• No results found

Hoofdstuk 3: Verwachtingen

4.3 De verheven kunstopvatting

4.3 De verheven kunstopvatting

Kunst is met de autonomisering van de literatuur los komen te staan van morele of didactische doelen, maar werd niettemin geacht impact te hebben op de maatschappij. Dankzij de esthetische ervaring die door het kunstwerp werd opgeroepen, zou het in staat zijn de samenleving op een hoger moreel en esthetisch plan te brengen. Ook volgens de auteurs in het corpus heeft literatuur meer dan alleen amusementswaarde. Benali heeft met zijn bloemlezing TXT (2010) vmbo-scholen bezocht om er met leerlingen over de verhalen te praten. Op de vraag wat pubers aan het lezen van verhalen hebben, antwoordt Benali dat een van zijn recente leeservaringen illustratief is:

Ik las gisteren de nieuwe roman van Ian McEwan, Solar. Na twee pagina's dacht ik: waarom lees ik dit? Waarom kan deze schrijver mijn nieuwsgierigheid aanwakkeren voor onderwerpen als klimaatverandering of vreemdgaan. En toen dacht ik: ik lees om door middel van het verhaal meer te weten te komen over mezelf. En het geeft genot; het prikkelt mijn gedachten, ik kan me er erg mee vermaken. Ik denk dat dat iets is waarop jongeren niet vroeg genoeg voorbereid kunnen worden.295

Niet alleen kan de schrijver zich met literatuur vermaken, ook is het lezen van literatuur een vorm van zelfonderzoek en prikkelt het zijn gedachten. Ook Rosenboom noemt het zelfonderzoek een functie van literatuur. De auteur stelt spannende leesboeken te willen schrijven, ‘waar je bovendien ook om kunt lachen’:

Die kwaliteit vind je eigenlijk zelden terug in literaire romans. Ik bedoel dan een literaire roman die erg literair is, en weinig roman meer. Een roman die de zuigende werking van de intrige mist, van de vraag die opgelost moet worden, of het conflict dat onafwendbaar is.

Intrige is iets banaals, dat weet ik wel, maar zonder intrige gaat er toch wel veel verloren. Intrige is een noodzakelijk kwaad. Zonder mijn intrige is mijn boek ook totaal onleesbaar.296

Maar naast die spanning is er volgens hem ook wat hij noemt ‘de literaire ervaring’, dat wil zeggen ‘[d]at je door een literaire roman in een andere wereld terechtkomt dan de wereld die je kent, terwijl die andere wereld tegelijkertijd bekend is’. Daardoor kan een boek volgens Rosenboom een bepaald licht werpen op je eigen leven.297 Ook volgens Van den Boogaard, Thomése en Möring kan literatuur aanzetten tot denken. Van den Boogaard besluit een oproep tot kritische kunstbeschouwing met de woorden: ‘Kunst in een wereld die ophoudt te denken en kijken is alleen nog een decor. Een beeldentuin waarin de mens gedachteloos rondwaart.’298 In reactie op Thomas Vaessens, die Thomése had verweten niet achter zijn boek en zijn personages te staan, zegt Thomése:

Ik vond dat getuigen van een, ik kan het niet anders zeggen, imbeciele literatuuropvatting die niks anders betekent dan dat je boter bij de vis wilt, duidelijkheid. Je wilt dat een schrijver je verwarring oplost. Hij moet zeggen: ik ben tegen dit of dat. Ik had een waardeoordeel moeten uitspreken over mijn personages!299

Terwijl de auteur de personages juist schept om de lezer ‘er zelf zijn weg in te laten zoeken’.300

Conform de opvatting dat de autonomie van het literaire werk tot uiting komt in meerduidigheid schrijft hij dat verwarring onderdeel is van het literaire werk als kunstvorm:

Als ik die ophef, zou ik literaire thrillers schrijven à la Saskia Noort. Die dubbelzinnigheid is een wezenlijk bestanddeel van de literatuur. Anders is het propaganda. Literatuur gaat er juist

296 Michel Maas, “‘Intrige is een noodzakelijk kwaad’; Thomas Rosenboom hecht aan nominaties: ze lokken de lezer”, de Volkskrant, 12 mei 1995.

297 Jacob Moerman, “Thomas Rosenboom gastschrijver RuG”, Dagblad van het Noorden, 20 oktober 2001; Thomas Rosenboom, “Het genot van lezen”, in: Aanvallend spel. Vier lezingen over schrijven (Amsterdam: Em. Querido’s Uitgeverij BV, 2002), 62-81.

298 Oscar van den Boogaard, “Schrijf eens een goed stuk! Wedstrijd voor jonge kunstcritici; Doe mee en schrijf een essay of kritiek”, NRC Handelsblad, 16 mei 2008.

299 Jeroen Vullings, “‘Het is toch: de schaamte voorbij’; Interview P.F. Thomése en Robert Vuijsje”, Vrij Nederland, 19 december 2009.

van uit dat je het denken op gang brengt, niet overtuigt. Vertrouwen in de lezer hebben, dat is ook de functie van literatuur.301

Boeken laten volgens Thomése zien hoe je kunt denken: ‘Het zijn aanzetten tot je eigen denken.’302 Möring is ervan overtuigd dat literatuur een positieve invloed heeft op lezers. Literatuur wordt volgens Möring gelezen ‘[v]oor een deel [...] vanwege het genot, voor een ander deel omdat men blijkbaar iets ontleent aan een roman (of een verhaal, of een gedicht)’:303

Ik lees Celine, maar heb opvattingen over de mens en de wereld die nauwelijks overeenkomen met de zijne. Toch ontleen ik iets aan zijn boeken, anders dan literair genot. Inzicht? Begrip? Waarschijnlijk. Maar het is de vraag of dat het inzicht en het begrip is waar Celine op doelde (als hij dat al deed).304

Kunst is volgens Möring ‘[h]et enige dat het menselijk bestaan waardevol maakt’:

Mensen veranderen van boeken, schilderijen en muziek. Niet iedereen en niet altijd, maar het gebeurt wel. Bij alle zinloosheid die ze heeft, raakt kunst ons dieper dan wat ook in de wereld. Niet voor niets wordt er zoveel aandacht aan besteed. Kunst is net Israel: altijd in het nieuws, terwijl het een klein rotlandje is.305

Kunst is in staat mensen te veranderen doordat in kunst bij uitstek wordt ‘[geappelleerd] aan het niet-cognitieve’.306 Möring legt in eerste instantie niet uit in welk opzicht hij gelooft dat de lezer verandert. Wanneer de auteur in 2002 ter opening van het universitaire jaar de Letterenlezing houdt in Groningen, is hij daar specifieker over:

301 Vullings, “‘Het is toch: de schaamte voorbij’”, 2009.

302 Arjan Peters, “‘Cultuur is ook een uitlaatklep voor smerigheid’; Interview P.F. Thomése”, de Volkskrant, 7 september 2007.

303 Johan Diepstraten, “Interview Marcel Möring via Internet”, De Stem, 6 april 1997. 304 Diepstraten 1997.

305 Peter van Vlerken, “Marcel Möring wil wereldkampioen schrijven worden”, De Stem, 22 april 1998. 306 Suzanne Hoenderdaal, “Verslag gesprek met Marcel Möring, schrijver”, De Gelderlander, 25 januari 1999.

Nu er steeds minder wordt nagedacht, lijkt het mij belangrijk om te spreken over de rol van de universiteit en de rol van de letteren. Het is tenslotte de taak van het onderwijs - en vooral de letteren - om mensen tot nadenken aan te zetten.307

Er zou meer aandacht moeten worden besteed aan kunst en filosofie, omdat ‘je juist door die vakken leert nadenken’: ‘Wat heb ik er aan om te leren wat het bruto nationaal product van Indonesië is? Dat kan ik ook wel opzoeken. Het is aan de letteren om de ernst en de bespiegeling terug te brengen.’308 Volgens Weijts kan de schrijver ‘[i]n zijn onderzoek naar menselijke drijfveren en condities [...] begrip [kweken] voor uiteenlopende gezichtspunten en wereldbeelden. Vooral voor de buitenissige.’309 Voor Tom Lanoye is de essentie van kunst ‘de catharsis, het inzicht dat we krijgen in menselijke drijfveren die bepaalde grenzen overstijgen’.310

Een aantal auteurs gelooft dat literatuur ‘gevaarlijk’ kan zijn, dat wil zeggen dat literatuur gesprekken op gang kan brengen. Pfeijffer brengt Kloos’ bekende loflied op de literatuur in herinnering als hij schrijft311:

Wat is dat nou allemaal voor soft, tandenloos gemummel zonder kloten? Literatuur is toch godbetert geen liefdevol opgekweekt bonsaivergeetmenietje dat we in onze stukjes moeten

307 Joep van Ruiten, “‘De ernst en de bespiegeling moeten terug’”, Dagblad van het Noorden, 29 augustus 2002.

308 Van Ruiten 2002.

309 Christiaan Weijts, “Koppenslapstick”, 2008.

310 Kester Freriks, “Tom Lanoye: ‘Misschien moet ik blij zijn met de rel’”, NRC Handelsblad, 3 augustus 1999. 311 Vergelijk ‘De poëzie is geen zachtoogige maagd, die, ons de hand reikend op de levensbaan, met een glimlach leert bloemen tot een tuiltje te binden, en zonder kleerscheuren over heggen heen te stappen, ja zelfs zich bukt en ons wijst, hoe de scherpste stekels het best kunnen dienen, om het schoeisel te hechten, dat de lange weg had losgewoeld, doch eene vrouw, fier en geweldig, wier zengende adem niet van ons laat, die ons bindt aan haar blik, maar opdat wij vrij zouden zijn van de wereldzorg, die hart en hoofd in

bedwelming stort, maar ook den drang en de kracht schenkt, zich weder op te richten tot reiner klaarheid dan te voren, die de hoogste vreugd in de diepste smart, doch tevens de diepste smart in den wellust van de pijn verkeert, en tot bloedens toe ons de doornen in het voorhoofd drukt, opdat er de eenige kroon der onsterfelijkheid uit ontbloeie. Geen genegenheid is zij, maar een hartstocht, geen bemoediging maar een dronkenschap, niet een traan om 's levens ernst en een lach om zijn behaaglijkheid, maar een gloed en een verlangen, een gezicht en een verheffing, een wil en een daad, waarbuiten geen waarachtig heil voor den mensch te vinden is, en die alleen het leven levenswaard maakt. Willem Kloos, “Inleiding”, in: Jacques Perk, Gedichten. Met een voorrede van mr. Carel Vosmaer, en een inleiding van Willem Kloos (Sneek:

bewateren met een poppenhuisgietertje? Literatuur is een machtig wulpse, wrede en bloedmooie toverkol, die je haar bed in lokt en je verstrikt in toestanden, die de grond doet beven onder je voeten, je zekerheden sloopt, zingt als een Sirene, je vrienden verandert in zwijnen en je kloten fruit in een koekenpannetje met uitjes. Zij is gevaarlijk of zij is geen literatuur. Dus heul met haar, verraad haar, laat je door haar verleiden en opgeilen, scheld haar uit, bijt haar in haar oor, schop, spuug en sla terug, maar stop met mijmeren en mummelen.312

Over het toneelstuk De eeuw van mijn dochter (2007) zegt Pfeijffer dat hij hoopt dat het een gevaarlijk stuk is ‘in die zin dat het mensen toch wel enigszins aan het denken zal zetten’:

Ik vond het mooi om mee te maken bij een van de eerste lezingen – niemand had het nog onder ogen gehad, en soms konden de acteurs hun lachen niet inhouden bij hun eigen teksten. Alleen, naarmate het stuk naar het einde liep, verging hen het lachen, letterlijk. En toen, na de laatste scène, was het twee minuten echt stil – daarna begon iedereen over politiek te discussiëren. Als je zoiets kunt bereiken bij het publiek, dan is dat toch wel wat, dus laat het in die zin een gevaarlijk stuk zijn.313

Van den Boogaard wil met zijn werk gesprekken veroorzaken: 'Ik moet toch niet iets maken wat alleen maar passief wordt geconsumeerd? Het moet toch iets oproepen?'314 Grunberg schrijft in eerste instantie in De troost van de slapstick (1998) dat literatuur slechts dient om ‘verstrooiing’ te bieden.315 Desgevraagd bekent de auteur te hopen dat met literatuur meer mogelijk is:

Boeken kunnen gevaarlijk zijn, die illusie heb ik wel, maar dat geldt voor weinig mensen. Ik ben me bewust van mijn bescheiden rol. Stiekem hoop ik van alles. Bijvoorbeeld dat mensen mijn boeken lezen zoals ik ooit boeken las. Dat ze denken: 'zo moet ik leven'.316

312 Ilja Leonard Pfeijffer, “Literatuurtje”, Trouw, 24 oktober 2001. 313 Veraart 2007.

314 Marian Buys, “‘Wat ik maak, is gevaarlijk’; ‘Bepaalde teksten herneem ik omdat ik gehecht ben aan wat ik heb gemaakt’”, de Volkskrant, 14 november 2002.

315 Arnon Grunberg, “Wij zijn Gods mopje. Laurel & Hardy en het onterechte dédain voor verstrooiing”, in: De troost van de slapstick (Amsterdam: Nijgh & Van Ditmar, 1998), 23.

316 Wilfred Takken, “Het moet pijnlijk blijven; Gesprek met Arnon Grunberg over zichzelf en anderen”, NRC Handelsblad, 27 oktober 2000.

Toch zegt de auteur een half jaar later opnieuw dat romans niet langer geschreven om worden maatschappelijke discussies aan te zwengelen: ‘Romans zijn volstrekt ongevaarlijk geworden.’317 Als Henk Hofland diezelfde bewering doet, nuanceert Grunberg echter zijn standpunt weer:

Henk Hofland heeft maar tot op zekere hoogte gelijk in zijn bewering dat er van boeken geen gevaar meer uitgaat. Wat is een gevaarlijk boek? De inzet is: de lezer die een boek heeft gelezen, zal nooit meer dezelfde zijn als daarvoor. Allicht heb je meer impact met film en televisie, maar het gaat mij niet om impact. Dat de lezer de verandering doormaakt, is veel belangrijker dan het resultaat van de verandering. En: een beetje verontrusting zaaien, is geen kwalijke opdracht. Ik mag de lezer graag attent maken op het feit dat Pol Pot en Hitler ook menselijke kanten hadden.318

De ambitie om een gevaarlijke roman te schrijven is aanwezig, ongeacht de impact dat het werk zal hebben:

Ik heb altijd, hoewel ik denk dat het een onmogelijke ambitie is, de behoefte om een gevaarlijk boek te schrijven. Een boek dat de mensen niet kunnen afdoen als ‘een aardige roman’. In zoverre wil ik de lezer op een bepaalde manier niet alleen maar pijn doen want hij moet een boek natuurlijk niet wegleggen maar af en toe moet het wel een beetje pijn doen. Dat wil ik ook als ik zelf een boek lees. Dat het je zo raakt, dat het pijn doet. Een boek moet op scherp staan. Net als in een goed gesprek moet in een boek iets op het spel staan, want pas dan levert het iets op. Dan heb je de grootste kans dat de grootste waarheden worden verkondigd.319

Grunberg blijft bij het standpunt dat de werking van literatuur ‘minimaal en vooral onderhoudend’ is.320 Wel zegt hij het achteraf opmerkelijk te vinden dat hij een paar jaar na het verschijnen van zijn eerste roman heeft beweerd dat literatuur vooral vermaak diende te

317 Theo Hakkert, “Arnon Grunberg geeft de mensheid nog twee eeuwen; ‘Democraten zijn mensen die in sprookjes geloven’”, Rotterdams Dagblad, 27 april 2001.

318 Hugo Camps, “Ik lieg om aan de schuld te ontkomen”, Elsevier, 13 oktober 2001.

319 Theo Hakkert, “Arnon Grunberg: ‘Een boek moet op scherp staan’”, De Gelderlander, 16 september 2004. 320 Bosman 2004.

zijn, en dat de pogingen van literatoren boven het vermaak uit te stijgen onheus waren en een fundamenteel oneerlijke positie verrieden:

Mijn eigen leven was nu juist bewijs dat literatuur meer kon zijn dan dat. Ik heb literatuur altijd als gebruiksaanwijzing voor het leven beschouwd en als zodanig ook gebruikt, als uniek voorbeeld dat de nederlagen en teleurstelling die het leven bood niet het laatste woord hoefden te hebben, dat met behulp van taal en enige vindingrijkheid die nederlagen konden worden omgebouwd tot overwinningen. De romans en gedichten die ik had gelezen vertelden mij niet alleen haarfijn waaraan ik moest ontsnappen, maar in wezen ook in welke richting mijn vluchtroute moest worden uitgezet.321

Dankzij het (psychologische) inzicht van de auteur, zijn gevoeligheid en zijn verbeelding wordt ook de lezer tot denken aangezet – op die manier hopen de auteurs een verandering teweeg te brengen in het leven van de lezers en zo misschien zelfs in de maatschappij.

Een andere maatschappelijke functie van literatuur, wordt door Verbeke en Zwagerman genoemd: literatuur kan leiden tot verbroedering. Verbeke zegt:

Literatuur dient om de mensen even wat dichter bij elkaar te brengen, om ze te laten lachen of anderszins te ontroeren – dat is een andere vorm van maatschappelijke betrokkenheid. Puur gevoelsmatig.322

Na een bezoek aan een Turkse school ontving de auteur een oorkonde met de tekst ‘Literatuur helpt verschillende culturen met elkaar te verbinden en laat ons wereldburgers worden’. Verbeke schrijft geneigd te zijn dat te geloven.323 Ook Zwagerman vertelt over een ervaring op een middelbare school:

Die leerlingen vinden mij een oude man, je ziet ze denken: wat moet hij ons vertellen over literatuur? Maar toen iemand vroeg: welk boek heeft je gegrepen?, en ik The Catcher in the

321 Arnon Grunberg, “De dood en de verkoop; Opkomst en ondergang van een uitgeverij”, De Groene Amsterdammer, 5 september 2008.

322 Emma Brunt, “‘Ik herken veel in labiele mensen’”, Het Parool, 11 augustus 2005. 323 Annelies Verbeke, “Een warm Turks bad”, NRC Handelsblad, 10 november 2009.

Rye zei, ging er een siddering van herkenning door de zaal. Bijna al die kids vonden het een goed boek. Hun blik veranderde; nu dachten ze, misschien kun je toch een gesprek hebben met die oude Zwagerman. Dat vond ik mooi. Het illustreerde weer hoe literatuur bruggen slaat tussen generaties.324

Volgens Verhulst en Mortier heeft literatuur ook een historische functie. Verhulst is blij dat hij in staat is om de bevolkingsgroep waartoe hij behoorde, te kunnen vertegenwoordigen in de literatuur:

Vroeger werden boeken alleen geschreven door adellijke mannen die zich verveelden en door schoolmeesters. Nu zijn er ook mensen in de goot die fantastisch kunnen schrijven. Zo kan de literatuur een overzicht geven van de hele samenleving. Dat is een nieuwe fase in de wereldliteratuur, ik vind dat fantastisch.325

In de jaren zestig maakte hij naar eigen zeggen deel uit van de eerste lichting arbeiderskinderen die zich heeft kunnen scholen. De auteur kan over die generatie daarom ‘van binnenuit [...] schrijven’, ‘[n]iet als iemand die neerkijkt op die laag van de bevolking, maar als iemand die die laag daadwerkelijk kent’.326 Het gaat Mortier in zijn boeken om ‘die poort naar het verleden’. Hij vertelt dat hij tijdens een lezing de beginzinnen van Marcel voorlas: ‘Het huis leek op alle andere in de straat: ietwat scheefgezakt na twee eeuwen bewoning, stormwind en oorlog. Boven de haag liep een kromme ruggengraat van pannen tussen twee schouwen.’ Een oude man had hem na afloop gezegd: ‘Mijnheer Mortier, ik woon op het platteland, nu weet ik hoe zo’n dak eruitziet.’ Dat is het grootste compliment dat een lezer volgens de auteur kan maken. Want alles verdwijnt, ‘dat we stof zijn op Gods asem – wat de mystiek al eeuwenlang beseft’.327 Het engagement van Mortier bestaat er zoals gezegd (zie 4.1) uit dat hij de onbevattelijke tijd, die sacraal is, een betekenis wil geven. ‘Als jij nu zegt dat

324 Damen 2010.

325 Arjen Fortuin, “Er is een pastoor in mij; Verhulst over zijn ‘Bildungsroman’ over de mensheid”, NRC.Next, 13 oktober 2008.

326 Wilke Martens, “Literatuur is niet dood”, Metro, 31 augustus 2010.

ik een herinneringskunstenaar ben, dan zit ik wel in goed gezelschap: Marcel Proust en Bruno Schulz, om er een paar te noemen.’328

Naast de meer maatschappelijke functies die literatuur kan hebben – de aanzet tot (zelf)reflectie, het inzicht, de verbroedering en het behoud van de geschiedenis – is literatuur ook van nut voor het individu volgens veel auteurs. Een paar van die functies kwamen al aan de orde. Grunberg schreef dat hij hoopte dat mensen na het lezen van zijn boeken denken: ‘zo moet ik leven’.329 Voor hem zelf had literatuur als een gebruiksaanwijzing voor het leven gefunctioneerd.330 Een dergelijke functie van literatuur wordt ook door andere auteurs genoemd. Zwagerman beschrijft literatuur als het ‘nec plus ultra’ van zijn leven:

Literatuur is een vluchtheuvel om het leven aan te kunnen, literatuur is troostend en vormend;