JURISPRUDENTIE
Dezerubrieksignaleertenbehandeltdebelang-rijkstejurisprudentie op or-gebied. De rubriek
wordtbeurtelingsgeschreven doornuAdriaan
Dorresteijn (ondememingsrecht)
en nu Guus
Beerma van Voss(sociaal recht).
\
~\~'~,~.
Geen verband tussen ontslagreden
en
or-lidlfJaatschap
De vergelijking tussen dekwaliteiten van eenoud
or-lidenandere werknemers inhetkader van een
ontslagprocedure wordt niet getoetst in het
ka-der van de bescherming van oud-or-Ieden
(Kantongerecht
Haar-lem22 april 1992,
arti-kel 21, derde lid
WOR).
Mevrouw Nunnink is zeven jaar in dienst van het Scho-lenbureau Haarlem en is de laatste drie jaar ook lid van de ondernemingsraad. Het Scholenbureau Haarlem heeft een groot deel van de omzet zien wegvallen, onder meer omdat één van de be-langrijkste afnemers van zijn diensten haar administratie in eigen beheer is gaan voe-ren. Zij heeft daarom het voornemen een reorganisa-tie door te voeren, waarbij vijf personen moeten wor-den ontslagen. De or advi-seerde in twee instanties ne-gatief over dit plan. Daarna is het door het voltallige per-soneel besproken, dat uitein-delijk positief heeft gerea-geerd. Daarop zijn de leden van de or en bloc afgetreden. Vervolgens heeft de directie mevrouw Nunnink in aan-merking gebracht voor ont-slag. Daarvoor had zij de voorafgaande toestemming nodig van de kantonrechter, omdat Nunnink immers minder dan twee jaar gele-den lid was van de or. De kantonrechterdienteroptoe te zien dat het ontslag geen
verband houdt met het or-lidmaatschap.
Het scholenbureau Haarlem stelde dat de voorgenomen beëindiging geen enkel ver-band hield met het gewezen lidmaatschap van de onder-nemingsraad. Mevrouw Nunnink bestreed op zich-zelf niet de noodzaak van de inkrimping, maar achtte de wens om haarte ontslaan wel degelijk verband houden met haar optreden in de or. Door haar veelzijdige erva-ring in het bedrijf is zij flexi-bel inzetbaar, zodat het voor-nemen haar te ontslaan wel moet duiden op ongenoegen over haar houding in de or. De kantonrechter verwerpt dit verweer. Nunnink heeft niet aannemelijk gemaakt dat het negatieve advies van de or van invloed is geweest op deze ontslagaanvrage. De vraag of een ontslagvergun-ning geweigerd zou moeten worden, omdat Nunnink bij een reorganisatie beter inzet-baar zou blijven, staat in be-ginsel in deze procedure niet ter toetsing. Nunnink heeft niet aannemelijk gemaakt dat het verschil tussen haar kwaliteiten en die van verge-lijkbare werknemers in dit opzicht zo groot is, dat niet anders kan worden gecon-cludeerd dan dat haar hou-ding in de or het enige motief
is achter deze ontslagproce-dure. Ten slotte moet nog worden overwogen dat in verband met de teruggang van de onderneming het be-sluit om de or op te heffen reeds vorig jaar was geval-len. Het scholenbureau Haarlem krijgt daarom toe-stemming om de diensttrekking met Nunnink te be-ëindigen.
De bescherming tegen ontslag van kandidaat-leden en oud-leden van de or en van (oud-}commissieleden bestaat uit twee stappen. De eerste stap is de voorafgaande toetsing door de kantonrechter van de vraag ofhet voorgenomen ontslag verband houdt met het or- ofcommissielidmaat-schap. De tweede stap is de 'normale' toetsing bij het ar-beidsbureau in het kader van het verzoek om een ontslag-vergunning. In deze 'tweede ronde' vindt een vergelijking met andere kandidaten voor ontslag plaats.
In haar verweer heeft me-vrouw Nunnink deze twee stappen met elkaar in verband gebracht, door te stellen dat zij zoflexibel inzetbaar is, dat het verzoek wel verband moet houden met ongenoegen over haar or-werkzaamheden. De rechter werd hierdoor wel-haast gedwongen te beoorde-len ofzij meer ofminder
inzet-baar was dan anderen. Hij lost dit op door te stellen dat dit in beginsel niet in deze pro-cedure dient te gebeuren, doch dat de betrokkene wel aanne-melijk kan maken dat het ver-schil in kwaliteiten met colle-ga 'szo groot is dat wel tot een verband met het or-werk moet worden geconcludeerd. Het is natuurlijk niet zo een-voudig dit aannemelijk te ma-ken. Dit toont weer eens hoe lastig het is om een vermoeden dat 'wraak' wordt gezocht op een lastige werknemer 'hard' te maken. Men zal in het alge-meen toch wel concrete aan-knopingspunten voor de ge-stelde benadeling moeten kunnen geven. Het bewijs uit het ongerijmde: 'er is geen goede andere reden, dus het moet wel met de or te maken hebben' is niet voldoende. Daarnaast maakt deze zaak duidelijk dat ook de directeur van het arbeidsbureau met de-ze problematiek in de 'tweede ronde'kan worden geconfron-teerd. Bij het maken van de vergelijking met collega 's kan het aspect van benadeling van oud-or-Ieden wederom een rol gaan spelen.
Guus Heerma van Voss
32