• No results found

Beroemde buitenbeentjes De self-fashioning van de hedendaagse auteur

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Beroemde buitenbeentjes De self-fashioning van de hedendaagse auteur"

Copied!
222
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Beroemde buitenbeentjes

De self-fashioning van de hedendaagse auteur

Annelieke Tillema

Research master Literary and Cultural Studies

Begeleid door prof. dr. M.G. Kemperink en prof. dr. G.J. Dorleijn

(2)

‘Vroeger moest je nog vals kunnen zingen en een bleke tiet ontbloten om in de showbizz te geraken, maar tegenwoordig

volstaat het al om een goed boek te schrijven.’

- Dimitri Verhulst

Scriptie ter afsluiting van:

(3)

Inhoud InhoudInhoud Inhoud Inleiding InleidingInleiding Inleiding ... 5...555 Probleemstelling en onderzoeksvraag ... 11 Corpus en hoofdstukindeling ... 14 Hoofdstuk 1: Hoofdstuk 1: Hoofdstuk 1: Hoofdstuk 1: De selfDe selfDe selfDe self----fashfashfashfashioning van de auteurioning van de auteurioning van de auteurioning van de auteur ... 21212121 1.1 De relatie van het individu tot het collectief ... 21

1.2 Het concept self-fashioning ... 27

1.3 Het literaire veld... 32

Hoofdstuk 2: Hoofdstuk 2: Hoofdstuk 2: Hoofdstuk 2: Het traditionele auteursbeeldHet traditionele auteursbeeldHet traditionele auteursbeeldHet traditionele auteursbeeld ... 39...393939 2.1 De autonomisering van de literatuur ... 39

2.2 De romantische kunstenaar ... 42

Hoofdstuk 3: Verwachtingen Hoofdstuk 3: VerwachtingenHoofdstuk 3: Verwachtingen Hoofdstuk 3: Verwachtingen ... 47474747 Hoofdstuk 4: De poëtica van de hedendaagse auteur Hoofdstuk 4: De poëtica van de hedendaagse auteurHoofdstuk 4: De poëtica van de hedendaagse auteur Hoofdstuk 4: De poëtica van de hedendaagse auteur ... 54...545454 4.1 De autonome kunstopvatting... 54

4.2 De originaliteitsgedachte ... 69

4.3 De verheven kunstopvatting ... 79

4.4 Tot besluit ... 93

Hoofdstuk 5: Visie op kunstenaarschap Hoofdstuk 5: Visie op kunstenaarschapHoofdstuk 5: Visie op kunstenaarschap Hoofdstuk 5: Visie op kunstenaarschap ... 96969696 5.1 De auteur als buitenstaander ... 96

5.2 Een aangeboren talent ... 105

5.3 Een gevoelige aard ... 110

5.4 Het schrijfproces ... 117

5.5 Visie op financiën ... 125

5.6 De auteur als (opgelegd) scenario ... 135

5.7 Tot besluit ... 137

Hoofdstuk 6: De auteur in het publieke domein Hoofdstuk 6: De auteur in het publieke domeinHoofdstuk 6: De auteur in het publieke domein Hoofdstuk 6: De auteur in het publieke domein ... 140140140140 6.1 Een noodzakelijke aanvulling ... 140

6.2 Publieke manifestatie als bijzaak ... 142

6.3 De auteur als circusaapje ... 144

(4)
(5)

Inleiding InleidingInleiding Inleiding

Op woensdag 1 september 2010 besteedde het NOS Nieuws aandacht aan de opening van het nieuwe literaire seizoen. Op de website verscheen een kort bericht met de boodschap dat de kans op succes voor nieuwe auteurs kleiner is. De boekenmarkt wordt gedomineerd door bestsellers. Slechts een kleine selectie van titels wordt door een heel grote groep mensen gelezen. Volgens Lex Jansen, directeur van de Arbeiderspers, is het daardoor niet meer voldoende om alleen naar de kwaliteit van de tekst te kijken: ‘Een debutant moet een netwerk hebben, moet zich kunnen presenteren. Het gaat niet meer alleen om de tekst, maar ook om waar die tekst valt.’1

In de loop van de jaren negentig werd de uitstraling van de auteur belangrijker dan ooit tevoren bij het ‘in de markt zetten’ van een roman. Sommige auteurs bereikten zelfs de status van Bekende Nederlander of Vlaming. De bekendheid van deze auteurs was in veel gevallen mede het gevolg van andere dan literaire activiteiten.2 De ‘celebrity-auteur’ schreef

namelijk niet alleen literaire werken, maar trad ook op allerlei andere manieren naar buiten, bijvoorbeeld als columnist of als panellid of presentator van niet specifiek literaire televisieprogramma's.3 Te denken valt aan Joost Zwagerman, die essays schrijft, tot twee keer

toe Zomergasten presenteerde en regelmatig aanschuift bij De Wereld Draait Door om te praten over zowel literaire als niet-literaire onderwerpen.

De opkomst van de celebrity-auteur staat niet op zichzelf. Vanaf de jaren zestig heeft er iets plaatsgevonden dat wel de ‘democratisering’ van de literatuur wordt genoemd. Als gevolg van maatschappelijke veranderingen heeft het beeld van literatuur als geëerde kunstvorm langzaam plaatsgemaakt voor literatuur als onderdeel van de cultuur- en vrijetijdsindustrie. Het onderscheid tussen literatuur en populaire cultuur is vager geworden.4

1 Rachel de Meijer, “Nieuwe schrijvers hebben het moeilijker”, NOS Nieuws,

http://nos.nl/artikel/181957-nieuwe-schrijvers-hebben-het-moeilijker.html (bekeken op 7 september, 2010).

2 Hugo Brems, Altijd weer vogels die nesten beginnen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1945-2005 (Amsterdam: Uitgeverij Prometheus, 2006), 502.

3 De term ‘celebrity-auteur’ is afkomstig van Ward Wijndelts. Ward Wijndelts, “Schrijven met champagne. De onweerstaanbare opkomst van de celebrity-auteur”, NRC Handelsblad, 12 december 2003.

(6)

Op de literaire pagina’s van Nederlandse kranten en opiniebladen is aanmerkelijk meer ruimte gekomen voor een genre als de thriller en in het literatuuronderwijs mogen middelbare scholieren ook deze thrillers op hun literatuurlijst zetten.5 Deze ontwikkeling roept

verschillende reacties op. Voor een aantal auteurs en critici is de nivellering van hiërarchische scheidslijnen in het literaire veld reden om in hun werk en daarbuiten de eigenheid en superioriteit van literatuur te beklemtonen.6 Andere auteurs nemen juist graag en

complexloos deel aan de populaire cultuur. Zo richt Kluun zich sinds 2006 met de literatuuravonden die hij onder de naam NightWriters organiseert, openlijk op een groot publiek. Op de website van NightWriters (http://www.nightwriters.nl/) moedigt hij bedrijven aan om in plaats van andere bekende Nederlanders auteurs in te huren voor hun bedrijfsfeesten:

Schrijvers worden door de media en door de entertainmentindustrie steeds meer als artiesten gezien. Als je al drie keer Lois Lane of Lee Towers op je bedrijfsfeest hebt gehad, is het voor de verandering wel aardig om een keer Tommy Wieringa, Herman Koch of Saskia Noort te zien optreden.7

Met NightWriters brengt de auteur naar eigen zeggen een mix tussen een theatervoorstelling, quiz-, comedy- en talkshow. Literatuur wordt onderdeel van een avondvullend programma met vermaak en persoonlijk contact met celebrities.

De afgelopen maanden kwamen voor- en tegenstanders van de literatuur als onderdeel van de populaire cultuur herhaaldelijk tegenover elkaar te staan. Er woedden in Nederland verschillende literaire discussies, niet alleen in landelijke dagbladen en opinietijdschriften, maar ook in televisieprogramma’s zoals De Wereld Draait Door. Veel aandacht was er bijvoorbeeld voor de aanvaring tussen Connie Palmen en Saskia Noort. Op het boekenbal in maart 2009 had Palmen zich uitgesproken tegen succesauteurs als Kluun en Noort. ‘Scheer je Dorleijn & Kees van Rees (red.), De productie van literatuur. Het literaire veld in Nederland 1800-2000 (Nijmegen: Vantilt, 2006), 241.

5 Van Rees, Janssen & Verboord 2006, 241. 6 Brems 2006, 606.

(7)

weg uit het land van de literatuur, nietsnutten! Donder op!’ riep ze voor het oog van de camera van het NOS-journaal. Een maand later bood ze in een gesprek met Noort tijdens De Wereld Draait Door haar excuses aan voor haar grove taalgebruik, maar bleef ze bij haar standpunt.8 Tegen het werk van de genoemde auteurs zei ze geen enkel bezwaar te hebben.

Wel had ze bezwaar tegen de aanduiding ‘literatuur’ of ‘literaire thriller’. Met literatuur hadden de boeken volgens Palmen niets te maken. Dat standpunt verdedigde ze nog eens in het essay Het geluk van de eenzaamheid (december 2009), waarin ze zich afzette tegen

een toenemend populisme en de heersende tirannie van de middelmaat, tegen de ophemeling van het populaire, gewone, waargebeurde en zogeheten echte, tegen de dictatuur van de consumentenmarkt, tegen de vulgaire minachting voor het uitzonderlijke.9

In haar essay stelt Palmen dat literatuur tegengesteld is aan populaire cultuur, de thriller, het spannende boek, de lectuur en andere vormen van ‘schijnkunst’. De populaire boeken zouden zich bedienen van de clichés die in de kunst juist worden vermeden.10 Palmen pleit in plaats

van voor een populaire voor een ‘elitaire’ literatuur11: ‘Literatuur behoort tot het gebied van

de schone letteren, waarin de roman tot kunstvorm is verheven. De discussies over hoge en lage literatuur ten spijt beschouw ik de literatuur wel degelijk als edel en verheven.’12

Noort relativeerde Palmens standpunt. De discussie over de definitie van literatuur vond ze ‘uiterst vermoeiend en niet meer van deze tijd’.13 De huidige generatie zou zich niet

meer druk maken om dit soort definities. Ter illustratie wees Noort op de manier waarop tegenwoordig muziek wordt geconsumeerd. Het zou niet langer het een of het ander zijn; wie een concert met muziek van Vivaldi bezoekt, kan het evengoed naar zijn zin hebben op een houseparty of een garageband waarderen. Noorts argument is dat van de ‘culturele

8 Het gesprek tussen Palmen en Noort vond plaats in de uitzending van 16 april 2009 en is terug te zien via

http://dewerelddraaitdoor.vara.nl/Uitzendingen-detail.630.0.html?&tx_ttnews%5Btt_news%5D=5973&cHash=d501e99989a73b08b20fd55b484c7656. 9 Connie Palmen, Het geluk van de eenzaamheid. Over de roman (Amsterdam: Athenaeum-Polak & Van Gennep, 2009), 31.

10 Palmen 2009, 18. 11 Palmen: 2009, 31. 12 Palmen: 2009, 63.

(8)

omnivoor’.14 Het onderscheid tussen hoge en lage cultuur is volgens Noort voor de huidige

generatie cultuurconsumenten veel minder van belang. Daarom gelooft ze dat beide typen boeken, zowel die van auteurs als Noort als die van serieuzere auteurs, probleemloos onder de noemer ‘literatuur’ kunnen worden geschaard. Alle kritiek op auteurs zoals zij noemt ze later dat jaar in een interview met HP/De Tijd ‘domweg de laatste stuiptrekkingen van een stelletje literaire mastodonten’.15

Een ander voorval dat de gemoederen bezighield, was het verschijnen van De revanche van de roman. Literatuur, autoriteit en engagement (maart 2009) van de hand van literatuurwetenschapper Thomas Vaessens.16 Vooraf aan het verschijnen van zijn boek gaf

Vaessens een interview in De Groene Amsterdammer. In dat interview beweerde hij dat nu literatuur niet meer door de maatschappij gezien wordt als iets waarvan het belang vanzelfsprekend is, auteurs zichzelf een nieuwe rol moeten aanmeten en op zoek moeten naar een nieuwe achterban. Wil de auteur nog een publiek bereiken, dan zou hij volgens Vaessens in plaats van de literaire wereld de publieke sfeer als speelveld moeten beschouwen. Hij zou columns en pamfletten moeten schrijven om zich te mengen in het maatschappelijke debat. Bovendien zou hij zich in zijn romans minder gelegen moeten laten liggen aan typisch literaire conventies:

Het gaat er niet meer om dat kleine clubje te bedienen dat bestaat uit critici, academici en medeschrijvers, en dat tot een aantal jaren terug de dienst uitmaakte in het debat. Weg met dat kleine clubje, de straat op! De republiek der letteren uit, de openbare ruimte in!17

14 Van het begrip ‘culturele omnivoor’ wordt in toenemende mate gebruik gemaakt in de cultuursociologie. ‘Culturele omnivorisering’ wordt wel omschreven als ‘de toenemende vermenging door traditioneel hoogculturele consumenten van hoogcultuur met laagcultuur’. Alexander vander Stichele, “Taxonomie van de cultuurparticipant: de Culturele Omnivoor”, in: Rudi Laermans, John Lievens, Hans Waege (red.), Cultuurkijker: Aanzetten voor cultuuronderzoek in Vlaanderen (jaarboek 2002) (Brussel: Uitgeverij De Boeck, 2002), 127.

15 Roos Schlikker, “Ik ga dwars door alle conventies heen”, HP/De Tijd, 10 juli 2009. Beschikbaar via

http://www.roosschlikker.nl/artikelen/interview/ik-ga-dwars-door-alle-conventies-heen/. 16 Thomas Vaessens, De revanche van de roman (Nijmegen: Vantilt, 2009).

17 Marja Pruis en Joost de Vries, “‘De mussen vallen tegenwoordig bij bosjes van het dak.’ Interview met Thomas Vaessens”, De Groene Amsterdammer, 11 maart 2009. Beschikbaar via

(9)

Vaessens’ uitspraken leidden tot felle reacties. Een enkeling verwelkomde zijn poging de dommelende letteren wakker te schudden. Zo schreef Rob Schouten in Trouw dat diens boek getuigt ‘van een gezonde onvrede met de altijd weer dreigende zelfsluiting van de literaire cultuur’. 18 Veel andere reacties waren echter afkeurend. Critici als Arjan Peters, Bas Heijne,

Arie Storm en Kees ’t Hart lieten zich negatief over het boek uit.19 Carel Peeters schreef in

Vrij Nederland:

Vaessens ontdoet de literatuur van al haar literaire charmes. Hij maakt er pamflettisme, tendenskunst en partijliteratuur van. Het wordt literatuur van de brave en niets kostende goede bedoelingen, desnoods geschreven met de behangerskwast.20

In een groot deel van de reacties werd Vaessens’ roep om meer engagement begrepen als een regelrechte poging de verheven aard van de kunst van de roman naar beneden te halen.21 Het

accent lag veelal bij Vaessens’ uitspraken over het belang van een geëngageerde inhoud. Daarbij werd de suggestie gewekt dat een roman niet langer gewaardeerd zou mogen worden om de vorm. Dat is niet wat Vaessens in De revanche van de roman stelt. Wel vindt de literatuurwetenschapper dat literatuur gezien moet worden als meer dan alleen een stilistisch verheven kunstwerk. Vaessens wilde literaire teksten lezen ‘als ideologisch geladen

18 Rob Schouten, “Cynische romans zijn niet cool meer”, Trouw, 4 april 2009. Beschikbaar via

http://www.trouw.nl/cultuur/boeken/article2154681.ece/Cynische_romans_zijn_niet_cool_meer_.html?part =1.

19 Arjan Peters, “Een rebelse mandarijn. Vaessens’ literaire machtspolitiek”, de Volkskrant, 17 april 2009; Bas Heijne, “Let op het koken van de kreeft. Hoe moeten schrijvers zich eigenlijk engageren? Wat moet de schrijver nu de traditionele literaire cultuur op sterven na dood is?”, NRC Handelsblad, 3 april 2009; Arie Storm, “Tendentieus en leugenachtig. De revanche van de roman”, De Groene Amsterdammer, 15 april 2009; Kees ’t Hart, “Het moet van de professor allemaal anders”, De Groene Amsterdammer, 8 april 2009. 20 Carel Peeters, “Minachting voor het mooiste. Thomas Vaessens’ literaire populisme”, Vrij Nederland, 16 mei 2009. Beschikbaar via http://www.vn.nl/De-Republiek-der-Letteren/Artikel-Literatuur/Thomas-Vaessens-literaire-populisme.htm.

(10)

interventies in de publieke sfeer, zonder daarbij onmiddellijk klaar te staan met de hakbijl van de deconstructie of de politiek correcte meetlat van het postmodernisme’.22

Een ander punt van kritiek is Vaessens’ ‘wending naar het publiek’. Weer is Peeters’ stuk in Vrij Nederland illustratief. Peeters schrijft dat ‘[c]ultuur van niveau (met wellustige minachting “hoge kunst” genoemd)’ niet meer belangrijk gevonden wordt:

In wetenschapstermen zou je kunnen zeggen dat zich hier een paradigmawisseling heeft voorgedaan: een cultuur gebaseerd op het waarderen van diversiteit en kwaliteit (goed, beter, het beste), is veranderd in een cultuur gebaseerd op de smaak en de stem van het volk. Dat is een cultuur die in het beste geval uitgaat van het voor iedereen te vatten gemiddelde. Alles moet voor de meerderheid zijn en daar hebben de cultuur en de literatuur zich maar naar te richten, door Vaessens ‘de wending naar het publiek’ genoemd.23

Anders dan Peeters doet vermoeden, vindt Vaessens niet dat literatuur voortaan op het massapubliek gericht moet zijn. Wel ziet de literatuurwetenschapper graag dat het ‘kleine clubje’ dat nog door literaire auteurs wordt bediend, wordt uitgebreid. Op die manier hoopt hij het belang van literatuur in de hedendaagse maatschappij te vergroten. Als voorbeeld van een geëngageerde roman noemt Vaessens Charlotte Mutsaers’ Koetsier herfst (2008). In die roman zou Mutsaers binding met het publiek zoeken ‘[n]iet omdat ze het publiek gratuit wil behagen, maar omdat ze gelooft in de roman als breekijzer in debatten over wat de samenleving bezighoudt of bezig zou moeten houden’.24 In feite neemt Vaessens een poëticaal

standpunt in: aan literatuur wordt door hem een belangrijke maatschappelijke functie toegekend. Om deze functie te kunnen blijven vervullen in tijden van nivellerende hiërarchische scheidslijnen (‘ontwaarding’) zullen auteurs volgens Vaessens een nieuwe weg in moeten slaan. Door middel van een inhoudelijke verandering van het literaire werk en andere, niet specifiek literaire bijdragen van de auteur aan het maatschappelijke debat denkt Vaessens dat het aanzien van de literatuur en de literaire auteur kan worden verhoogd.

22 Vaessens 2009, 224.

(11)

Cruciaal is dat Vaessens daarbij voorbij gaat aan de sociologische principes die aan de waardering van de literatuur en de literaire auteur ten grondslag liggen.25

In de discussies van de afgelopen maanden is op de veranderde positie van de literatuur een aantal reacties zichtbaar. Aan de ene kant wordt een traditioneel standpunt ingenomen. Palmen benadrukt de verheven positie van literatuur en zet zich af tegen auteurs die met hun boeken een groot publiek aanspreken. Vaessens wordt verweten de literatuur neer te willen halen, maar in feite staat diens standpunt dichtbij dat van Palmen: net als Palmen benadrukt hij het belang van literatuur voor de maatschappij. Tegenover Palmen en Vaessens staat Noort, die vindt dat de discussie over literatuur niet meer van deze tijd is. Literatuur heeft in haar ogen niet langer een verheven positie. De huidige generatie auteurs maakt volgens haar niet langer het onderscheid tussen boeken van auteurs als zij en die van serieuzere auteurs. De recente discussies doet zij dan ook af als het gevolg van een generatieverschil.

Probleemstelling en onderzoeksvraag

De hevigheid van het recente journalistieke debat wijst er op dat er in het Nederlandse literaire veld iets aan de hand is. Niet alleen het aantal bijdragen aan de discussie is groot, ook de toon ervan is – zoals uit de citaten blijkt – vaak erg fel. In sociologische termen kun je spreken van een machtsstrijd, waarbij de betekenis van literatuur binnen de Nederlandse cultuur ter discussie staat. De positie van literatuur is zoals gezegd verschoven in de afgelopen decennia verschoven. Verschillende symptomen kunnen op een verschuiving van de positie van literatuur wijzen. In het onderzoek van Kees van Rees, Susanne Janssen en Marc Verboord wordt de grote lijn van een breed scala van deze symptomen, zoals verschuivingen in overheids- en uitgeversbeleid en de manier waarop media en onderwijs met literatuur omgaan, in kaart gebracht en verbonden aan de maatschappelijke context. De verschuiving van de positie van literatuur wordt door hen in een breed sociologisch perspectief geplaatst.26

Een verschuiving in de positie van literatuur kan ook worden gesignaleerd aan de hand van de beeldvorming rondom literatuur. In dit onderzoek wil ik me in het bijzonder richten op het

(12)

beeld van de auteur in het Nederlandse literaire veld van de afgelopen decennia. Omdat de positie van literatuur en die van degene die literatuur produceert, de auteur, nauw verbonden zijn, is het aannemelijk dat verschuivingen in de visie op literatuur leiden tot verschuivingen in de visie op de auteur.

In de traditionele opvatting van literatuur is literatuur zoals gezegd een geëerde kunstvorm. Bij deze verheven positie van literatuur hoort ook een bijzondere positie van de auteur. Vanaf de opkomst van de romantische kunstopvatting aan het einde van de achttiende eeuw, die dankzij de Tachtigers ook in Nederland voet aan de grond kreeg, wordt aan de kunstenaar – de beeldende kunstenaar, de musicus, de literaire auteur enzovoort – een aantal specifieke eigenschappen toegekend. De bijzondere positie van de auteur wordt niet alleen beklemtoond door anderen, maar ook door de auteur zelf. De auteur presenteert zichzelf als een bijzondere persoonlijkheid.27 Nu literatuur in toenemende mate als onderdeel van de

populaire cultuur wordt gezien, lijkt het auteursbeeld steeds meer te worden gekenmerkt door de normen van die populaire cultuur.28 De manier waarop Kluun zichzelf en de andere

NightWriters presenteert is daar een voorbeeld van. Mijn veronderstelling is dan ook dat het traditionele beeld van de auteur als romantische kunstenaar langzaam plaatsmaakt voor het beeld van de op de markt gerichte, multi-inzetbare celebrity-auteur.

Het auteursbeeld dat in een bepaalde cultuur bestaat, is het resultaat van een samenspel van verschillende actoren. Aan de ene kant wordt het gevormd door de manier waarop door anderen dan de auteur, zoals uitgevers, critici en docenten, over het auteurschap wordt gedacht. Daarnaast kan de auteur er invloed op uitoefenen door zich op een bepaalde manier te presenteren. De zelfrepresentatie van de auteur is interessant, omdat deze zowel de weerslag kan zijn van de in het literaire veld geldende opvattingen als een poging deze te veranderen. Eerder deed Ryanne Keltjens in het kader van haar masterscriptie onderzoek naar

27 Op het traditionele auteursbeeld en de doorwerking daarvan in de manier waarop de auteur zichzelf presenteerde kom ik terug in Hoofdstuk 2.

28 Populaire literatuur is op zichzelf geen nieuw fenomeen. De afgelopen decennia is echter het denken over deze literatuur veranderd. Er is sprake van een onderscheidingsproces, waarbij de grenzen tussen wat voorheen als hoge en lage cultuur gold steeds minder worden erkend – de grenzen zijn minder

(13)

de zelfrepresentatie van de auteur aan de hand van het literaire discours.29 Het recente debat

over de status van de (Nederlandse) literatuur was voor Keltjens aanleiding om de vraag te beantwoorden óf en hoe een nieuw auteursbeeld wordt geconstrueerd door hedendaagse auteurs. Daarvoor bekeek ze een corpus van twintig actuele romans waarin een auteur als personage werd opgevoerd. Keltjens’ veronderstelling was dat deze boeken, door het centraal stellen van een auteur, bijdragen aan de onderhandeling over de vraag wat een auteur is, waarom dat zo is en wie dat mag bepalen: ‘Als er een nieuw soort auteur is opgestaan, […] zal die zich hoogstwaarschijnlijk in deze romans manifesteren’.30

De auteur presenteert zichzelf echter niet alleen in zijn literaire werk. Ook en vooral daarbuiten zet hij zichzelf op een bepaalde manier neer. Omdat de media in de jaren negentig een grote rol zijn gaan spelen bij het onder de aandacht brengen van auteurs en hun werk is deze buitenliteraire zelfrepresentatie alleen nog maar belangrijker geworden. In mijn onderzoek concentreer ik mij daarom juist op de non-fictionele uitingen van de auteur. Daarbij zal ik gebruik maken van het concept self-fashioning. Dit concept werd geijkt door de Amerikaanse New Historicist Stephen Greenblatt en beklemtoont zowel de mate waarin de menselijke identiteit actief kan worden gevormd als de mate waarin de vorming van de identiteit afhankelijk is van bredere maatschappelijke ontwikkelingen.31 Aan de hand van het

concept self-fashioning kan de manier waarop een auteur zichzelf presenteert, worden verbonden aan brede maatschappelijke ontwikkelingen. In het bijzonder kan de self-fashioning van de auteur worden opgevat als een signaal van de institutionele positie van de auteur en daarmee van literatuur in een bepaalde cultuur.

In het licht van het voorafgaande wil ik in deze scriptie de volgende vraag beantwoorden:

29 Ryanne Keltjens, De nieuwe schrijver©? De auteur als personage in actuele Nederlandse romans (masterscriptie). Rijksuniversiteit Groningen, 29 april 2010. Beschikbaar via

http://scripties.let.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/Master/ResearchMaster/LiteraryCulturalStud/2010/Keltjens.R. M.E./MA1332929RKeltjens.pdf.

30 Keltjens 2010, 7.

(14)

Is in de self-fashioning van een aantal jonge, Nederlandstalige auteurs een verschuiving zichtbaar ten opzichte van de traditionele self-fashioning van de auteur, en zo ja, in welke opzichten is hun self-fashioning verschoven?

Met het beantwoorden van deze vraag hoop ik meer zicht te krijgen op het beeld dat van de literaire auteur en zo ook van de literatuur bestaat in de huidige maatschappij.

Corpus en hoofdstukindeling

De auteurs in mijn corpus zijn geselecteerd aan de hand van nominaties voor en toekenningen van de AKO en Libris Literatuurprijs in het tijdvak 1995-2010. De non-fictionele uitingen die ik van deze auteurs heb bekeken, zijn afkomstig uit hetzelfde tijdvak. Voor dit tijdvak is gekozen om een beeld te krijgen van de self-fashioning van auteurs vanaf de jaren negentig – het moment waarop het verschijnsel van de auteur als celebrity lijkt te zijn ontstaan. De nominatie voor en toekenning van de genoemde literaire prijzen beschouw ik als indicator van de waarde die in het literaire veld aan deze auteurs wordt toegekend. Van de auteurs van fictie die meer dan eens genomineerd werden, selecteerde ik de jongste auteurs, omdat zij debuteerden in de periode waarin de veranderingen in het literaire veld al ingezet waren. Daardoor kan worden verwacht dat zij het ontvankelijkst zijn voor veranderingen in de visie op de auteur. De lijst van voor mijn corpus geselecteerde auteurs luidt dan als volgt:

Aantal Aantal Aantal Aantal nominaties AKO nominaties AKO nominaties AKO nominaties AKO Literatuurprijs Literatuurprijs Literatuurprijs Literatuurprijs (aantal (aantal (aantal (aantal toekenningen) toekenningen) toekenningen) toekenningen) Aantal Aantal Aantal Aantal nominaties Libris nominaties Libris nominaties Libris nominaties Libris Literatuurprijs Literatuurprijs Literatuurprijs Literatuurprijs (aantal (aantal (aantal (aantal to to to

toekenningen)ekenningen)ekenningen)ekenningen)

(15)

Aantal Aantal Aantal Aantal nomin nomin nomin

nominaties AKO aties AKO aties AKO aties AKO Literatuurprijs Literatuurprijs Literatuurprijs Literatuurprijs (aantal (aantal (aantal (aantal toekenningen) toekenningen) toekenningen) toekenningen) Aantal Aantal Aantal Aantal nominaties Libris nominaties Libris nominaties Libris nominaties Libris Literatuurprijs Literatuurprijs Literatuurprijs Literatuurprijs (aantal (aantal (aantal (aantal toekenningen) toekenningen) toekenningen) toekenningen) Totaal aantal Totaal aantal Totaal aantal Totaal aantal nominaties (totaal nominaties (totaal nominaties (totaal nominaties (totaal aantal aantal aantal aantal toekenningen) toekenningen) toekenningen) toekenningen) Arnon Grunberg (1971) 9 (2) 5 (1) 14 (3)32 Hafid Bouazza (1970) 2 (0) 1 (0) 3 (0)

Ilja Leonard Pfeijffer (1968) 1 (0) 3 (0) 4 (0)

Peter Terrin (1968) 3 (0) 1 (0) 4 (0)

Tommy Wieringa (1967) 4 (0) 1 (0) 5 (0)

Erwin Mortier (1965) 5 (1) 3 (0) 8 (1)

Oscar van den Boogaard (1964) 2 (0) 2 (0) 4 (0)

Joost Zwagerman (1963) 3 (0) 1 (0) 4 (0) Manon Uphoff (1962) 2 (0) 2 (0) 4 (0) P.F. Thomése (1958) 4 (0) 1 (0) 5 (0) Tom Lanoye (1958) 2 (0) 3 (0) 5 (0) Marcel Möring (1957) 3 (0) 1 (0) 4 (0) Thomas Rosenboom (1956) 4 (0) 4 (2) 8 (2) Arthur Japin (1956) 3 (0) 1 (1) 4 (1) Kristien Hemmerechts (1955) 3 (0) 2 (0) 5 (0) Connie Palmen (1955) 2 (1) 0 (0) 2 (1) Tabel Tabel Tabel

Tabel 1111: : : : Lijst van auteurs die in het tijdvak 1995-2010 meer dan eens werden genomineerd voor de AKO of de Libris Literatuurprijs

Tot de non-fictionele uitingen van auteurs reken ik interviews, beschouwingen, essays, pamfletten en literaire kritieken die in de periode 1995-2010 in Nederlandse dag- en weekbladen verschenen en via LexisNexis Academic en LiteROM zijn terug te vinden, het

32 Arnon Grunberg werd onder het pseudoniem Marek van der Jagt twee keer genomineerd voor de AKO Literatuurprijs en één keer voor de Libris Literatuurprijs – deze nominaties zijn in het overzicht

(16)

non-fictie-werk dat in boekvorm is verschenen en aanwezig is in de universiteitsbibliotheken van Nederland en de televisieoptredens van de auteurs voor zover gearchiveerd op

http://www.uitzendinggemist.nl. Daarnaast zijn ook artikelen uit de genoemde databanken

opgenomen waarin de auteur niet direct aan het woord is, maar waarin wel iets duidelijker wordt over diens self-fashioning in opvattingen en gedrag. Hierbij moet worden gedacht aan aankondigingen en verslagen van allerlei publieke manifestaties van de auteur, zoals signeersessies, lezingen en optredens tijdens literaire festivals. Van de meeste auteurs uit het corpus was een aanzienlijke hoeveelheid materiaal terug te vinden, dat aan de hand van de kenmerken van het romantische kunstenaarsconcept kon worden bekeken – niet alleen gaven de auteurs interviews en schreven ze in Nederlandse dag- en weekbladen, ook waren ze op televisie te zien en verscheen non-fictie-werk van hun hand. Alleen van de Vlaamse Peter Terrin is het aantal publicaties ondanks drie nominaties voor de AKO Literatuurprijs en één nominatie voor de Libris Literatuurprijs schaars. Het corpus geeft geen compleet overzicht van de self-fashioning van de auteurs in de beschreven periode. Wel kan het dankzij het totaal van 3115 bronnen een beeld geven van de self-fashioning van de twintig auteurs die in de afgelopen vijftien jaar erkenning kregen in het literaire veld. In de onderstaande tabel is weergegeven hoeveel bronnen per auteur zijn bekeken:

Interviews Interviews NonInterviews Interviews NonNonNon----fictiefictiefictie----fictie werk werk werk werk33 Televisieop TelevisieopTelevisieop Televisieop ----tredenstredenstredenstredens

Overige Overige Overige Overige publicaties publicaties publicaties publicaties34 Totaal Totaal Totaal Totaal Annelies Verbeke 12 60 2 18 92 Christiaan Weijts 9 286 3 10 308 Abdelkader Benali 39 37 27 32 135 Dimitri Verhulst 18 18 4 29 69 Arnon Grunberg 44 294 10 118 466 Hafid Bouazza 46 6 13 28 93

Ilja Leonard Pfeijffer 27 54 4 25 110

33 Tot de categorie ‘non-fictie’ reken ik columns, essays, beschouwingen en kritieken van de hand van de auteur. Bij gebundeld werk tel ik elke afzonderlijke bijdrage mee.

(17)

Interviews Interviews NonInterviews Interviews NonNonNon----fictiefictiefictie----fictie werk werk werk werk Televisieop TelevisieopTelevisieop Televisieop ----tredenstredenstredenstredens

Overige Overige Overige Overige publicaties publicaties publicaties publicaties Totaal Totaal Totaal Totaal Peter Terrin 4 1 1 2 8 Tommy Wieringa 26 216 7 24 273 Erwin Mortier 16 27 3 13 59

Oscar van den Boogaard 17 58 2 30 107

Joost Zwagerman 64 238 19 57 378 Manon Uphoff 34 11 7 114 166 P.F. Thomése 22 6 10 23 61 Tom Lanoye 27 90 7 39 133 Marcel Möring 21 19 3 36 79 Arthur Japin 46 2 40 23 111 Thomas Rosenboom 45 4 6 76 131 Kristien Hemmerechts 33 118 15 58 224 Connie Palmen 21 20 12 59 112 3115 Tabel Tabel Tabel

Tabel 2222: : : : Aantal bronnen dat per auteur bekeken is

Niet alle bronnen bleken even relevant bij de interpretatie van het corpus. De bronnen die het meeste van belang waren bij het beantwoorden van de vraag naar de self-fashioning van de auteur zijn in de literatuurlijst opgenomen. De volledige database is opvraagbaar via mijn e-mailadres (annelieke_tillema@hotmail.com). Met de keuze voor dit corpus is het mogelijk om Keltjens’ onderzoeksresultaten aan te vullen. Een voordeel van het gekozen corpus is daarbij dat het nog meer dan Keltjens’ corpus een representatie van de Nederlandse literatuur van dit moment kan zijn: niet alleen auteurs die over auteurs hebben geschreven kunnen worden opgenomen, maar alle auteurs die zich hebben geuit via andere kanalen dan hun boeken – en daartoe behoren nagenoeg alle ‘erkende’, voor literaire prijzen genomineerde of met literaire prijzen bekroonde auteurs.

(18)

institutionele vraag naar een mogelijke verschuiving in de positie van de auteur beantwoord ik aan de hand van het uit het cultuurhistorische onderzoeksveld afkomstige concept self-fashioning. In het eerste hoofdstuk zet ik mijn theoretische en methodologische kader uiteen. Allereerst verantwoord ik in dit hoofdstuk mijn keuze voor het concept self-fashioning. De vraag die ik vervolgens in dit hoofdstuk beantwoord, is op welke manier de self-fashioning van een individu verband houdt met brede maatschappelijke ontwikkelingen. In het bijzonder het werk van Jürgen Pieters is daarbij verhelderend.35 Nauw verbonden met de self-fashioning

van de auteur is de institutionele positie van de auteur. Om het verband tussen de self-fashioning van de auteur en diens institutionele positie inzichtelijk te maken, is het van belang inzicht te hebben in de manier waarop in een bepaalde cultuur waarde aan auteurs wordt toegekend. Daarom ga ik in dit hoofdstuk ook in op de zogenoemde veldtheorie van de Franse socioloog Pierre Bourdieu (1930-2002).36

In mijn onderzoeksvraag spreek ik over een verschuiving in de self-fashioning van de jonge, Nederlandstalige auteurs. Om over een verschuiving te kunnen spreken, is het noodzakelijk om de fashioning van hedendaagse auteurs te vergelijken met self-fashioning van de auteurs die hen voorgingen. In het tweede hoofdstuk zet ik uiteen wat ik versta onder ‘de traditionele self-fashioning van de auteur’. Het beeld van de kunstenaar dat ten grondslag ligt aan deze self-fashioning kwam in Nederland rond 1830 op en kwam met de Tachtigers centraal te staan in het culturele en literaire leven. Het beeld van kunstenaars – en daarmee ook van auteurs – dat door de romantiek werd voortgebracht, heeft tot ver in de twintigste eeuw doorgewerkt.

35Jürgen Pieters, Moments of Negotiation. The New Historicism of Stephen Greenblatt (Amsterdam: Amsterdam University Press, 2001); Jürgen Pieters en Julie Rogiest, “Self-fashioning in de vroegmoderne literatuur- en cultuurgeschiedenis: genese en ontwikkeling van een concept”, Frame 22 (1) (juni 2009), 43-59.

36 Het werk van Bourdieu is voornamelijk in het Frans verschenen. Voor dit onderzoek heb ik vertalingen van zijn werk in het Engels en het Nederlands gelezen, zoals onder andere Pierre Bourdieu, “The field of cultural production, or: the economic world reversed”, in: Poetics 12 (1983), 311-356 en Pierre Bourdieu, De regels van de kunst. Wording en structuur van het literaire veld (Amsterdam: Van Gennep, 1994) (vertaling van: Les règles de l'art : genèse et structure du champ littéraire, 1992). Voor een toespitsing op het

(19)

In het derde hoofdstuk ga ik in op de veranderingen in het literaire veld die aannemelijk maken dat er verschuivingen zijn opgetreden in de self-fashioning van de auteur. Daarbij heb ik mij gebaseerd op sociologisch onderzoek naar veranderingen in het literaire veld van de afgelopen decennia. In het bijzonder het genoemde werk van Van Rees, Janssen en Verboord is daarbij van belang.37 Aan de hand van dit onderzoek zet ik mijn verwachtingen over de

self-fashioning van de twintig auteurs die hier centraal staan uiteen. Ook Keltjens’ bevindingen betrek ik bij deze verwachtingen. Het tweede en derde hoofdstuk plaatsen mijn onderzoek in een cultuurhistorische context.

In de daarop volgende hoofdstukken beantwoord ik ten slotte de onderzoeksvraag door het eerdergenoemde corpus aan de hand van het concept self-fashioning te bekijken. De self-fashioning van de auteur is op een aantal manieren zichtbaar. Het tekstuele zelfbeeld van de auteur, zijn media appearance, kleding, haarstijl en zelfs accessoires moeten in ogenschouw worden genomen. Bij de analyse van mijn corpus laat ik mij in eerste instantie leiden door de belangrijkste kenmerken van de traditionele self-fashioning van de auteur, zoals die in het tweede hoofdstuk worden besproken. Niettemin is het mogelijk dat er nieuwe, andere thema’s in de self-fashioning van de hedendaagse auteur naar voren komen.

Bij de analyse van het corpus zal ik verder rekening houden met verschillen tussen de verschillende typen bronnen. Omdat de auteur zich presenteert in verschillende media die elk een andere context hebben, is het mogelijk dat in de self-fashioning van de auteur per type bron verschillen optreden. Zo is het mogelijk dat een poëticale beschouwing vraagt om een intellectueel betoog, terwijl een optreden bij De Wereld Draait Door vraagt om een grotere amusementswaarde. Om dit soort verschillen op te kunnen merken, heb ik verschillende typen bronnen in eerste instantie apart gehouden. Een ander aandachtspunt is het punt in de carrière van de auteur ten tijde van de self-fashioning. De positie van de auteur kan in een tijdsspanne van vijftien jaar verschillende fasen hebben gekend. Connie Palmen heeft bijvoorbeeld een periode van groot publiek succes gekend na het verschijnen van De wetten

(1991). Een succesperiode als deze kan van invloed zijn op de manier waarop Palmen zichzelf presenteert. Door middel van een analyse van de manier waarop twintig auteurs zichzelf

(20)
(21)

Hoofdstuk 1: Hoofdstuk 1: Hoofdstuk 1:

Hoofdstuk 1: De selfDe selfDe selfDe self----fashioning van de auteurfashioning van de auteurfashioning van de auteurfashioning van de auteur

1.1 De relatie van het individu tot het collectief

De auteur wordt zoals elk ander individu in het denken over de eigen identiteit gevormd door het collectief waarvan hij een onderdeel is. Er zijn allerlei voorstellen gedaan om de grootheden ‘individu’ en ‘collectiviteit’ theoretisch met elkaar te verbinden. Het habitusbegrip van de socioloog Pierre Bourdieu, dat onlosmakelijk is verbonden met diens veldbegrip, is daar een bekend voorbeeld van. Het ligt voor de hand om in een literatuursociologisch onderzoek gebruik te maken voor dit begrip. Aan Bourdieus benadering van de relatie tussen individu en collectief zitten echter nogal wat haken en ogen, zoals door verschillende critici is geconstateerd.38 Het grootste punt van kritiek is dat de auteur voortdurend op twee gedachten

hinkt.39 Met het habitusbegrip zegt Bourdieu voorbij te willen gaan aan deterministische

theorieën, waarin objectieve structuren a priori bepalend zijn voor de identiteit van een individu. Volgens de critici maakt Bourdieu zich echter schuldig aan de fout die hij probeert te voorkomen.40 De formule ‘structuur produceert habitus, die het handelen bepaalt, dat

structuur produceert’, dus het (circulaire) idee dat de positie van een individu in bepaalde structuren direct bepalend is voor de manier waarop hij zich gedraagt, zou júist op Bourdieus werk van toepassing zijn.41 Het begrip habitus wordt door Bourdieu als volgt gedefinieerd:

The conditionings associated with a particular class of conditions of existence produce the habitus, systems of durable, transposable dispositions, structured structures predisposed to

38 Enkele voorbeelden van teksten waarin kritiek wordt geuit op het habitusbegrip zijn T. Schatzki, “Overdue Analysis of Bourdieu's Theory of Practice”, Inquiry 30 (1-2), 1987:113-35; T. Schatzki, “Practices and Actions: A Wittgensteinian Critique of Bourdieu and Giddens”, Philosophy of the Social Sciences 23 (3), 1997: 283-308; J. Bouveresse, "Rules, Dispositions and Habitus,” Critique 51, 1995:579-80, 573-94; N. Garnham en R. Williams, “Pierre Bourdieu and the Sociology of Culture: An Introduction," Media,Culture and Society 2 (3), 1980: 209-223; R. Brubaker, “Rethinking Classical Sociology: the sociological vision of Pierre Bourdieu”, Theory and Society 14 (6), 1993: 745-75; R. Jenkins, "Pierre Bourdieu and the

Reproduction of Determinism”, Sociology, vol. 16, nr. 2, 1982: 270-81; 417- 433.

39 Anthony King, “Thinking with Bourdieu against Bourdieu: A ‘Practical’ Critique of the Habitus”, Sociological Theory 18 (3), 2000, 420.

(22)

function as structuring structures, that is, as principles which generate and organize practices and representation.42

De habitus omvat belichaamde disposities in de vorm van waarnemingsschema’s – classificatieschema’s, waarderingsschema’s – die het individuele gedrag in het veld bepalen.43

Het individu handelt volgens een gevoel voor de ‘regels van het spel’.44 Cruciaal is dat de

habitus in Bourdieus definitie direct is afgeleid van de socioeconomische of structurele positie waarin individuen zich bevinden. Het is dus zo dat individuen onbewust objectieve maatschappelijke omstandigheden, zoals hun economische klasse, internaliseren, zodat ze de juiste smaken hebben en het juiste gedrag vertonen voor die maatschappelijke positie: ‘[T]he principle division into logical classes which organizes the perception of the social world is itself the product of the internalization of the division of social classes.’45 Volgens Bourdieu

laten individuen een ‘amor fati’ zien (een liefde voor het lot) waardoor ze automatisch voldoen aan de geschikte rollen voor hun objectieve positie.46 Als gevolg van de habitus

realiseren individuen dus een vastliggend maatschappelijk lot.47

Het probleem van deze definitie van de habitus kan worden gedemonstreerd aan de hand van het probleem van maatschappelijke verandering, zoals door verscheidene van Bourdieus critici werd opgemerkt.48 Dat probleem luidt als volgt: als de habitus is bepaald door

objectieve omstandigheden, zodat gepast handelen voor de sociale positie waarin een individu zich bevindt vastligt, en de habitus bestaat uit onbewust geïnternaliseerde disposities en categorieën, dan zou maatschappelijke verandering onmogelijk zijn. Individuen zouden handelen naar de positie waarin ze zich bevinden, en zouden deze positie enkel reproduceren doordat ze dezelfde handelingen blijven herhalen. Bourdieu beweert dat de habitus het

42 Pierre Bourdieu, The Logic of Practices (Cambridge, U.K.: Polity Press, 1999), 53; ook Pierre Bourdieu, Outline of a Theory of Practice (Cambridge, U.K.: Cambridge University Press, 1977), 78, 84,85.

43 Pierre Bourdieu, Distinction: A Social Critique of the Judgement of Taste (London: Routledge and Kegan Paul, 1984), 468.

44 Bourdieu 1990, 66-67. 45 Bourdieu 1984, 170. 46 Bourdieu 1984, 244. 47 King 2000, 423.

(23)

mogelijk maakt voor actoren ‘to cope with unforeseen and everchanging situations’.49 De

strikte definitie van de habitus biedt echter niet de mogelijkheid voor het ontstaan van nieuwe situaties, noch voor aanpassing van het handelen. In deze definitie wordt het maatschappelijke handelen bepaald door a priori disposities, die onbewust belichaamd worden door de maatschappelijke actoren. Flexibiliteit en creativiteit met het oog op veranderende situaties worden daardoor beperkt, schrijft Anthony King: ‘Since the habitus imposes itself upon “willy nilly”, they can never construct new strategies for new situations because they are not aware of their habituses and, therefore, cannot begin to reinterpret them.’50

Bovendien is het zo dat, omdat iedereen die onderdeel uitmaakt van de maatschappij een habitus heeft, individuen nooit te maken zullen hebben met onvoorziene en veranderende situaties, omdat alle anderen, doordrongen van hun eigen habitus, gewoon door zullen gaan met het herhalen van hun maatschappelijke handelen en het reproduceren van hun sociale relaties. De habitus sluit elke externe interventie –een belangrijke motor voor maatschapelijke verandering – uit omdat individuen in andere maatschappijen, die volgens hun eigen habitussen handelen, evengoed beperkt zijn in hun activiteiten en geen nieuwe contacten zullen zoeken met andere groepen.51 Maatschappelijke verandering is volgens deze

definitie van de habitus dan ook niet mogelijk. Duidelijk is dat deze rigiditeit, die op gespannen voet staat met Bourdieus intenties, consequenties heeft voor de hanteerbaarheid van het habitusbegrip – het begrip heeft serieuze beperkingen.52

De oplossing die Bourdieu voor de onveranderlijkheid van de habitus aandraagt, is het

hysteresiseffect.53 Dit effect houdt in dat soms een vertraging optreedt tussen veranderende

objectieve, materiële omstandigheden en de doorwerking daarvan in de habitus. Het duidelijkste voorbeeld van het hysteresis effect in Bourdieus teksten is Homo Academicus

(1996), waarin de gevestigde academici in de late jaren zestig nog werkten volgens een habitus die in strijd was met de veranderende werkelijkheid van het hoger onderwijs. Bourdieu vat deze situatie als volgt samen:

(24)

The categories of perception that agents apply to the social world are the product of a prior state of this world. When structures are modified, even slightly, the structural hysteresis of the categories of perception and appreciation gives rise to diverse forms of allodoxia. Classificatory schemata originating in common perception of the former state of the education system, such as the distinction between humanities and science students or between the grand ecoles and the universities, lead to representations of present reality that do not account for new realities.54

Het hysteresiseffect omzeilt het probleem echter alleen; feit is dat de habitus in Bourdieus definitie geen ruimte laat voor maatschappelijke verandering – doordat de objectieve voorwaarden zullen worden gereproduceerd, is het onmogelijk is om nieuwe gebruiken te introduceren.55

De Amerikaanse New Historicist Stephen Greenblatt probeert het probleem van maatschappelijke verandering te ondervangen met een cultuurbegrip dat uitgaat van zowel beperking als mobiliteit.56 De mens is in Greenblatts benadering een cultureel artefact.57

Daarin volgt Greenblatt de antropoloog Clifford Geertz, die schrijft: ‘There is no such thing as human nature independent of culture’. Met cultuur bedoelt Geertz niet in de eerste plaats ‘complexes of concrete behavior patterns – customs, usages, traditions, habit clusters’, maar eerder ‘a set of control mechanisms – plans, recipes, rules, instructions… – for the governing of behavior’.58 Geertz’ controlemechanismes spelen een belangrijke rol in Greenblatts

benadering van de verhouding van het individu tot het collectief. De manier waarop een individu zich gedraagt, moet volgens hem in verband worden gezien met ‘[t]he ensemble of beliefs and practices that […] function as a pervasive technology of control, a set of limits within which social behavior must be contained, a repertoire of models to which individuals must conform’.59 Deze overtuigingen en gebruiken kunnen van grote invloed zijn op het

54 Pierre Bourdieu, Homo Academicus (Cambridge, U.K.: Polity Press, 1996), 219. 55 King 2000, 428.

56 Stephen Greenblatt, “Culture” in Frank Lentrichhia & Thomas McLaughlin, eds., Critical Terms for Literary Study (Chicago: University of Chicago Press, 1987), 225-232.

57 Stephen Greenblatt, Renaissance Self-Fashioning: From More to Shakespeare (Chicago & London: The University of Chicago Press, 1980), 3.

(25)

individu, omdat op het negeren ervan straffen staan. Daarbij gaat het niet om erg ingrijpende straffen; meestal heeft het voorbijgaan aan culturele grenzen ogenschijnlijk onschuldige reacties tot gevolg, zoals een neerbuigende glimlach of een koele stilte. Het navolgen van de opvattingen en gebruiken kan rekenen op waarderende reacties van hetzelfde type.60 Cultuur

bestaat volgens Greenblatt dan ook op een subliminaal niveau – de afstand die we van elkaar houden en de manier waarop we onze benen positioneren als we zitten, behoren bijvoorbeeld tot onze culturele uitingen.61 Cultuur is volgens Greenblatt niet alleen beperkend; ook wordt

binnen een cultuur op verandering aangestuurd en wordt deze verandering bewaakt. Door middel van improvisatie, experimenten en uitwisseling is het mogelijk om culturele grenzen te stellen.62 Deze mobiliteit is eveneens een gevolg van de interactie die plaatsvindt tussen

individuen in een bepaalde cultuur: ‘A culture is a particular network of negotiations for the exchange of material goods, ideas, and – through institutions like enslavement, adiotion, or marriage – people.’63 Het geheel van betekenissen dat zo ontstaat, beheerst de overgang van

abstracte mogelijkheden naar concrete belichaming en creëert zo specifieke individuen. Dat komt volgens Greenblatt tot uiting in de self-fashioning van het individu.64

In sommige passages van Bourdieus werk lijkt het begrip van cultuur als regulerende interactie te worden onderschreven, namelijk in wat Anthony King Bourdieus ‘practical theory’ noemt.65 In deze praktische theorie gaat Bourdieu ervan uit dat sociale actoren een

(26)

beslissend zijn voor de legitimiteit van zijn handelen; hij wordt niet beperkt door regels die bestaan voorafgaand aan deze maatschappelijke overeenkomst.66 Volgens Bourdieus praktische

theorie zijn individuen – zoals bij Greenblatt – ingebed in complexe, constant betwiste netwerken van relaties; geïsoleerde individuen hebben niet te maken met objectieve structuren en regels die hun acties bepalen, maar met netwerken van relaties die zij virtuoos manipuleren, dat wil zeggen dat zij het script zo goed kennen dat ‘they can elaborate and improvise upon the themes which it provides and in the light of their relations with others’.67

Het is echter moeilijk deze praktische theorie in Bourdieus werk te isoleren, omdat argumenten voor de praktische theorie vaak gepaard gaat met argumenten voor de habitus – soms zelfs binnen dezelfde zin.68 Wanneer Bourdieu beweert dat praktijken ‘fuzzy’ zijn,

omdat ze niet bepaald worden door a priori regels maar door intersubjectieve onderhandelingen, schrijft hij in het laatste deel van deze zin dat praktijken in beginsel ‘not a set of conscious, constant rules’ hebben, ‘but practical schemes, opaque to their possessors, varying according to the logic of the situation’.69 Hoewel hij in zijn theorie niet uit wil gaan

van gedragsbepalende regels, beweert hij dat sociale praktijken in feite beheerst worden door ‘schema’s’ die, zonder dat zij zich daarvan bewust zijn, op sociale actoren van toepassing zijn. In tegenspraak met het idee dat sociale actoren de praktijk zo goed kennen dat ze geen regels nodig hebben of dat regels alleen onnauwkeurige beschrijvingen zijn van hun gedrag, gaat Bourdieu toch uit van schema’s, die nu zelfs onbekend zijn voor de actoren zelf.70 Greenblatts

benadering van het individu als cultureel artefact heeft dan ook mijn voorkeur boven het voor de hand liggende, maar problematische habitusbegrip. Aan de hand van Greenblatts self-fashioning kan de manier waarop een individu zichzelf presenteert worden verbonden aan het collectief waarin hij zich bevindt.

66 King 2000, 419-421.

67 King 2000, 421.

68 Het consistentst komt de praktische theorie naar voren in de eerste vijftien pagina’s van The Outline of a Theory of Practice. Ook in het zesde hoofdstuk van The Logic of Practices, “The Work of Time”, is een verband met de praktische theorie zichtbaar, hoewel de rest van het boek exemplarisch is voor de ambivalentie in Bourdieus werk (zoals bijvoorbeeld het derde hoofdstuk van dit boek, "Structures, Habitus, Practice"). King 2000, 418.

(27)

1.2 Het concept self-fashioning

Het concept self-fashioning heeft een prominente plaats ingenomen in de internationale literatuur- en cultuurwetenschap. IJkpunt in die ontwikkeling is Stephen Greenblatts

Renaissance Self-fashioning. From More to Shakespeare uit 1980. Aanvankelijk werd het concept vooral ingezet in Greenblatts eigen onderzoeksgebied, de Angelsaksische renaissanceliteratuur. De afgelopen tijd wordt het concept steeds vaker ingezet in onderzoek naar literatuur uit andere taalgebieden, zoals onderzoek naar vroegmoderne Nederlandstalige literatuur, maar ook heeft het concept belangrijke implicaties voor het onderzoek naar het zelf in het algemeen. Zo kon onderzoek worden gedaan bijvoorbeeld naar feministische, joodse en postkoloniale self-fashioning.71 Bij de inzet van het concept wordt steevast

verwezen naar Greenblatts boek. Self-fashioning wordt echter op een aantal verschillende manieren ingevuld. Voorbeelden van de inzet van het concept in onderzoek naar Nederlandstalige vroegmoderne auteurs zijn Eddy Grootes’ Hoe te leven, hoe te overleven? Huygens Dagh-werck en Hoofts Dankbaar genoegen en Nina Geerdinks “Self-fashioning” of zelfrepresentatie? Een analyse van de gelegenheidspoëzie van Jan Vos.72 In het Nederlandse

onderzoek heeft het concept vaak een iets andere betekenis dan in Greenblatts werk: eerder dan van self-fashioning is in het onderzoek van Grootes en Geerdink sprake van bewuste zelfrepresentatie.73 Een precieze omschrijving van het begrip ontbreekt en daar is ook

Greenblatts werk debet aan.In Renaissance Self-Fashioning laat Greenblatt aan de hand van een lezing van het werk van zes Angelsaksische renaissance-auteurs zien hoe zij hun ‘zelf’ vormden, en hoe deze vorming van het zelf uiteindelijk werd beïnvloed door bepaalde krachten die de periode waarin zij leefden structureerden. Aan theorievorming rondom het

71 M. Bella Mirabella, “Feminist Self-Fashioning; Christine de Pizan and the Treasure of the City of Ladies”, European Journal of Women’s Studies 6 (1) (februari 1999), 9-20; Michael Stanislawski, Autobiographical Jews: essays in Jewish self-fashioning (Washington: University of Washington Press, 2004); Yuliya Ilchuk, “Nikolai Gogol’s Self-Fashioning in the 1830s: The Postcolonial Perspective”, Canadian Slavonic papers 51 (2) (2009), 203-223.

72 Eddy Grootes, Hoe te leven, hoe te overleven? Huygens Dagh-werck en Hoofts Dankbaar genoegen (Amsterdam: Amsterdams centrum voor de studie van de Gouden Eeuw, 2008) en Nina Geerdink, ‘“Self-fashioning” of zelfrepresentatie? Een analyse van de gelegenheidspoëzie van Jan Vos.’ Neerlandistiek.nl, oktober 2007 <http://www.neerlandistiek.nl/07.06a>.

(28)

concept self-fashioning besteedt Greenblatt in het boek uit 1980 nauwelijks aandacht.Door de verschillende betekenissen die aan de term worden gegeven lijkt het een vlag te worden die vele ladingen dekt. Het begrip dreigt zo aan belang te verliezen. Als self-fashioning als synoniem kan gelden van zelfrepresentatie, neemt het onderscheidende vermogen van het concept en daarmee ook de noodzaak van het gebruik van het concept af. Het is daarom belangrijk self-fashioning tegen de achtergrond van Greenblatts werk te zien. De

Begriffsgeschichte die Jürgen Pieters en Julie Rogiest presenteren in het artikel ‘ Self-fashioning in de vroegmoderne literatuur- en cultuurgeschiedenis: genese en ontwikkeling van een concept’ komt daarbij van pas.74

Pieters en Rogiest wijzen op de tweeledige structuur van het begrip self-fashioning, die te danken is aan de dubbele ontstaanscontext ervan. In de eerste plaats moet Greenblatts werk gezien worden in het licht van een aantal vooraanstaande vroegmoderne denkers. In de inleiding van Renaissance Self-Fashioning legt Greenblatt zijn uitgangspunt als volgt uit: ‘in sixteenth-century England there were both selves and the sense that they could be fashioned’.75 De achtergrond van deze op het eerste gezicht voor de hand liggende bewering is

de waarneming van een verandering in de intellectuele, sociale, psychologische en sociale structuren in het werk van de vroegmoderne denkers: ‘There appears to be a an increased self-consciousness about the fashioning of human identity as a manipulable, artful process.’76

Daarmee legt Greenblatt vast wat in het algemeen geloofd werd over het leven in de renaissance. De gangbare gedachte in die periode was dat de zelfpresentatie van een individu bewust kon worden ingezet om een bepaald doel te bereiken. In de klassieke analyse van de vroegmoderne individualiteit door Jacob Burckhardt (Die Kultur der Renaissance in Italien

(1860)) zag Burckhardt de renaissance zelfs als het moment waarop de moderne mens voor het eerst zijn droom van een absolute en autonome vrijheid daadwerkelijk kon realiseren.77

Greenblatt onderbouwt het concept self-fashioning met referenties aan drie sleutelwerken uit de Italiaanse renaissance, waaruit volgens Greenblatt een visie blijkt die enigszins afwijkt van de visie van Burckhardt. Pico della Mirandola’s Oratio de hominis

74 Pieters & Rogiest 2009, 47-48. 75 Greenblatt 1980,1.

76 Greenblatt 1980, 1.

(29)

dignitate (1486), Baldassare Castiglione’s Il Cortegiano (1528) en Niccolò Machiavelli’s Il Principe (geschreven in 1513, voor het eerst gepubliceerd in 1532) delen een soortgelijke visie op de structuur van de individuele identiteit: ‘die van de mens die zich niet gebonden weet aan een innerlijke kern en daardoor zijn “zelf” vorm kan en moet geven naar gelang van welke omstandigheid dan ook’.78 Net als Burckhardt zien de vroegmoderne denkers de mens

als zelf verantwoordelijk voor zijn rol op het wereldlijk toneel. Het verschil tussen Burckhardt en deze vroegmoderne denkers is volgens Greenblatt dat vroegmoderne individualiteit voor de laatsten op een heel concrete manier gebonden is aan de omstandigheden die het proces van zelfvorming bepalen en beperken.79 Daarbij moet in de renaissance vooral gedacht

worden aan de verhouding van het individu tot de vorst – volgens Castiglione moet de mens zichzelf aanzienlijk beperken om de relatie tot de vorst in evenwicht te houden. Door zich op een bepaalde manier te presenteren zou het mogelijk zijn de vorst voor zich te winnen en deze ertoe te brengen het goede te doen.80 Aan de hand van Castigliones Il Cortegiano

nuanceert Greenblatt het mensbeeld dat uit Burckhardts werk blijkt: ‘Castiglione offers not a paradigm of man’s freedom, but a model for the formation of an artificial identity: his courtier is an actor completely wedded to his role.’81 De individuele vrijheid waarvan sprake lijkt te

zijn wordt in werkelijkheid beperkt door een netwerk van omstandigheden die het individu aansporen de illusie van vrijheid actief te ontplooien.82

Renaissance Self-Fashioning is echter geen studie van de manier waarop het menselijke subject bewust het eigen zelf vormt, al dan niet beperkt door bepaalde omstandigheden. Het belang van Greenblatts werk is zoals gezegd de gedachte dat de mens niet los kan worden gezien van de cultuur – het geheel van betekenissen dat tot stand komt door middel van onderhandelingen – waarvan hij deel uitmaakt. Pieters en Rogiest wijzen er op dat uit de bibliografie van Greenblatts werk blijkt dat hij eveneens is beïnvloed door een aantal poststructuralistische denkers. Ook en vooral is zijn denken bepaald door de manier

78 Thomas Greene liet in het artikel ‘The Flexibility of the Self in Renaissance Literature’ – een belangrijke bron bij Greenblatts proefschrift – zien hoe deze auteurs zich tot elkaar verhouden. Thomas Greene, “The Flexibility of the Self in Renaissance Literature”, The Disciplines of Criticism. Eds. P. Demetz, T. Greene and L. Nelson, Jr. (New Haven: Yale University Press, 1968), 241-264. Pieters & Rogiest 2009, 50.

79 Pieters & Rogiest 2009, 51.

80 Pieters 2001, 50; Pieters & Rogiest 2009, 50. 81 Greenblatt 1973, 38.

(30)

waarop het fenomeen van de subjectivering (‘l’assujettissement') is geconceptualiseerd door sommige van deze poststructuralistische denkers. Vooral het werk van twee van hen, namelijk Louis Althusser en Michel Foucault, is op dit punt verhelderend. Althusser zet in het essay ‘Ideologie en ideologische staatsapparaten’ (1970) uiteen hoe het menselijke gevoel van subjectiviteit, dus het gevoel een ‘zelf’ te hebben, structureel samenhangt met de werking van een ideologisch systeem.83 In de bekende passage van zijn tekst waarin hij het principe van de

ideologische ‘interpellatie’ uitlegt, betoogt hij dat de mens zichzelf wordt door de ideologie.84

Door het individu aan te spreken, zorgt een functionaris van het ideologische systeem – bijvoorbeeld de vorst –ervoor dat het individu wordt opgenomen in dat systeem. Daardoor krijgt de aangesprokene het gevoel een waar individu te zijn, dat deel uitmaakt van een netwerk van verhoudingen die niet alleen zijn positie in dat netwerk bepalen, maar hem ook het gevoel geven iemand van betekenis te zijn – de betekenis die door het systeem wordt geproduceerd. Pieters en Rogiest merken op dat self-fashioning in die zin duidelijk op meer slaat dan alleen ‘zelfrepresentatie’: ‘het is minder een functie van de categorie van de auteur dan van het culturele veld waarin die auteur functioneert en waardoor zijn werk ten gronde wordt bepaald’.85

Dat is ook het geval in het gouvernementele denken van Foucault. Foucault ijkte in 1978 het neologisme ‘gouvernementalité’ (volgens sommigen een samentrekking van ‘gouvernement’ en ‘mentalité’) om te wijzen op het ontstaan van een nieuwe politieke rationaliteit in de renaissance. 86 Dit nieuwe model steunt op de actieve deelname van het

individu in het beheer van de staat. Volgens Foucaults theorie zijn de onderdanen ondergeschikt aan de macht van de vorst, maar nemen zij actief deel aan het uitbouwen en in stand houden van die positie.87 Het gouvernementele denken houdt de collectieve

verwachting in dat het individu zich sociaal zal conformeren door middel van de vorming van de eigen identiteit. Pieters en Rogiest schrijven:

83 Louis Althusser, “Ideologie en ideologiese staatsapparaten”, Te Elfder Ure 24 (1), 1978, 58-103. Beschikbaar via <http://www.marxists.org/nederlands/althusser/1970/1970ideologie.htm>.

84 Een voorbeeld van interpellatie is de aanspreking door een politie-agent (“Hee, jij daar!”), waardoor het individu volgens Althusser tot subject ‘gesommeerd wordt’. Althusser 1978, 94.

85 Pieters & Rogiest 2009, 53.

86 Michel Foucault, “La gouvernementalité” (1978), Dits et Ecrits, III. Paris, 1994, 635-656. Pieters & Rogiest 2009, 54; Pieters 2001, 42-43.

(31)

Het subject wordt in deze theorie gevormd door de omstandigheden waarin het zich bevindt en waarover het geen controle heeft (‘the self is fashioned’), en tegelijk neemt het dat zelfvormingsproces in handen (‘the self fashions itself’).88

In het ideaal van de gouvernementaliteit is er een wederzijdse bepaling van twee krachtlijnen: aan de ene kant wordt het individu verondersteld zich, of het nu wil of niet, te conformeren aan een set van verwachtingen en idealen die door het culturele systeem wordt opgelegd. Tegelijkertijd zal het, juist in het licht van het maatschappelijke programma dat op het beheer van het zelf steunt, uit eigen beweging kiezen voor die verwachtingen en idealen.89 Foucault

gelooft dat het individu zich niet ontwikkelt om een unieke identiteit te verwerven, maar om een volledig geïnterioriseerd en daardoor geïndividualiseerd maatschappelijk doel te behalen.

Anticiperend op deze subjectiveringtheorieën biedt Greenblatt een beeld van het zelf als een historische en ideologische illusie die wordt voortgebracht door economische, sociale, religieuze en politieke ontwikkelingen in de renaissance. Er zijn momenten in Renaissance Self-Fashioning waarop Greenblatt verlangt naar een veerkrachtiger zelf. Op die momenten lijkt hij het concept van het zelf te willen bevestigen dat hij elders deconstrueert. In de epiloog van het boek schrijft Greenblatt naar aanleiding van een persoonlijke anekdote: ‘I want to bear witness at the close to my overwhelming need to sustain the illusion that I am the principal maker of my own identity.’90 Maar in het grootste deel van zijn werk houdt

Greenblatt echter de gedachte aan dat zelfs de meest wezenlijke ‘zelven’ geen vrije, autonome objecten zijn, maar onderworpen aan (want voortgebracht door) een bepaalde set van culturele, politieke en sociale relaties. Eerdere visies op het zelf waarbij de nadruk lag op de emancipatie van het individu maken plaats voor de visie op het zelf, die het mogelijk maakt diverse constructies van het zelf in verschillende perioden en culturen onderzoeken – het individu als cultureel artefact. Strikt genomen ligt Greenblatts gedachtegoed hier dichtbij dat

88 Pieters & Rogiest 2009, 55. 89 Pieters & Rogiest 2009, 54-55.

(32)

van Bourdieu. Beide auteurs bevinden zich in wezen in een patstelling. De vraag in hoeverre een individu afhankelijk kan zijn van de cultuur waarvan hij deel uitmaakt is een van de kernproblemen van de cultuurwetenschap, en wordt ook door Greenblatt niet opgelost. Anders dan Bourdieu staat Greenblatt enige individuele vrijheid wel toe, waardoor diens begrip ontsnapt aan de circulariteit die maatschappelijke verandering onmogelijk maakt. Uiteindelijk leidt de dubbele ontstaanscontext ertoe dat self-fashioning in Greenblatts werk twee kanten heeft: er is er de actieve vorming van de eigen identiteit en tegelijkertijd is er de vorming van het zelf door het culturele geheel waarvan het zelf een product is. Deze kunnen niet los van elkaar worden gezien, schrijft Greenblatt: ‘fashioning oneself and being fashioned by cultural institutions – family, religion, state – were inseparably intertwined’91 Het zelf zelf

werkt mee aan de modellering van de identiteit naar de norm die door het systeem wordt ingeprent.92 Het concept self-fashioning maakt het dan ook mogelijk de historische dialectiek

tussen deze principes te expliciteren. De maatschappij vraagt van het individu een bepaalde vorm van self-fashioning en tegelijkertijd kan het individu – inspelend op die vraag – in zijn self-fashioning actief kiezen voor de set van verwachtingen en idealen die past bij de maatschappelijke positie die hij wenst te behalen. Aan de hand van het concept self-fashioning kan de manier waarop een individu zichzelf presenteert worden begrepen als meer dan alleen zelfrepresentatie – de manier waarop het individu zichzelf presenteert, kan zo ook worden verbonden aan brede maatschappelijke ontwikkelingen.

1.3 Het literaire veld

De self-fashioning van de auteur wordt vooral bepaald door de waarde die binnen een bepaalde cultuur aan het auteurschap wordt toegekend, oftewel de institutionele positie van de auteur. De institutionele positie van de auteur en de manier waarop een auteur zichzelf presenteert beïnvloeden elkaar over en weer. Als binnen een bepaald auteursbeeld een waarde als ‘(politiek) engagement’ centraal staat, zal een auteur die zich niet betrokken toont minder snel serieus worden genomen. Als gevolg zal deze auteur moeite hebben om zijn boek aan de man te brengen – het vinden van een uitgever en het genereren van aandacht bij

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

sion are: an alphabet, lists of corpus-derived word types and their associated raw corpus frequencies for Dutch, English and French and the Twente 2002 word types and associated

The search can be restricted (or expanded) to various word and text level attributes using the ‘Extended’ search tab (e.g. search only through a single document, search for a

&amp; Van Hout (2001) bevestigt deze verschillen in verstemlozing maar ten dele: zowel in Nederland als in Vlaanderen wordt de velaire fricatief het vaakst

De gesprekstechniek is natuurlijk enkel een leidraad. De vrijwilliger mag hieraan zijn eigen draai geven. Wanneer de vrijwilliger bijvoorbeeld verschillende huisbezoeken wil

Omdat artikel 13 lid 4 Zvw niet toestaat dat de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg wordt gedifferentieerd naar de financiële draagkracht van de individuele verzekerde, zal

Dit onderzoek heeft opgeleverd dat Oriëntals heel goed een warmwaterbehandeling bij 41°C kunnen verdragen mits de bollen gedurende 4 dagen bij 20°C worden bewaard voor en na de

De aanpak van problemen in deze tijd is niet langer het zoeken naar dé oplossing voor hét probleem, maar is het voortdurend in overleg zoeken naar de, voor dat moment, meest

Aber wie sieht es mit den banalen, gewöhnlichen Alltagsrechnungen, Namenlisten und Schulübungen aus? Warum wurden auch sie auf Holztafeln geschrieben? Sie können nach