefregel voor het dagelijks leven dan gaat de genade van God aan ons leven voorbij. Geen mens kan daar God de schuld van geven!

De dingen die een mens van God afhouden of aftrekken kunnen van drie kanten komen, namelijk: van de duivel, de wereld en ons eigen hart. Om deze dingen goed te onderscheiden heeft een mens de Heilige Geest nodig. In vers 14 en 15 is Jakobus er duidelijk over waar de verleidingen die tot zonde brengen vandaan komen. Het zijn uw eigen slechte verlangens die u in verleiding brengen. De slechte verlangens waaraan u toegeeft, brengen u tot zonde en als de zonde volgroeid is, brengt die de dood voort. Wij mensen zijn vaak snel met God ter verantwoording te roepen, maar als het om onszelf gaat dan wijzen we heel snel naar een ander. Wij kunnen vragen: Waarom laat God overstromingen en aard- bevingen toe? Waarom steekt God geen stokje voor alle ellende in de wereld, Hij is toch liefde? Natuurlijk, serieuze en kritische vragen mogen gesteld worden, maar wij mensen moeten niet vergeten dat de HERE ons mensen de opdracht heeft gegeven om de aarde te bewerken en voor haar te zorgen. Hoe vindt u dat wij mensen dat hebben gedaan? Helaas is de mens de grootste verwoester, ver- vuiler en verstoorder van verhoudingen in de schepping. De menselijk drang naar meer, gaat vaak ten koste van anderen. Ons egoïsme laat anderen vaak in de kou staan. Wij hebben geen moeite met meer, maar vaak wel met minder. Eén stapje terug is vaak moeilijker dan tien stappen vooruit. Om één voorbeeld te noemen, de HERE gaf de Israëlieten in de woestijn wat zij voor één dag nodig

(3)

hadden en niemand kwam iets te kort. Behalve op de zesde dag mochten ze tweemaal zoveel verzamelen omdat de zevende dag de rustdag was. Dan kon- den ze het bewaren voor de volgende dag (Ex.16:22). In vers 27 en 28 lezen we dan verder: Toen enkele mensen op de ochtend van de zevende dag toch gingen zoeken, vonden zij niets. Daarom zei de HERE tegen Mozes: Hoe- lang zullen deze mensen blijven weigeren Mij te gehoorzamen?

Luisteraar, onze ellende, moeilijkheden en verleidingen komen vaak voort uit het feit dat wij weigeren de HERE te gehoorzamen. Van nature lijken wij vaak te den- ken: ‘Dat kan ik zelf wel?’ of ‘Ik weet zelf wel wat goed is?’ of ‘Daar heb ik de HERE niet bij nodig!’. Maar wij mensen zijn van de HERE afhankelijk, wij kunnen niet zonder Hem. In God is geen kwaad. Johannes schrijft in 1 Johannes 1 vers 5 t/m 7: Wat wij van God gehoord hebben en hierbij doorgeven, is dit: God is licht en er is in Hem geen spoor van duisternis. Als wij dus zeggen dat wij bij Hem horen, maar in het donker leven, liegen wij. Wat wij zeggen is niet waar. Maar als wij in het licht van God leven, zoals Hijzelf in het licht is, dan zijn wij één met elkaar en wast het bloed van Zijn Zoon Jezus ons schoon van al onze zonden. Uit de woorden van de Here Jezus kunnen we dezelfde conclusie trekken. Bijvoorbeeld in Johannes 14 vers 30 en 31 zegt de Heiland te- gen Zijn leerlingen: Ik heb niet veel tijd meer om met jullie te praten, want de heerser van de wereld is in aantocht en heeft niets met Mij te maken. De we- reld moet echter weten dat Ik van de Vader houd en uitsluitend doe wat Hij Mij opdraagt. Daarom kan de Heiland ook niet zondigen, Hij wil het niet!

Bij het eerste ‘Jezus kan niet zondigen’ kan iemand naar aanleiding van Mattheüs 4 vragen: waarom moest Jezus dan door de duivel op de proef worden gesteld?

In Mattheüs 4 vers 6 vraagt de duivel aan Jezus: Als U de Zoon van God bent spring dan naar beneden. Er staat immers in de Boeken dat God Zijn enge- len zal sturen om U te beschermen. Zij zullen U op handen dragen en U zult niet struikelen. Jezus antwoordde: Er staat ook: Stel de HERE uw God niet op de proef. De HERE wil ons mensen - door Zijn Zoon Jezus Christus - van de

(4)

zonde redden, Hij beproeft mensen niet met zonden. God de Vader wilde dat Zijn Zoon Jezus in verzoeking gebracht zou worden, enerzijds om Hem te toetsen, maar vooral om Hem als Overwinnaar over de duivel te voorschijn te doen ko- men. Het was een voorspel op de grote overwinning, die Jezus tijdens zijn optre- den en vooral aan het kruis op de satan zou behalen. In Mattheüs 4 vers 1 lezen we: Daarna werd Jezus door de Geest naar de woestijn geleid om door de duivel op de proef te worden gesteld. Bij het woord ‘woestijn’ kunnen we van- wege de relatie met de doop van Jezus in Matth.3 denken aan de Jordaanstreek.

Zoals Israël veertig jaar in de woestijn werd geleid om beproefd te worden (Deutr.8:2), zo werd Jezus veertig dagen beproefd. Alle antwoorden van Jezus aan de duivel in deze verzoeking komen uit Deutr.6 t/m 8. In Jezus, de Zoon van God, herhaalt zich de geschiedenis van Israël in de woestijn. Na het doopwater van de nieuwe exodus (1Kor.10:1-5) komt Jezus in de woestijn om beproefd te worden. Net als Israël destijds wordt hij verleid door honger en afgoderij. Maar waar het natuurlijke Israël faalde, hield de Zoon van God stand om de overwin- ning te brengen voor allen die op Hem hun geloof hebben gebouwd.

Marcus en Lucas (Marc.1:13; Luc.4:2) geven aan dat Jezus gedurende de hele periode van veertig dagen verzocht werd, maar de drie expliciet vermelde verlei- dingen in Mattheüs vonden plaats aan het einde van de vastentijd. Jezus vastte veertig dagen, net als vóór Hem Mozes en Elia (Ex.34:28; Deutr.9:9;1Kon.19:8).

Zoals de bemiddeling van het oude verbond gepaard ging met veertig dagen vas- ten, zo ook de aanvang van het nieuwe verbond (ook de reis van veertig dagen van Elia naar de Sinaï (!) herinnert aan Mozes). Het vasten van Jezus was volle- dig: Hij at niets (Luc.4:2). Vasten ging in Israël gepaard met gebed. Het gaat dan om afzondering en volledige geestelijke beschikbaarheid (Dan.9:3;10:2-3,12;

Matth.6:16-18). De verzoeker, de satan, maakte gebruik van de situatie, de hon- ger van Jezus, en probeerde twijfel te zaaien wat betreft de uitspraken van de Vader bij de doop van Jezus (‘Dit is Mijn Zoon’). De listige tactiek van satan be- staat daarin, dat hij uitspraken van God niet regelrecht ontkent, maar in twijfel trekt (vs.6). De duivel wilde Jezus verleiden Zijn macht als Zoon van God te ge- bruiken voor eigen doeleinden, in plaats van in gehoorzaamheid aan de Vader

(5)

om de mensen te redden. Zo probeerde hij de vervulling van Jezus’ roeping te verstoren en de loop van de heilsgeschiedenis te veranderen.Maar Jezus, de Zoon van God, liet zich niet verleiden. Hij antwoordde met een woord uit Deutr.8 vers 3. Een mens is niet afhankelijk van brood, maar van de HERE. Belangrijker dan het zichzelf verschaffen van eten en drinken, is het gehoorzamen aan de wil van God, zelfs al impliceert dat fysieke honger. Verder wist Jezus dat Zijn Vader voor Hem zou zorgen, zoals Hij dat ook voor de Israëlieten had gedaan door hun het manna te geven. De verzoekingen vertonen hetzelfde patroon als die in de Hof van Eden, het paradijs (Gen.3:1vv.). Alles is gebouwd op het in twijfel trekken van Gods gesproken woord. De duivel kan Bijbelteksten gebruiken, maar hij rukt ze uit het verband en past ze verkeerd toe. Hij probeerde in Matth.4 Jezus te ver- leiden de waarheid van Gods belofte te bewijzen. Maar Jezus ging niet op het aanbod in, omdat Hij vertrouwen had in Zijn Vader. Vragen om bewijzen en God de Vader op de proef stellen zijn tekenen van gebrek aan geloof en vertrouwen.

Ook in Matth.4 was de verzoeking gericht op het verstoren van de relatie tussen de Here Jezus en Zijn Vader. De Here Jezus heeft satan niet geantwoord als een gewiekste Schriftgeleerde, maar Hij heeft het Woord van God gebruikt als een zwaard, als een wapen om de boze te weerstaan. Jezus toont met de citaten uit Deuteronomium aan, dat een mens de HERE niet mag verzoeken, dat wil zeggen dat niemand God mag uitproberen om te zien hoe ver hij of zij kan gaan. In plaats daarvan moeten we alles in geloof en vertrouwen in Zijn handen leggen, wetende dat Hij hulp schenkt op de juiste tijd. De geschiedenis van de verzoeking van Je- zus in de woestijn laat ons ook zien dat wij Bijbelse inzichten nooit op afzonderlij- ke Bijbelteksten moeten baseren, maar op de hele samenhang van Gods Woord.

Mogelijk kent u de uitdrukking: wij moeten ‘Schrift met Schrift vergelijken’.

In Jakobus 1 vers 15 en 16 hebben we gelezen: De slechte verlangens waar u aan toegeeft, brengen u tot zonde en als de zonde volgroeid is, brengt die de dood voort. Broeders en zusters, verlaat dus nooit de weg van God.

Hoe gevaarlijk het is aan slechte verlangens toe te geven, laat Jakobus in vers 15 zien. Uiteindelijk vervalt iemand dan aan de dood. Jakobus maakt zo een te-

(6)

genstelling met wat hij in vers 12 naar voren heeft gebracht. Terwijl iemand ‘de kroon van het eeuwige leven’ zal ontvangen als hij de verleiding steeds weer weet te weerstaan, zal iemand die ervoor door de knieën gaat met het tegendeel te maken krijgen. Als de zonde volgroeid is, brengt die de dood voort. Wie zondigt, mist als mens zijn doel. Het is een vrucht die God niet wil, de zonde is in strijd met Gods bedoelingen. De gevolgen zijn ernaar. Is de zonde eenmaal rijp geworden, is zij volgroeid, dan brengt zij op haar beurt de dood voort (Rom.6:23).

De dood moeten we in dit verband opvatten als een volledig verwijderd zijn van Gods redding en verlossing, als het tegendeel van het eeuwige leven uit vs.12.

Jakobus waarschuwt in vers 16: Broeders en zusters, verlaat dus nooit de weg van God.Daarmee grijpt Jakobus ook terug op wat hij in vs.13 onder woor- den heeft gebracht. Daar stelt hij dat niemand het moet laten vóórkomen, als zouden de verzoekingen van God afkomstig zijn. Dat te beweren zou heel onge- rijmd zijn. Het zou er namelijk op neerkomen dat God de oorzaak zou zijn van alle boze daden van de mensen. Wie zulke dingen meent te kunnen zeggen, die begeeft zich op een dwaalweg. Zo iemand probeert zich aan zijn verantwoorde- lijkheid voor de HERE te onttrekken door God de schuld te geven van al het kwaad. Maar dat is een noodlottige dwaling waarvoor Jakobus zijn lezers nadruk- kelijk wil waarschuwen (1Kor.6:9-13;15:33;Gal.6:7). Om zijn waarschuwing kracht bij te zetten, spreekt Jakobus de gelovigen aan met ‘broeders en zusters‘.

Jakobus 1 vers 17: Alles wat goed en volmaakt is, wordt ons door God gege- ven, Hij is de bron van alle licht. Hij is één en al licht en verandert nooit.

Van wat Jakobus in vers 17 naar voren brengt, vormen de verzen 13 t/m 15 de achtergrond. Door te stellen dat elke goede gave en ieder volmaakt geschenk

‘ons door God gegeven’ wordt, maakt Jakobus nog eens duidelijk dat verzoe- king, verleiding, slechte verlangens en zonde niet van de HERE vandaan komen.

Van Godswege, komt niets dan goeds. In Handelingen 14 vers 17 horen we de apostelen over de HERE zeggen: Maar toch heeft Hij Zich nooit onbetuigd ge- laten. Altijd waren er bewijzen van Zijn goedheid: regen en goede oogsten, zodat wij naar hartelust konden eten en genieten. Het gaat Jakobus in vers 17

(7)

om de herkomst van regen en goede oogsten. Het is Gods goedheid, het komt

‘van boven’. Hetzelfde lezen we in Jakobus 3 vers 17 over oorsprong van de wijsheid: Maar de wijsheid die van God komt, is bovenal zuiver. Zij is vreed- zaam, vriendelijk en beleefd. De HERE, de Gever van al het goede, wordt door Jakobus genoemd: Hij is de bron van alle licht. Hij is één en al licht en veran- dert nooit. Met ‘alle licht’ zijn de hemellichten bedoeld (Ps.136:7; Jer.4:23). Dat de HERE de Bron van het licht is lezen we ook in 1 Johannes 1 vers 5: God is licht en er is in Hem geen spoor van duisternis. Omdat het licht een symbool is van het goede, kunnen van de HERE zo gezien alleen maar goede gaven komen. Het is dan ook absurd de HERE iets toe te schrijven, dat met de duister- nis verband houdt. Met behulp van een drietal termen uit de astronomie probeert Jakobus dat nog wat nader te verduidelijken. Mogelijk heeft hij daarbij met name gedacht aan de loop van de zon. Deze veroorzaakt een geregelde wisseling van licht en donker. Maakt de zon een wending in het zenit, dan werpen de dingen die de zon beschijnt een steeds langere schaduw af. Er kan bij de zon zelfs een verduistering optreden. Maar bij de HERE is er geen enkele verandering, wen- ding, schaduw en verduistering: Hij is één en al licht en verandert nooit. Hij blijft onveranderd, dat blijkt duidelijk uit het geven van alleen goede gaven.

Jakobus 1 vers 18: Hij heeft ons, volgens Zijn plan, nieuw leven gegeven door ons de waarheid bekend te maken. Zo zijn wij als het ware de eerste vruchten van Zijn nieuwe schepping geworden. De rijke inhoud van vers 18 zullen we vooral moeten begrijpen tegen de achtergrond van vers 15. Daar schrijft Jakobus, dat de zonde de dood voortbrengt. In vers 18 brengt Jakobus naar voren, dat God ons heeft voortgebracht om ‘de eerste vruchten van Zijn nieuwe schepping’ te zijn. Dit vormt met elkaar een duidelijke tegenstelling. In beide verzen wordt hetzelfde Griekse werkwoord gebruikt voor ‘nieuw leven’ en

‘nieuwe schepping’. Het Griekse werkwoord betekent het woord ‘baren’. In vers 15 leidt de geboorte tot de dood, maar hier juist tot het leven, en dat ook nog in een bijzondere zin. De woorden ‘Hij heeft ons, volgens Zijn plan‘, dat nadrukke- lijk vooropstaat, wijst in dit verband op de soevereine, vrije wil van de HERE God

(8)

(Hebr.6:17; 2 Petr.3:9), waaruit dat ‘baren’ of ‘nieuwe leven’ voortkomt. Het loon of de vrucht die zonde voortbrengt is daarentegen noodgedwongen. Bij het ‘ge- ven van nieuw leven’ heeft God gebruik gemaakt van het bekend maken van de waarheid. Daarbij denkt Jakobus concreet aan het Evangelie van Jezus Christus, dat de gelovigen bij hun bekering hebben gehoord (Ef.1:13; 2Tim.2:15). Door middel van het ‘goede nieuws (het evangelie) dat uw redding is’ (Ef.1:13) heeft God hen opnieuw geboren doen worden (1Petr.1:23; ook Joh.3:3-8;Tit.3:5). Daar stak van Gods kant een bepaalde bedoeling achter: Zo zijn wij als het ware de eerste vruchten van Zijn nieuwe schepping geworden. In het Grieks wordt voor de woorden ‘de eerste vruchten‘ een speciale offerterm gebruikt. Het zijn de eerstelingen van planten, dieren en mensen, die aan de HERE moeten wor- den gegeven als Zijn eigendom (Ex.23:16,19; 34:19; Lev.27:26; Num.18:12;

Deutr.18:4). In het eerste en beste deel ervan is de hele oogst begrepen. Zoals Jezus Christus de ‘Eerste is van velen die gestorven zijn’ (1Kor.15:20) en de Heilige Geest de Eerste onder Gods gaven, zo vormt de gemeente van Christus het begin van de grote oogst, de nieuwe schepping. De kinderen van God zijn

‘Zijn nieuwe schepping geworden’ (vs.18), zij zijn geen kinderen van slechte verlangens en de zonde (vs.15). In 1 Petrus 1 vers 23 lezen we: U hebt een nieuw leven gekregen, niet door geboorte uit uw ouders, want aan dat leven komt een einde, maar een nieuw leven door wedergeboorte uit God, die door de levende Christus Zijn Woord tot ons blijft spreken.

Jakobus 1 vers 19: Beste vrienden, onthoudt dit goed: wees snel met luiste- ren, maar traag met spreken, en word niet snel kwaad. We doen er goed aan na de aanspraak ‘beste vrienden’ of zoals we in andere vertalingen lezen ‘mijn geliefde broeders’ (vs.16 en Jak.2:5) in plaats van een punt een dubbele punt te lezen. Jakobus roept de gelovige in vers 19 op ‘wees snel met luisteren, maar traag met spreken, en word niet snel kwaad’. Vermoedelijk citeert Jakobus in dit vers uit een Joodse overlevering met wijsheidsspreuken. In de Griekse tekst vinden we de toevoeging ‘ieder mens’ in de zin ‘ieder mens moet snel zijn om

(9)

te horen, langzaam om te spreken, langzaam tot toorn’. De uitdrukking ‘ieder mens moet horen’ is een Joodse aanspreekwijze (hoor Israël).

Maar daarover meer in de volgende uitzending. Dan lezen we Jakobus 1 vers 19 t/m 22.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

‘Zachtmoedigheid’ staat dan tegenover ‘snel kwaad worden’ (vs.20). In Jakobus 3 vers 13 lezen we in dit verband de woorden: Wie van u is wijs en verstandig? Dat kan alleen

in Judas 1 verzen 17 t/m 19 staat: ‘Maar u, geliefden, herinnert u zich de woorden die voorzegd zijn door de apostelen van onze Heere Jezus Christus, dat zij u gezegd hebben dat er

In die woestijn beklaagden de Israëlieten zich tegenover Mozes en Aäron en zeiden: Waarom heeft de HERE ons niet gewoon in Egypte laten sterven.. Daar waren de vleespotten vol

Ezechiël 18 verzen 5 t/m 9: ‘Wanneer nu iemand een rechtvaardige is en recht en gerechtigheid doet – hij eet geen offermaaltijden op de bergen, slaat zijn ogen niet op naar

Als motief voor Zijn waardeoordeel over de beheerder voerde Jezus tegen- over Zijn leerlingen aan, dat de kinderen van deze wereld onderling met meer overleg te werk gaan dan

Daarbij is niet alleen gedacht aan de gebo- den die in de voorgaande verzen gegeven zijn, maar zoals vers 23 laat zien gaat het om alle geboden die de Israëlieten al ontvangen

God heeft ons niet tot losbandigheid geroepen, maar tot een leven dat Hem is toegewijd (1 Thess.4:4 t/m 7). En in Efeziërs 4:17 t/m 19: Ik zeg u dit met nadruk en ik spreek namens de

Met de woorden maar kan zelf op zijn beurt niet door de natuurlijke mensen worden doorzien worden, bedoelt Paulus dat geen enkel natuurlijk mens in staat is om een geestelijk mens