• No results found

Hoofdstuk 6: De auteur in het publieke domein

6.3 De auteur als circusaapje

Een ander punt van kritiek betreft de aard van de publieke manifestaties. Volgens Grunberg hebben deze met schrijven niet zo veel te maken.592 Ook volgens andere auteurs hebben de commerciële activiteiten rondom hun literaire werk met literatuur weinig van doen. Wieringa zegt De barbaren (2010) van Allesandro Baricco te hebben gelezen en daarbij te hebben gedacht aan de Boekenweek:

De barbaren onderzoekt hoe de wereld die we kenden, die goede oude wereld met haar trage,

kwalitatief hoogwaardige bewegingen, langzaam is overgenomen door de barbaarse waarden van snelheid, spektakel, commercie en verpletterende oppervlakkigheid. Het is een proces dat je intuïtief begrijpt, je ziet er overal om je heen de details van, de afzonderlijke delen waarin je het geheel meent te herkennen - maar het hele ding, het totale proces, dat zie je nooit. Baricco doet een fantastische poging ons het hele dier te laten zien, en niet alleen de delen waaruit het is samengesteld. Op een paar deelgebieden die hem interesseren, analyseert hij hoe de barbaren het terrein hebben veroverd en aangepast aan hun behoeften: wijn, voetbal en

589 Westerlaken 2006.

590 Jonathan Huseman, “Maandag met Arthur Japin”, Trouw, 18 maart 2002. 591 Nauta 2004.

boeken. Heel kort gezegd: op elk van deze gebieden heeft een nivellering plaatsgevonden, die in het geval van wijn leidde tot hollywoodwijn, in het voetbal tot totaalvoetbal en in het boekenvak tot het regime van de top 10. Op elk van die gebieden regeren nieuwe waarden, die alles te maken hebben met oppervlakkig genot dat voor iedereen beschikbaar en te begrijpen is. […] In romantische termen, die meer bij ons passen: het is alsof het idee van schoonheid wordt vervangen door dat van spectaculariteit; het is alsof de techniek de voorkeur krijgt boven de inspiratie, het effect boven de waarheid.593

In de Boekenweek heeft Wieringa enkele optredens. De vragen en verzoeken van de organiserende instanties die hem vooraf bereiken, hebben volgens hem zoals gezegd meer met amusement dan met literatuur te maken (zie 4.3).594 Thomése zegt zich te verbazen over de oppervlakkigheid van de talkshows waarin de auteur geacht wordt aan te schuiven.595 ‘Jeroen Pauw en Paul Witteman denken bijvoorbeeld dat ze een heel intellectueel programma maken, maar wat ze doen bestaat alleen uit format en jingeltjes.’596 De auteur ontkomt niet aan ‘de snelle mediaontwikkelingen’, die volgens Thomése tot gevolg hebben dat de (literaire) journalistiek entertainment is geworden. ‘Het is een narcistisch spel,’ zegt de auteur, ‘maar ik moet wel meedoen’. Er is geen ander spel.597 Volgens Möring dreigt ook de kritiek ‘amusement in zichzelf’ te worden.598 Een boek is volgens Möring een aanleiding om een pittig stuk te schrijven. In de Volkskrant zou bijvoorbeeld de roman De geruchten (1996) van Hugo Claus ‘in mootjes [zijn] gehakt’.

Dan hebben we het wel over Claus. En al was het een rotboek, dan heb je nog respect voor wat Claus heeft gedaan. Bij die krant is het gewoon afgelopen. Het gaat daar niet meer om de literatuur.599

593 Wieringa, “Onder barbaren”, 2010. 594 Wieringa, “Onder barbaren”, 2010.

595 Auteur onbekend, “‘Ik ga de vuiligheid niet uit de weg’”, Haarlems Dagblad, 11 april 2009. 596 Chin-a-Fat.

597 Chin-a-Fat.

598 Auteur onbekend, “Tien jaar. Tien jaar liefst werkte Marcel Möring aan zijn vierde roman. Maar dan...”, Dagblad Tubantia/Twentsche Courant, 9 december 2006.

Er is volgens de auteur niet veel meer over:

Ik bedoel: de AKO-prijs werd dit jaar uitgereikt in een hangar op Schiphol. De enige die weigerde om mee te doen, was Joris Note. Ik ben ineens heel benieuwd geworden naar Joris Note en zijn boeken. Het is te gek voor woorden dat je je als schrijver in een helikopter laat ophalen voor televisieamusement. Heb je daarvoor een paar jaar binnen gezeten?600

Möring gelooft dat de stap naar amusement is begonnen tijdens de uitreiking van de AKO-literatuurprijs van 1994 in het televisieprogramma van Sonja Barend, waar een tribune was gebouwd en het publiek bordjes op mocht steken met cijfers.

Ik was niet genomineerd, maar ik was er omdat ik de vorige winnaar was. Voor mij zaten de schrijvers. Gerard Durlacher, Patricia de Martelaere, noem maar op. Ik heb de handen voor mijn ogen geslagen. Ik zei tegen Ellen Blazer, de regisseur, toen ik wegging dat het mensonterend was. Het was een leuke televisieavond, zei ze.601

De avond was volgens Möring het begin van het einde.602

De publieke manifestaties zijn volgens de auteurs niet alleen vooral gericht op amusement, ook zouden ze leiden tot een verkeerde soort belangstelling voor de persoon van de auteur. De beeldvorming rondom de persoon van de auteur vormt volgens Grunberg, Möring, Mortier, Hemmerechts, Palmen en Bouazza een bedreiging voor de perceptie van het literaire werk. Grunberg schrijft:

Niet mijn boeken leiden een eigen leven, maar de festiviteiten, relletjes, een beeld van een schrijver dat berust op halve waarheden en halve onwaarheden. Als ik nu aan je vertel dat ik voornemens ben, in het onwaarschijnlijke geval dat ik de AKO-prijs win, een orgie te organiseren met twaalf hoeren en een hond, zal ik daar over tien jaar nog mee worden geconfronteerd. Naar mijn boeken zal nauwelijks worden gevraagd.603

600 Auteur onbekend, “Tien jaar”, 2006. 601 Auteur onbekend, “Tien jaar”, 2006. 602 Auteur onbekend, “Tien jaar”, 2006. 603 Peters 2000.

Het eerste interview is volgens de auteur een bevestiging van het schrijverschap, ‘dat je serieus wordt genomen’. ‘Maar ergens, ongemerkt, komt het moment van de omslag: het interview is dan de ontkenning geworden van je bestaan als schrijver.’ Vanaf dat moment wordt je volgens de auteur geconfronteerd met ‘een knipselmap met interviews […] [a]lsof dat je werk is’: ‘Men bezorgt schrijvers roem, of verklaart ze rijp voor de psychiater; twee manieren waardoor de status quo gehandhaafd blijft.’ Grunberg suggereert dat het kunstenaarschap in de media nog steeds pathologisch wordt geduid, maar gaat hier in het interview niet verder op in. Alles wordt volgens de auteur ‘teruggebracht tot menselijk niveau’:

Als ik zeg dat een roman uitsluitend entertainment is en de schrijvers het pauzenummer – eigenlijk heel respectabel, oorlogen zijn tegenwoordig ook een pauzenummer -, dan beschrijf ik het bestaande, niet het wenselijke.604

De openbaarheid van het boek is volgens Grunberg niet meer voldoende, dus wordt hij zelf openbaar. ‘Dat is een spel dat ik heb verloren,’ zegt de auteur, ‘en ik zie geen mogelijkheid dat verlies nog goed te maken’.605 Het verworden van een publieke schrijver is volgens Grunberg een directe bedreiging voor zijn werk. Sommige schrijvers voelen zich volgens de auteur vereerd door de aandacht voor hun persoon, en spelen graag een publieke rol. Maar zodra openbaarheid niet is gebaseerd op werkelijke interesse en nieuwsgierigheid, zegt de auteur het ‘iets smerigs’ te vinden.606 De auteur zou volgens Grunberg ‘zo onzichtbaar mogelijk’ of ‘alleen in tekst aanwezig’ moeten zijn:

Kijk, alles wat je krijgt aan erkenning van de buitenwereld is te weinig. Het is nooit genoeg. Vaak is het ook nog een belediging, in zekere zin. Ik ben ook weleens bij een AKO-prijsuitreiking geweest waarbij ik Anton werd genoemd. Dan ga je toch twijfelen of zo'n man het boek überhaupt heeft gelezen. Als die mensen al niet eens mijn naam kunnen uitspreken... De laatste keer dat ik de Libris won, fluisterde de juryvoorzitter, Cox Habbema, in mijn oor: je

604 Peters 2000. 605 Peters 2000.

mag iets zeggen, maar houd het binnen de tien seconden. Je voelt een soort angst dat zij de controle kwijtraken. Stel je voor dat je zou zeggen: Geert Wilders is goed! Of: Geert Wilders moet dood! Dat zou die mensen choqueren. Je voelt dat je daar puur een object bent. De roem die er uiteindelijk is, maakt een einde aan de inbeelding. Als je alleen bent in je kamer kun je je inbeelden van alles te zijn, maar aan het Libris-diner, denk je: dit is het. Dit is wat ik voorstel. Of niet voorstel. Dat is ontluistering.607

De nadruk hoort volgens de auteur te liggen op wat hij schrijft.608 Hij zegt dan ook in anonimiteit te willen werken, maar dat wordt hem naar eigen zeggen ‘steeds weer onmogelijk gemaakt’. Het leukste, aangenaamste en het eigenlijke werk vindt de auteur ‘achter [z]ijn computer zitten en schrijven’.

Dat doe ik ook iedere dag. Dat is een veel bevredigender bezigheid dan in de publiciteit staan. Bij de meeste boekpresentaties ben ik de eenzaamste man die er is. Het is zelden echt een feestje.609

Een weekend lang in de publiciteit staan is volgens de auteur nog draaglijk, maar heel vaak zegt hij te denken: ‘kon ik maar weer naar New York, om te schrijven’.610

De zucht naar anonimiteit was volgens Grunberg de aanleiding voor het pseudoniem Marek van der Jagt, waaronder hij in 2000 De geschiedenis van mijn kaalheid schreef:

Ik had een andere persoon nodig. Ik had het idee dat het meer om mij als persoon en om de valse ideeën over mij ging dan om wat ik schreef. Ik wilde zien hoe men zou reageren op een boek waarop niet mijn naam stond. Ik wilde een geheel nieuw karakter op deze wereld zetten. Dat werd hij ook voor mij. […] Ik denk dat het een enorme bevrijding is als je niet meer jezelf hoeft te zijn. Dan hoef je niet meer te voldoen aan alle verwachtingen die aan je kleven. Op het moment dat je een nieuwe identiteit aanneemt, kun je weer blanco beginnen.611

607 Vullings, “De man die in zijn werk verdween”, 2007. 608 Dekker.

609 René van der Velden, “De bruid van Arnon Grunberg; De schrijver als gastheer in Marek van der Jagt-weekeinde in Wenen”, Rotterdams Dagblad, 21 mei 2002.

610 Van der Velden 2002. 611 Van der Velden 2002.

De auteur vindt dat over zijn verleden veel te veel bekend is: ‘Ik heb al zo veel gezegd.’612De geschiedenis van mijn kaalheid won de Anton Wachterprijs voor het beste romandebuut van 2000. Al snel deden de geruchten de ronde dat Grunberg achter het pseudoniem zou zitten – Grunberg had de Anton Wachterprijs in 1994 al gewonnen. De auteur ontkende in eerste instantie iets met Van der Jagt te maken te hebben. In mei 2002 werd aan de hand van een Italiaans computerprogramma vastgesteld dat er een grote overeenkomst is in de stijl van beide auteurs.613 Diezelfde maand maakt Grunberg een einde aan de Van der Jagt-mythe. Opvallend is dat de auteur, ondanks eerdere uitlatingen, toch weer voor de publiciteit kiest – de onthulling van het pseudoniem vindt plaats tijdens de ‘Marek van der Jagt reis’ die vijftig deelnemers maken naar het Wenen van Van der Jagt.614 De auteur zegt te kiezen voor anonimiteit, maar trekt toch weer de aandacht – zijn uitlatingen stroken niet met zijn gedrag.

Dat is ook het geval bij de boekpresentatie van Onze oom (2008). In 2007 besluit de auteur na een conflict met A.F.Th. van der Heijden tot een ‘cordon sanitaire’ om de Nederlandse literatuur.615 Hij trekt zich terug uit het Nederlandse literaire leven. Wat de auteur daarmee precies bedoelt, wordt niet helemaal duidelijk: zijn boeken worden ingezonden voor Nederlandse literaire prijzen en in de herfst van 2008 verblijft de auteur als gastschrijver aan de Universiteit Leiden.616 Bij het verschijnen van Onze oom lijkt de auteur zich toch genoodzaakt te zien om de publicitaire middelen weer aan te spreken. De presentatie van de roman vindt in verband met het cordon sanitaire niet in Nederland plaats. Wel nodigt de auteur een groep van zo’n honderd Nederlanders uit voor een boekpresentatie even over de grens. Pers, branchevertegenwoordigers, bekenden van de auteur en een door twee boekhandelaren bijeengebracht lezersgezelschap zijn welkom in het Belgische Eupen.

612 Van der Velden 2002.

613 Rob van den Berg, “Ontmaskerd!; Computer analyseert teksten van Marek van der Jagt”, NRC Handelsblad, 11 mei 2002.

614 Arjen Fortuin, “Grunberg-fans kussen Van der Jagts deurknop”, NRC Handelsblad, 21 mei 2002. 615 Vullings, “De man die in zijn werk verdween”, 2007.

616 Arjen Fortuin, “'Niets is zo verdacht als opofferingsgezindheid'; Arnon Grunberg presenteert zijn nieuwe boek in het meest oostelijke hoekje van België”, NRC Handelsblad, 27 september 2008.

Alsnog is de boekpresentatie een spektakel.617 Weer zijn de uitlatingen van de auteur strijdig met de manier waarop hij zich manifesteert.

Möring verwijt in zijn Frans Kellendonklezing Naakt en namaak in de literatuur

(1999) beroepslezers als recensenten en wetenschappers niet meer geïnteresseerd te zijn in boeken. Literatuur zou worden gezien als ‘amusementsmarkt voor cultureel correcte intellectuelen waarin zij zelf – publicitair of wetenschappelijk – goed willen scoren’. Volgens Möring wegen critici bij de beoordeling van literaire werken aspecten mee die zich buiten het boek bevinden, zoals maatschappelijke gebeurtenissen en de persoon van de auteur, diens persoonlijke leven en publiek gemaakte opvattingen. ‘Je moet als schrijver tegenwoordig uitkijken,’ zegt de auteur. ‘Als je de goede kapper niet hebt, de verkeerde kleren draagt, […] van het foute (of juist goede) geslacht bent, is je boek al gelezen voor het is opengeslagen.’618

Ook Mortier heeft moeite met het bestaan als publieke figuur:

Het voelt alsof er uit krantenpapier en foto's een soort duplicaatversie van je wordt gekneed, die een eigen leven gaat leiden. Je merkt het op evenementen als een boekenbeurs, dan zie je de mensen kijken: o, dat is de Schrijver... Er valt een soort gemoedelijkheid weg die je vroeger spontaan had.619

En ook Palmen ondervindt de nadelen van het publieke bestaan. Als je het publieke domein betreedt, zul je de lasten daarvan volgens haar moeten dragen. ‘Het levert je roem en geld op, maar het nadeel is dat mensen dichtbij willen komen, en heel naar gaan speculeren over je aard en je karakter. Tant pis.’620 De roem zelf vindt ze niet vervelend – de mensen die te dichtbij willen komen wel. Hemmerechts vindt dat het publieke bestaan bij het schrijverschap hoort. Toen Hemmerechts begon te schrijven, ontkenden veel schrijvers dat hun werk iets met hun eigen leven te maken had. Hemmerechts gelooft dat het leven van de auteur en diens werk wel degelijk iets met elkaar te maken hebben:

617 Fortuin 2008.

618 Auteur onbekend, “Möring maakt zich kwaad op recensenten”, de Volkskrant, 9 februari 1999. 619 Heerma van Voss 2001.

[A]ls ik onder andere omstandigheden geleefd had, was ik waarschijnlijk een totaal andere schrijver geworden. Men is bang dat het artistieke gehalte van de tekst geringer lijkt als de schrijver over zijn eigen leven schrijft. […] Je merkt ook dat beeldend kunstenaars als Cindy Sherman hun eigen lichaam gebruiken voor hun kunst. Het is moeilijk vol te houden dat de persoon van de schrijver of beeldend kunstenaar onbelangrijk is.621

Maar twaalf jaar later zegt ook Hemmerechts de nadelen van het publieke gezicht te merken: ‘Er zijn mensen die me denken te kennen uit mijn interviews, foto's, televisieoptredens, maar die nog nooit een letter van me gelezen hebben.’ Ook loop je als Bekende Vlaming de kans om minder serieus te worden genomen als auteur. ‘Je kunt jezelf beter in een burcht opsluiten en onbereikbaar zijn, Salinger-like’, aldus de auteur.622 De pers speelt daar volgens Hemmerechts een perverse rol in: ‘Enerzijds willen ze voortdurend foto’s en interviews, tegelijkertijd achten ze schrijvers die dat weigeren hoger.’623 Eerder werd al geconstateerd dat de auteurs geloven dat de maatschappij bepaalde verwachtingen heeft van de auteur, zoals het beeld van de kunstenaar als bohemien en kluizenaar (zie 5.6). Hemmerechts toont zich hier eveneens bewust van die verwachtingen. Bij de media heerst ook volgens haar nog het romantische beeld van de kunstenaarkluizenaar. Ondanks de negatieve gevolgen die publiciteit volgens haar heeft, blijft ze meewerken aan promotieactiviteiten, bijvoorbeeld door zich te laten kleden en stylen voor fotoreportages in damesbladen. ‘Ach, ik houd wel van dat spel, dat je zo mooi aangekleed en opgemaakt wordt,’ zegt ze desgevraagd ‘Maar wanneer ik mezelf dan terugzie op zo’n foto, helemaal in de make-up, denk ik toch altijd: dat ben ik niet.’624 Tot slot merkt ook Bouazza de nadelen van de documentaire die in de Profiel-reeks over hem werd gemaakt, zijn optreden in talkshows en de interviews waaraan hij meewerkte. Daarin ging het steeds over zijn alcoholisme, drugsgebruik en depressies (zie ook 5.3). Hij zegt verbaasd te zijn dat lezers en critici de ik-figuur uit Spotvogel (2009) identificeren met hem en de worsteling met zijn demonen. De auteur ziet echter ook de voordelen van zijn openheid. ‘Het werkt wél,

621 Auteur onbekend, “Interview met Kristien Hemmerechts”, Brabants Dagblad, 26 september 1998. 622 Van de Amerikaanse auteur J.D. Salinger is bekend dat hij na het verschijnen van The Catcher in the Rye (1951) terughoudend was met publiciteit. Zo kon het beeld ontstaan van de auteur, die als kluizenaar in New Hampshire een teruggetrokken bestaan leidde.

623 Marte Kaan, “Niet zielig, niet soepig, niet streng; Schrijfsters & imago”, Vrij Nederland, 31 maart 2010. 624 Kaan 2010.

14.000 exemplaren verkocht in twee weken. Door mijn aanwezigheid bij Pauw & Witteman, waar het weer eens over alles behalve mijn boek ging, steeg direct de volgende dag de verkoop.’625

De auteurs leggen de schuld van de beeldvorming rondom de persoon van de auteur bij de media – tegelijkertijd wordt de beeldvorming gevoed door de auteurs zelf. Volgens Hemmerechts zijn het de journalisten die dit in gang hebben gezet:

Interviewers hebben schrijvers jaren achtervolgd met de vraag: Waar komt uw inspiratie vandaan? En ze hebben schrijvers meer vragen over hun leven dan over hun werk gesteld. Op een bepaald ogenblik krijg je als schrijver in de gaten dat je iets in huis hebt dat minstens even waardevol is als talent, namelijk je leven. En je wordt het beu dat het de interviewer is die dat leven verzilvert.626

Wat je over je privéleven vertelt, kun je zelf in de hand houden, voegt de auteur daar twaalf jaar later aan toe:

Ik heb er geen problemen mee dat mij ernaar gevraagd wordt, ik ben zelf een heel nieuwsgierig mens. Bovendien denkt men vaak dat ik heel openhartig ben. En dan denk ik alleen maar: je zou eens moeten weten wat ik allemaal níét vertel. Daar moet je dus niet over zeuren, geef gewoon aan als je ergens niet over wilt praten.627

Veel auteurs vertellen over hun persoonlijke leven in interviews. Dat bleek al uit het voorgaande hoofdstuk, waarin de (over)gevoeligheid van de auteurs en hun onvermogen op het sociale vlak is beschreven veelal aan de hand van interviews die de auteurs gaven voor dag- en weekbladen en televisieprogramma’s. De auteurs werken mee aan allerlei reportages, waarin ze iets loslaten over hun persoonlijke leven. Uphoff laat bijvoorbeeld voor een Opzij -reportage de inhoud van haar toilettasje zien.628 Bouazza, Grunberg, Hemmerechts, Japin,

625 Etty, “‘Het moet als vogelgezang zijn’”, 2009.

626 Mieske van Eck, “Kristien Hemmerechts in Louis Paul Boon Lezing”, Brabants Dagblad, 3 oktober 1998. 627 Kaan 2010.