• No results found

Hoofdstuk 5: Visie op kunstenaarschap

5.5 Visie op financiën

De uitzonderingspositie van de kunstenaar werd met de komst van de romantische kunstopvatting ook gecultiveerd op het financiële vlak – de ware kunstenaar leefde in armoede. Bij de auteurs uit het corpus wordt hun financiële situatie niet langer ingezet om zich te onderscheiden van anderen. Geld als enige doel is volgens Weijts verwerpelijk. ‘Het staat er zonder ironie en zonder schaamte,’ schrijft Weijts naar aanleiding van TenPages.com, een online uitgeefconcept, ‘het verdienen van geld als einddoel van het schrijven’. ‘Daarmee scharen de mensen achter dit platform zich toch weer bij de kwakzalvers, Gophers en DSB'ers. Over literaire kwaliteiten, stijl of de functie van literatuur wordt bijna niet gerept.’509

Bij de woorden ‘een innovatief online uitgeefconcept’ zegt Weijts meteen te weten dat degene die aan het woord is met literatuur weinig opheeft. 510 ‘Begrijp me niet verkeerd’, zegt Weijts in een van zijn andere columns,

505 Aletta Schweigmann-Snoekc, “‘Ik weet niet of ik wel een volgend boek kan schrijven’”, Leeuwarder Courant, 11 mei 2000.

506 Onno Blom, “‘Figuranten’ biedt hilarische blik op ongelukverspreiders”, Trouw, 19 april 1997; Peters 2000.

507 Blom 1997. 508 Blom 1997.

509 Christiaan Weijts, “Aanloopkosten”, De Groene Amsterdammer, 10 maart 2010. 510 Weijts, “Aanloopkosten”, 2010.

ik pleit niet voor de romantische kolder dat kunstenaars ‘in armoede’ en ‘buiten de maatschappij’ moeten leven, maar er ligt een breed schemerland tussen de bohèmien en de snoeiharde zakenman-kunstenaar.511

Verhulst wordt liever niet geconfronteerd met het feit dat hij in Vlaanderen geldt als de man die Dan Brown van de eerste plaats van de bestsellerlijsten heeft gestoten. ‘Dat is echt het belachelijkste dat over mij is gezegd,’ zegt de auteur. ‘Men denkt er niet aan dat ik mij weleens zou kunnen schamen voor die vaststelling […] De modale lezer weet niets van wat ik heb geschreven, maar onthoudt wel dat ik meer heb verkocht dan Dan Brown.’512 Grunberg zegt als hij zou moeten kiezen tussen de Nobelprijs en een bestseller voor de Nobelprijs te kiezen, ook als er geen geld aan die prijs vastzat.513 Weijts maakt zich er boos over dat de auteur die voor een klein publiek zou willen schrijven ‘mee [zal moeten] dansen in het circus van de bestsellers’:

[H]ij zal dus een kostuum uitkiezen, zijn boek vermommen in een jasje met kek superlatievenmotief, en plaatsnemen aan de roulettetafel waar hij zijn werk inzet in het grillige spel. Tot zijn verbazing blijkt hij in dit casino omringd te zijn door auteurs die hun rijbewijs gehaald hebben bij Paul Sebes of Bart van Lierde. Hij is omringd door dummies en ex-bankiers. Stonden voorheen de uitgevers en boekhandels nog als strenge uitsmijters bij de ingang om bezoekers te weigeren op grond van hun gebrek aan kwaliteit, tegenwoordig is het carnaval en mag elke gek die drie zinnen achter elkaar kan schrijven erin.514

Ten grondslag aan de opmerkingen van de drie auteurs ligt het idee dat verkoopsucces en literaire kwaliteit op gespannen voet staan; de auteurs wensen niet in de aandacht te staan om het (financiële) succes dat zij hebben, maar om de kwaliteit van hun werk.

Een aantal auteurs verwijst naar het idee dat de kunstenaar het beste gedijt in armoede. Weijts schrijft over de Peruaanse romanschrijver Mario Vargas Llosa, die een literaire bloeiperiode voorspelde, omdat grote trauma’s als de credit crunch artistiek

511 Weijts, “Klaagkunstenaars”, 2009. 512 Fortuin 2006.

513 Arnon Grunberg, “Grunberg helpt”, 1 mei 2010.

stimulerend zouden zijn. Vargas Llosa getuigt volgens Weijts van ‘een romantische kijk op de zaak’: ‘schrijvers gedijen het beste bij armoede’.515 De geschiedenis lijkt dat idee volgens Weijts te bevestigen:

Volgens Woody Allen mag geld dan beter zijn dan armoede (al was het maar om financiële redenen), voor schrijvers gelden kennelijk andere mechanismen. Zo lag het artistieke hoogtepunt van Arnon Grunberg rond de millenniumwisseling, in de tijd dat hij Marek van der Jagt in het leven riep. Terugblikkend [...] bekent hij dat zijn leven zich toen in veel opzichten in een crisis bevond: financieel, emotioneel en seksueel. Dient de armoede zich niet vanzelf aan, dan kan de schrijver deze zelf afdwingen. Adri van der Heijden beschrijft in Engelenplaque hoe hij eens een appartement huurde tegen een prijs die zijn budget royaal overschreed. Een bewuste zet: het wurgcontract moest hem dwingen tot productie.516

Ook Wieringa refereert aan het beeld van de kunstenaar in armoede. Wieringa schrijft dat het '[a]ls je ziel aan armoede gewend is, en je bijna geneigd bent met Slauerhoff te zeggen dat je zelfs verliefd kunt zijn op je eigen ellende’ enige aanpassingen vraagt als plotseling alles je toevloeit. Na het succes van Joe Speedboot (2005) heeft de auteur het goed. De auteur geniet van zijn succes, maar doet dat niet zonder te refereren aan het leven in armoede. Hij zegt te hebben moeten wennen aan het feit dat hij niet langer ‘in karige omstandigheden’ hoefde te leven517: ‘De ellende was me ontnomen, en wat bleef er over?’518 Aan de andere kant zegt hij het eens te kunnen zijn met Charles Bukowski, die stelde: ‘Hou op met dat kunstenaarsgelul over de romantiek van de armoede. Het schrijft veel beter op een volle fles whiskey en een brok chocolade.’519 ‘Neem zoiets verrukkelijks als een pinpas’, zegt de auteur.

Stond ik daar vroeger mee voor de automaat, dan was het altijd afwachten: doet-ie het of niet? Terwijl mijn vrienden alles al hadden wat bij een middelbaar leven hoort, van wit- en

515 Christaan Weijts, “Proza in tijden van crisis”, 5 december 2008. 516 Weijts, “Proza in tijden van crisis”, 2008.

517 Blom 2009.

518 Peters, “‘Dit is het vaderloze tijdperk’”, 2009. 519 Peters, “‘Dit is het vaderloze tijdperk’”, 2009.

bruingoed tot hypotheken. Dat gaf wel eens wat nervositeit. Intussen ben ik hen slaafs gevolgd.520

Wieringa noemt Lodewijk van Deyssel, die heeft gezegd een huis te wllen waar hij ‘in alle vier windrichtingen uit het raam kon pissen zonder dat iemand hem zag’. Dat leek hem ook wel wat. ‘Nou, ik kan nu naar drie windrichtingen.’521 Ook heeft Wieringa van het geld dat hij met schrijven heeft verdiend een Mercedes kunnen kopen:

Man, je moet eens weten, ik ben 50.000 kilometer per jaar onderweg. Weet je hoe een Mercedes rijdt? Zes cilinders, je zoeft over de snelweg, je wordt voortgeblazen als een papieren bootje op de vaart. Het is van een lichtheid en een zoemend genot, fantastisch.522

‘My first Mercedes,’ verzucht de auteur. ‘Ik ben een kamper in het diepst van mijn gedachten.’523

Een aantal auteurs stelt dat het niet mogelijk is rijk te worden van schrijven. Benali schrijft zoals gezegd dat auteurs – anders dan Wieringa – geen grote auto’s hebben en geen grote hypotheken. Weijts schrijft dat wie rijk wil worden, niet moet gaan schrijven. In 2007 bedankt Jeroen Brouwers voor de Prijs der Nederlandse Letteren, omdat hij het geldbedrag dat daaraan is verbonden (16.000 euro) ‘een aalmoes’ vindt. Naar aanleiding daarvan zegt Thomése dat de kunstenaar zolang hij leeft schamel wordt beloond:

Het is alsof de buitenwereld het altijd te veel vindt. Zo ervaar ik dat. Bij lezingen heb ik soms het gevoel dat ik als een dief de organisatie besteel. Dat is ridicuul. Bij proleten van de tv en bij voetballers is het volkomen geaccepteerd dat ze veel geld krijgen. Maar bij schrijvers als Jeroen Brouwers die prachtige boeken heeft geschreven, wordt ineens gezeurd over 16.000 euro. Dat is gênant.524

520 Peters, “‘Dit is het vaderloze tijdperk’”, 2009. 521 Peters, “‘Dit is het vaderloze tijdperk’”, 2009.

522 Truus Duisterwinkel, “‘Mijn moeder en ik hebben de wereld verdeeld’”, Leeuwarder Courant, 5 mei 2006. 523 Truus Duisterwinkel, “‘Mijn moeder en ik hebben de wereld verdeeld’”, Leeuwarder Courant, 5 mei 2006. 524 Auteur onbekend, “De schrijver schuift als sloeber aan”, De Gooi- en Eemlander, 26 oktober 2007.

Ook Mortier valt Brouwers bij. ‘Deze samenleving verwaarloost haar grootste literaire talenten in hun al te begrijpelijke en al te menselijke bezorgdheid om de oude dag en zijn kwalen,’ schrijft de auteur. ‘Geef hen godverdomme een schaamteloos royaal staatspensioen of jaargeld.’525 Een andere gelegenheid waarbij auteurs een betere belong bevechten, doet zich begin 2001 voor, als een aantal bestsellerauteurs onder impuls van Geert Mak in verzet komen tegen de geringe royalty’s voor aanbiedingen van de boekenclub ECI. In het najaar van 2001 zou de Groep Mak een van de gesprekspartners zijn toen het dertig jaar oude modelcontract van de Groep Algemene Uitgevers werd gewijzigd. Tot de Groep Mak behoren onder andere Möring en Palmen.526 Aan de ene kant zeggen de auteurs vies te zijn van geld, aan de andere kant achten zij de kunsten zo hoog dat deze royaal betaald zouden moeten worden – kunst is in wezen onbetaalbaar. Paradoxaal is dat wordt neergekeken op geld en dat tegelijkertijd het belang van de kunsten met geld onderstreept zou moeten worden.

Ondanks de kritiek op de financiële situatie van de auteur is schrijven als baan volgens veel auteurs mogelijk. Acht van de twintig auteurs zeggen een gezonde financiële situatie te hebben. Pfeijffer zegt dat leven van de pen beter gaat dan je zou denken. ‘Je kunt er niet helemaal van rondkomen, maar als je ook nog een beurs van het Fonds van de Letteren krijgt, ben je een heel eind.’527 Weijts schrijft dat hij voldoende verdient om aan te schaffen wat hij naar eigen zeggen het meest begeerde, ‘tijd om te schrijven’:

Voorheen kon ik alleen schrijven in gestolen uurtjes naast een negen-tot-vijfbaan. Nu is het schrijven zelf mijn baan geworden. Me dunkt dat dat de kwaliteit van het geschrevene ten goede is gekomen.528

Het leek Verhulst wel comfortabel om zijn hele leven te mopperen dat hij een miskend schrijver was. Na de hoge verkoopcijfers van de roman De helaasheid der dingen (2006) heeft

525 Auteur onbekend, “De schrijver schuift als sloeber aan”, 2007.

526 Ward Wijndelts, “Schrijvers willen meer royalties”, NRC Handelsblad, 3 oktober 2001. 527 Schenke 2000.

528 Daniël Schaaf, “Zo schrijf je de Altijd Moeilijke Tweede roman; Schrijver Christiaan Weijts laat zich interviewen door een personage uit 'Via Cappello 23', zijn tweede boek dat morgen verschijnt”, nrc.next, 15 oktober 2008.

hij voor het eerst geld, en dat is volgens de auteur toch een voordeel van het succes.529

Verbeke gaat het na het verschijnen van haar debuut, Slaap! (2003), financieel beter dan ooit, zegt ze in juli 2004.530 Uphoff werkt in 2007 mee aan een artikel in Elsevier over de financiën van auteurs. ‘Toen ik in 1995 debuteerde, werkte ik nog in het onderwijs,’ zegt ze. ‘Maar dat heb ik al snel afgebouwd.’

De afgelopen zes, zeven jaar is mijn inkomen tamelijk stabiel. Bovenmodaal, met soms een uitschieter naar boven en soms een magerder jaar. Ik behoor niet tot de literaire grootverdieners, ik ben eerder een leuke middenklasser.531

In datzelfde artikel laat ook Marcel Möring zich uit over zijn financiële situatie:

Mijn financiële situatie is gezond. Dat is eigenlijk al zo sinds mijn romandebuut Het grote verlangen. Daarmee won ik de Ako-prijs, en dat betekende mijn doorbraak naar een groot publiek. Dan heb je het over 150.000 verkochte exemplaren. Ook mijn volgende boeken zaten in die regionen. Ik krijg een percentage van ongeveer 15 procent, dus reken maar uit.532

Japin zegt een van de weinige auteurs te zijn die riant van het schrijverschap kan leven, en ook Rosenboom zegt van zijn literaire werk te kunnen leven.533

Zwagerman geeft aan het liefst niet afhankelijk van subsidies te zijn. Dat betekent wel dat hij soms op andere manieren dan via hun literaire werk inkomsten zal moeten verwerven. De auteur vertelt dat in een jaar waarin het financieel niet zo goed ging een reclamecampagne van Zwitserleven op zijn pad kwam:

Met die verzekeraar voor mijn deur kon ik twee dingen doen: terug naar het fonds of ja zeggen tegen die campagne. Mijn reactie was toen: als ik de mogelijkheid heb om het zonder ondersteuning af te kunnen, laat ik dat dan doen.534

529 Posthuma 2007.

530 Liddie Austin, “‘Ik heb nu een voet tussen de deur’; Annelies Verbeke en de angst voor een onbeduidend leven”, Opzij, 1 juli 2004.

531 Van den Bergh 2007. 532 Van den Bergh 2007.

Hij zegt daar wel voor aangepakt te zijn, ‘juist door diegenen die er al jaren alles aan doen om met hun dikke reet bij het Fonds te blijven zitten’.535

Ik kan wel zeggen dat als de situatie zich nog eens voordoet, ik zeker terugga naar het Fonds. Dan moet er wel iemand voor mij sneuvelen, en vanzelfsprekend hoop ik dat dat de immer collegiale P.F. Thomése zal zijn.536

Ook volgens andere auteurs is het soms nodig om andere opdrachten aan te nemen. ‘Af en toe krijg ik een verzoek om iets te schrijven voor een blad of bundel,’ vertelt Weijts. ‘Doorgaans ga ik daar op in, al was het maar omdat ik sinds kort een gezin heb om te onderhouden.’537

Geld is ook volgens Uphoff een ‘reële dagelijkse behoefte’ en ze vindt het fijn om in biografieën van kunstenaars te lezen over die behoefte:

Over de deals die ze hebben gesloten, de opluchting dat ze weer een paar maanden door konden. De berekeningen die ze maakten. De geldlijstjes. De nummers, getallen. Ja, soms geeft het vleugels. Ja, soms maakt het lui. ‘Was ik een hoer’, schreef ik eens, ‘mijn lichaam kreeg men gratis, maar voor ieder woord van mijn lippen zou ik laten betalen.’ Het is de kooi met gouden spijlen die open kan. Ik ben de jankende geldwolf op de steppe, en de munten die voor mijn poten rollen zijn mijn entreemuntjes voor het grote gokhuis dat de wereld heet. 538

Uphoff zegt het ideaal gekoesterd te hebben alleen van haar literaire werk te leven. ‘Schrijven, slechts mijn werk toegewijd zijn, heel romantisch.’ Later kwam ze daar op terug:

534 Dirk-Jan Arensman, “Wat schuift het?; Schrijverssalarisstrookjes”, Het Parool, 12 mei 2000.

535 Arensman 2000. 536 Arensman 2000.

537 Christiaan Weijts, “Stof”, De Groene Amsterdammer, 14 oktober 2009.

Nu heb ik gemerkt dat je ook trouw kunt blijven aan jezelf en er toch geld mee kunt verdienen. Laten we eerlijk zijn. Het allerleukste is zoveel boeken te verkopen, dat je er goed van kunt leven. Zolang dat niet zo is, ben ik op deze manier ook gelukkig.539

Voor Uphoff geldt: ‘Voor wie je ook schrijft, de norm is dat je dingen maakt die je zelf goed vindt.’ Wel kijkt ze of haar opdrachtgever ‘redelijk met mensen en de wereld omgaat’. Voor Shell zegt ze niet te willen werken. Als het bedrijf iets verbiedt – ‘geen seks bijvoorbeeld, of geen geweld’ - dan gaat het niet door. Haar ‘eigen’ publiek komt niets te kort, vindt ze, want na een tijdje mag het nevenwerk gewoon worden uitgeven.540 Ook vijf jaar later zegt ze geen problemen te hebben met schrijven in opdracht: ‘Ik geef regelmatig lezingen, schrijf columns. Ach, ik zie het verschil niet zo met het schrijven van een roman. Ook dan werk je met opdrachten, die je aan jezelf geeft.’541

Waar Verhulst zich nog schaamt voor het bekend staan om zijn verkoopsucces, is de vaststelling van hun succes voor sommige andere auteurs geen enkel probleem. Möring won in 1993 de AKO-literatuurprijs met Het grote verlangen (1992). ‘Ik ben misschien wel de gelukkigste AKO-winnaar van allemaal,’ zegt de auteur vier jaar later. ‘Het boek werd opeens een bestseller. Ik zag mijn lezerspubliek bijna per week verdubbelen. Dàt was de echte prijs. Honderdduizend lezers. Anders moet je daar jaren voor werken.’542 Japin zegt het succes van

De zwarte met het witte hart (1997) ‘fantastisch’ te vinden. Elf jaar na de eerste uitgave vertelt de auteur: ‘Er worden alleen in Nederland nu nog steeds zo’n tweeduizend exemplaren per maand van verkocht’.543 Volgens Rosenboom komt zijn succes uiteindelijk ten goede aan de literatuur; het geeft hem de vrijheid en de onafhankelijkheid die hij nodig heeft. ‘Als je je succes begint kwijt te raken, dan heb je pas een probleem, denk ik.’544 Rosenboom zegt het juist ‘stoer’ te vinden dat ook een minder op cultuur gerichte krant als De Telegraaf hem graag interviewt: ‘Iedere schrijver staat wel eens in NRC Handelsblad, de Telegraaf halen maar

539 Aleijd Truijens, “Schrijvers in zaken; Schnabbelen voor bedrijven behoort tot de gangbare praktijk”, de Volkskrant, 6 september 2002.

540 Truijens 2002. 541 Van den Bergh 2007.

542 Theo Hakkert, “Marcel Möring: ‘Ik ben geen filosoof, ik heb havo”, Leeuwarder Courant, 28 maart 1997. 543 Renee de Borst, “Slachtoffer van Fellini; Arthur Japin schrijft over relatie Italiaanse cineast en Rosita Steenbeek”, Rotterdams Dagblad, 23 februari 2008.

weinigen.’545 Toch zegt de auteur zich ongeacht zijn grote publiek te richten op ‘mensen met smaak, mensen die het verschil tussen rommel en kwaliteit aanvoelen’.546 Rosenbooms uitgeverij, Querido, speelt daar op in. De roman Publieke werken (1999) werd aangeprezen met de leuze ‘Echte literatuur en toch een bestseller’.547 Ook volgens Palmen komt het geld dat zij in 1995 met de AKO Literatuurprijs wellicht verdient ten goede aan de literatuur. Vooraf aan de uitreiking zegt ze: ‘Het prijzengeld van 100.000 gulden betekent dat ik tijd verdiend heb om te werken.’ De verkoopcijfers van haar boeken zijn op den duur vergelijkbaar met die van het Groene Boekje.548 Palmen zegt hoge verkoopcijfers belangrijk te vinden, omdat zo veel mogelijk lezers haar werk onder ogen zouden moeten krijgen:

Als niemand mijn boeken las, zou ik het zinloos vinden om te schrijven. Schrijven is gekend worden en toch anoniem blijven. Ik ben daar niet bescheiden in: ik wil het liefst dat mijn boek de wereld overgaat.549

Hoewel de auteurs hun succes niet proberen te verhullen, valt op dat geen van de auteurs hun eigen gewin daarbij noemt – het is goed dat de boeken worden gelezen en het geeft de auteurs de mogelijkheid om verder te schrijven.

De auteur die het minst onder stoelen en banken steekt dat hij met zijn literaire werk geld verdient, is Lanoye. Lanoye benadrukt meermalen hoe bepalend het is als je afkomstig bent uit de kleine middenstand, waar het hele gezin afhankelijk is van de winkel en in de winkel aan de slag moet. Het is direct tastbaar dat werk en geld verdienen heel erg met elkaar verband houden. Het kind hoort de ouders kibbelen over of het nou een frank meer of minder moet zijn.550 Ook de aanblik van zijn moeder, die mopperend de belastingaangifte invulde, helpt hem nu:

545 Mannus van der Laan, “‘Ik heb dit hardop geschreven. En met geweld”, Dagblad van het Noorden, 28 februari 2003.

546 Gulpen 2000.

547 Onno Blom, “‘Wij zullen nooit commerciële pulp uitgeven’; ‘Literaire boeken zijn natuurlijk ook gewoon leesbaar’”, Trouw, 16 oktober 2000.

548 De With 1995.

549 Onno Blom, “Lezers bekronen Connie Palmens ‘De vriendschap’”, Trouw, 4 november 1996. 550 Pleij 2008.

De contracten doe ik zelf - mijn vent heeft economie gestudeerd en mijn zus was juriste. Vind