• No results found

Hoofdstuk 5: Visie op kunstenaarschap

5.3 Een gevoelige aard

Een ander kenmerk van het romantische kunstenaarschap dat ook nu nog een rol speelt in de self-fashioning van de hedendaagse auteurs is hun gevoelige aard – negen van de twintig auteurs laten zich daarover uit. Terrin, Mortier, Hemmerechts, Palmen en Japin zeggen zeer gevoelig te zijn. Hun gevoeligheid van de auteurs komt tot uiting in een rijke verbeelding en verscherpte zintuigen. Terrin zou met Michel, een van de personages in zijn roman De bewaker (2009), het verlangen naar overzicht en controle delen:

Als ik mijn dochtertje niet aan de hand heb in deze kalme straat, en ik hoor een auto aankomen, dan word ik bestookt door beelden die ik liever niet zie; een rijke verbeelding is niet altijd een pretje. Net als bij Michel staan bij mij de zintuigen altijd op scherp. Terwijl ik dit zeg, hoor ik het gekwetter van een zwartkopje. Net sloeg een Turkse tortelduif aan. De buurvrouw maakt soep. Selderij.439

Mortier zegt van nature ‘heel zintuiglijk’ te zijn:

Mijn partner zegt ook altijd dat ik zoveel registreer. Als we in gezelschap zijn merk ik erg veel op, ook dingen die je maar beter niet tegen mensen kunt zeggen. Daarom ben ik normaliter een ommuurd persoon. Anders wordt het een beetje te veel.440

Ook Hemmerechts zegt ‘alles’ te registreren. Ze zegt als kind al zo gevoelig te zijn geweest, maar toen dacht ze nog dat het normaal was. Later ontdekte ze dat veel mensen die gevoeligheid niet kennen. Ze kan haar antennes niet inschuiven en krijgt er soms hoofdpijn van – dan wil ze even geen mensen zien.441 De kwelling van het contact op een borrel die eerder al ter sprake kwam, wordt volgens Palmen veroorzaakt door een verhoogd bewustzijn

439 Gollin 2010.

440 Heerma van Voss 2001.

441 Suzanne Weusten, “‘Ik wil wat meer eelt op mijn ziel’; Het EQ van Kristien Hemmerechts”, Psychologie Magazine, 1 februari 2003.

van alles wat je tijdens zo’n direct contact allemaal niet zegt of doet.442 Ook Japin kent dit verhoogde bewustzijn en geeft daarom zelden etentjes:

Ik vind het verwarrend, al die indrukken tijdens zo’n avond: ik kan degene tegenover me niet de volle aandacht geven omdat ik tegelijkertijd haarfijn opvang wat er links, rechts en schuin tegenover me gebeurt. Na zo’n avond kun je me opvegen, ik heb een dag nodig om bij te komen.443

Zwagerman zegt niet te kunnen zeggen dat hij een gevoelsmens is. Toch hoort ook volgens Zwagerman een bepaalde gevoeligheid bij het kunstenaarschap. Niet alles wordt bij hem ‘door de ratio […] beheerst’. Dan zou hij geen kunstenaar geworden zijn.444

In het romantische kunstenaarsbeeld kon de gevoeligheid van de kunstenaar zo overgaan in waanzin. De kunstenaar lijdt omdat hij mede voor zijn werk tot de grens gaat, en soms gaat hij over die grens heen. Ook nu nog loopt hun gevoeligheid volgens enkele auteurs hoog op en kan deze gevaarlijk dicht in de buurt van gekte komt. Verbeke schrijft:

Ik herken veel in labiele mensen, in zwervers en dromers, outsiders die er nooit helemaal bij zullen horen. Kennelijk kies ik steeds voor het onderzoeken van bepaalde vormen van kwetsbaarheid, maar meestal merk ik pas achteraf dat ik dat weer gedaan heb.445

Het zou volgens haar kunnen dat kunstenaars een ‘slag van de molen’ hebben gehad’.446 In hoeverre zij zelf zo’n slag van de molen heeft gehad, daar laat ze zich niet over uit. Wel zegt ze zich soms als een ‘Grunberg-personage’ te gedragen:

Al dat koken van mij, dat is misschien wel een vorm van verdringen. Ik kan daar soms behoorlijk in doorslaan. Mijn record is een uitgebreide maaltijd voor veertig mensen. Het is

442 Palmen 2000,11.

443 Edwin Oden, “Arthur Japin ‘Vergeving is een van de belangrijkste dingen in het leven’”, Psychologie Magazine, 1 november 2007.

444 Auteur onbekend, “‘Je kunt als schrijver geen allemansvriend zijn’”, De Telegraaf, 14 november 2005. 445 Brunt 2005.

een teken dat ik met mezelf in de knoop zit. Dan sta ik voortdurend in de keuken, geen tijd om met iemand te praten en maar overspannen glimlachen naar iedereen.447

Benali laat zich wel expliciet uit over zijn geestesgesteldheid. Een jaar na zijn debuut beschrijft hij in een interview met Het Parool een persoonlijke crisis. ‘Vroeger was ik frivool’, zegt hij. ‘Ik dacht: bewustzijn en die zoektocht naar wie ik ben komt later wel.’ Dat moment bleek gekomen te zijn:

Ik schrok me rot toen ik zag hoe zwart mijn ziel was. Echt waar, toen ik deze lente constateerde dat het leven geen doel heeft, was dat zo beangstigend. Het ene moment voel ik me autonoom, super, en het andere moment is het alsof ik over de rand kukel. Dan denk ik: nog drie van zulke gedachten en ik kom in de hel van mijn geest. […] Die crisis is zo'n maand geleden begonnen. Ik liep op de eerste lentedag op straat. Ik voelde me alsof ik alles in goud kon veranderen. Het genot tikte tegen mijn tanden aan. Alsof ik aan het schrijven was. 's Avonds lag ik in bed te draaien en ineens komt er iets aandonderen, een lawine van gevoel. Je kent De Metamorfose van Kafka? Zo voelde ik me, alsof ik in een kakkerlak aan het veranderen was. Ik heb iets te veel fantasie. […] Ik moet hulp zoeken, dacht ik toen. Want, om Nietzsche te citeren, hoeveel waarheid kan ik aan? Weet je, ik heb twee doorgedraaide ooms, ze zijn schizofreen. Kappen met denken over deze dingen, zeg ik tegen mezelf, niet te lang tegen dat membraan van de gekte aantikken.448

‘Dit is helemaal niet leuk’, besluit de auteur, ‘Straks zeg ik nog dat die zoektocht naar wie ik ben en die stemmen die ik hoor allemaal romantiek is die bij de literatuur hoort.’449 Benali legt het verband niet direct, maar de suggestie is duidelijk. Bij Bouazza blijft het niet bij een suggestie. Schrijven is volgens Bouazza een ‘krankzinnige bezigheid’. De auteur gelooft dat het niet voor niets is dat schrijven en krankzinnigheid met elkaar in verband worden gebracht:

Hoeveel schrijvers hebben niet een gek als hoofdpersoon of zijn zelf gek? Celine was niet normaal. Wat denk je van W.F. Hermans, die spoorde toch ook niet? [...] Schrijven is een vorm

447 Luyten, “‘Het liefst was ik onzichtbaar geweest’”, 2009. 448 Vlaskamp 1997.

van pacificatie, voorkomen dat de waanzin fysiek wordt. Goethe zei: ‘Ik zou alle misdaden van de wereld begaan als ik niet de mogelijkheid had ze uit te drukken’. Op papier, bedoelde hij.450

Het is volgens Bouazza ‘niet niets’ om mens te zijn. Hij zegt te moeten schrijven om niet ‘knettergek’ te worden.451 Toen Bouazza op een beurs wachtte om aan Paravion (2003) te kunnen beginnen, ging het bijvoorbeeld bijna mis:

Ik rookte twintig joints per dag en begon stemmen te horen. Ik had helemaal geen geld meer, zat in financiële nood. Ik wist alleen dat ik dat boek moest schrijven, en dat, als ik er niet snel aan zou beginnen, ik eraan ten onder zou gaan.452

In 2001 zegt de schrijver te zijn begonnen met het drinken absint. Van deze drank zou je kunnen gaan hallucineren, zegt de auteur, ‘[m]aar om gek te worden moet je wel de waanzin in je hebben’. Zelf hoorde hij op een gegeven moment de wasmachine tegen hem praten. Bouazza raakte verslaafd aan de drank: ‘Ik ben er bijna aan ten onder gegaan, en ik heb er alles uitgehaald, behalve de dood. Op het laatst dronk ik één fles per dag. Op een middag in 2007 ben ik letterlijk door mijn hoeven gezakt. Delirium.’453 Ook het gebruik van ‘roesmiddelen’ als absint wordt door Bouazza in verband gebracht met het schrijverschap:

Het blijkt dus dat Jules Verne aan de morfine was, en dat hij daarover een gedicht heeft geschreven. […] Het viel me sowieso op hoeveel schrijvers hun toevlucht in de verdovende middelen zochten of zoeken. Je kunt beter vragen wie niet gebruikte. Alleen Nabokov. Die dronk alleen maar een halve fles wijn per dag en beroemde zich erop nooit dronken te zijn geweest.454

450 Moll, “‘Schrijven is een krankzinnige bezigheid’, 2005. 451 Moll, “‘Schrijven is een krankzinnige bezigheid’, 2005. 452 Moll, “‘Schrijven is een krankzinnige bezigheid’, 2005.

453 Maarten Moll, “Ik hoorde de afwasmachine tegen me praten”, Het Parool, 24 april 2010. 454 Moll 2010.

Bouazza vertelt bij allerlei gelegenheden over zijn geestelijke problemen. Ook in de documentaire Profiel (2009) gaat hij erop in. ‘Het probleem is nooit het schrijven zelf’, zegt de auteur, ‘het probleem is om achter je computer te gaan zitten, en dan te beginnen’.

En nu ben ik, wat m’n vriendin Fatima dan zegt, manisch. Ik zit in zo’n momentum, het stroomt allemaal door me heen en ik wil dan graag alles in één keer doen, maar dat lukt niet. Vandaar ook dat mijn therapeut mij medicijnen heeft voorgeschreven om de manische buien, zoals hij dat noemt, om dat in goeie banen te leiden. En dat is niet in goeie banen te leiden. Ja, het lijkt een soort van pathologisch, maar dat is het uiteindelijk niet, want dat is nu eenmaal het leven – je leidt het leven en af en toe moet je aan het leven lijden. En ik heb nu de luxe dat er mensen zijn die mij daarbij willen helpen. Ik ben met dat boek bezig en dat gaat goed, maar het is moeilijk om een rustpunt te vinden.455

Ook in de uitzending van Pauw en Witteman waar hij na het verschijnen van de roman

Spotvogel (2009) verschijnt, vertelt hij over zijn depressie en verslaving.456 Tot slot is ook Japin – zoals ook eerder al bleek – open over zijn persoonlijke problemen. Hij vertelt over een ‘poel van verdriet’ waarin hij een enkele keer ’s nacht wegzakt:

Als het komt, dat onnoembare verdriet, altijd om het Al en nooit om iets, weet ik ook goed dat het de volgende ochtend, wanneer het leven weer begint, zal zijn verdwenen. Daar heb je alleen op zo'n moment niets aan. Twee keer in mijn leven is het me overkomen dat het langer bij me bleef. Nee, het is geen angstaanval of wanhoop, het is een onbenoembare onmacht. Dat verdriet laat zich ook niet omvormen tot iets positiefs, tot bijvoorbeeld een kracht die tot schrijven aanzet. Het enige dat je erover kunt zeggen, is dit: omdat je weet dat die zwarte poel bestaat, ga je in en tijdens het schrijven het tegenovergestelde doen; ga je situaties bedenken waarin je het aangenaam toeven vindt, ook als het objectief gezien geen prettige situaties zijn die je beschrijft. Door je in een andere realiteit te begeven, creëer je een hanteerbare afstand tegenover dat onbenoembare verdriet.457

455Profiel, 4 maart 2009.

456Pauw en Witteman, 10 maart 2009.

457 Joost Zwagerman, “‘Ik denk alleen aan mijn vader als iemand naar hem vraagt’; Arthur Japin over zelfmoord in de familie”, Vrij Nederland, 30 april 2005.

Zwagerman zegt nog wel een beetje te geloven in het romantische idee dat je als kunstenaar moet lijden: ‘Het mag best afzien zijn aan de schrijftafel. Schrijven mag zeker niet te makkelijk gaan. [...] Ik ben geen hongerkunstenaar, maar ik mag voor mezelf graag het idee hebben dat dat wel zo is.’458 Toch zet Zwagerman zich af tegen het idee dat je gek zou moeten zijn om te kunnen schrijven:

Ziekte is een certificaat voor talent. Iemand is pas kunstenaar als hij een klap van de molen heeft gehad. Kunstenaars koketteren daar zelf ook mee. Dat heb ik altijd een curieuze romantisering gevonden. Ik ontken niet dat waanzin onder kunstenaars vaak voorkomt. Dat is een statistisch gegeven. Maar dat feit omdraaien is heel benepen.459

De auteur zegt eerder zelf ook ‘de getourmenteerde schrijver’ te zijn geweest, ‘de zwartkijker die zei dat we ons midden in de zondvloed bevonden. Schrijven was lijden; hoogstpersoonlijk doorleefde ik het noodlot.’ Sinds hij kinderen heeft zegt hij zich die houding niet langer te kunnen permitteren:

Het gaat erom dat zij een leuke vader hebben, dat het gezellig is als we 's avonds samen aan tafel zitten. Ik kan dus niet meer tot vier uur 's nachts wachten op de heilige inspiratie. Mijn leven is veel gestructureerder geworden. Juist die begrensdheid heeft mij nieuwe energie gegeven. Mijn werk moet nu tussen elf uur 's ochtends en vier uur 's middags gebeuren, klaar uit. Ik ben niet meer het punt waar alle planeten omheen draaien. Dat is een hele opluchting. Als kunstenaar ben je egomaan, met je eigen ziel in de weer. Nu sta ik op zondagochtend op het voetbalveld mijn kinderen aan te moedigen en rare gebaren te maken, en vergeet ik mezelf.460

Opvallend is dat Zwagerman tweeslachtig blijft in zijn opvatting: aan de ene kant is hij, conform het oude kunstenaarsbeeld, de lijdende kunstenaar die ‘met zijn ziel in de weer is’,

458 Maarten Moll, “Alleen romans schrijven is puriteins”, Het Parool, 30 december 2003.

459 Elders verwijst Zwagerman in dit verband naar de studie Touched With Fire (1993) van Kay Redfield Jamison, waarin de psychoanalytica een aantal schrijvers postuum als manisch-depressief diagnosticeert. Ron Rijghard, “De hel die sonnet heet; Joost Zwagerman over zijn epische gedicht ‘Roeshoofd hemelt’”, NRC Handelsblad, 18 februari 2005.

aan de andere kant stelt hij zichzelf voor als een gewone huisvader die op zondag zijn kinderen aanmoedigt.

Andere auteurs die zich tegen het oude beeld van de gevoelige, lijdende kunstenaar keren zijn Rosenboom en Verhulst. Rosenboom vraagt zich af waarom sommige auteurs van zichzelf ‘heel magische, mythische figuren’ maken, terwijl hem opvalt ‘dat schrijvers in de omgang helemaal niet zoveel gevoeliger zijn dan andere mensen’.461 Hij zegt heel lang te hebben gedacht dat hij ‘het meest evenwichtige lid van de schrijverskaste’ was. Later realiseerde hij zich wel dat hij ‘toch wel een paar eigenaardigheden gemeen [had] met de helden uit [zijn] boeken’. Daarvan noemt hij alleen ‘[d]e drang iets groots te verrichten’.462

Ook Verhulst wijst het idee van de lijdende kunstenaar af. Ten eerste kun je – zoals Zwagerman ook zegt over geestelijke ziektes – het feit dat veel kunstenaars aan het leven zeggen te lijden niet omdraaien; wie ongelukkig is, is daarmee niet ook een kunstenaar: ‘Het is nogal kortzichtig om te denken dat ongeluk een bron is voor talent. Er is zóveel ongeluk in de wereld, waar zijn al die goeie schrijvers dan?’463 Daarnaast wijst Verhulst het cultiveren van ongeluk überhaupt af. Jeroen Brouwers was ooit een groot voorbeeld voor Verhulst, maar in 2006 publiceerde Brouwers een tekst die zijn oerboek vormde, waaruit je, volgens Verhulst, kunt opmaken ‘dat hij neerkijkt op geluk’:

Geluk is voor hem een toestand waarin niets te rapen valt, zeker geen literair schoons. In zijn oerboek zegt hij expliciet dat het grote thema van zijn werk is: een man die gelukkig wil zijn, maar te laf is om het te gaan zoeken. Dat ben ik voorbij. Ik zeg: heb kloten aan je lijf, durf die stap te zetten. Staat jou dat geluk niet aan, dan kun je nog altijd terugkeren naar het ongeluk. Zo moeilijk is het toch ook niet om ongelukkig te zijn. Heroïek zien in zelfmoord of ongeluk wijs ik af.464

Ook eerdere voorbeelden Paul Snoek en Fernando Pessoa vallen de auteur tegen. ‘Wat een puberdrol was dat toch,’ zegt hij over die laatste. Net als Snoek was Pessoa volgens de Verhulst een ‘sterk vereenzaamde auteur’, die uiteindelijk overleed aan zijn alcoholgebruik.

461 Fleur Speet, “Geconcentreerde gekte”, Het Financieele Dagblad, 6 maart 2004. 462 Somers, “Grootse daden”, 1999.

463 Posthuma 2007. 464 Vullings 2006.

Toen hij jong was werd de auteur daardoor zeer aangesproken. ‘Zelf was ik op mijn zeventiende heel romantisch bezig om na te denken over hoe ik nu precies zelfmoord zou plegen,’ zegt hij. ‘Maar als ik die Pessoa nu lees, dan denk ik: wat heb ik daar toch in gezien? Ik raad het sterk af om je jeugdidolen weer vast te nemen.’465