• No results found

Hoofdstuk 5: Visie op kunstenaarschap

5.4 Het schrijfproces

De bijzondere vermogens van de kunstenaar blijken ook uit de uitlatingen die zij doen over hun schrijfproces. Het schrijven is volgens veel auteurs zo belangrijk, dat zij zeggen er niet zonder te kunnen – schrijven is noodzakelijk verbonden met de persoonlijkheid van de auteurs. Terrin zegt ‘een grote drang’ te hebben om te schrijven.466 Van den Boogaard zegt te schrijven ‘uit noodzaak en energie’.467 Hemmerechts ziet het schrijven als een soort levensbehoefte:

Ik benijd mensen die gewoon kunnen leven, zonder te schrijven. Voor mij is het leven zoals dat zich aanbiedt los zand, chaotisch, zinloos en absurd. Elk boek, zelfs elk artikeltje, is een poging om daar een laag betekenis over uit te gieten. […] Ik zou het ondraaglijk vinden om een jaar niet te schrijven, maar dat is niet omdat ik per se een boek wil hebben. Als je het zo voorstelt, word ik plotseling een enorm ambitieus iemand. Alsof ik mezelf iets moet bewijzen of dat ik iets moet compenseren, een leegte, een afwezigheid. […] Maar ik heb niet het idee dat ik aan prestatiedwang lijd. 't Is meer zo dat ik een voortdurende drang heb om bezig te zijn met teksten. En al het andere dat ik moet doen, boodschappen, huishouden, lesgeven, is minder belangrijk.468

Benali zegt zonder het schrijven een ‘gewoon, minder mens’ te zijn469:

465 Fortuin 2008.

466 Maartje Somers, “Het leven is onbevattelijk; Gesprek met de Vlaamse schrijver Peter Terrin”, Het Parool, 24 oktober 2003.

467 Reinjan Mulder, “Ik zoek zuiverheid in mezelf; Gesprek met schrijver Oscar van den Boogaard”, NRC Handelsblad, 19 april 1996.

468 Elsbeth Etty, “De mens leeft van verhalen; Gesprek met schrijfster Kristien Hemmerechts”, NRC Handelsblad, 15 maart 2002.

Schrijven is tien keer lekkerder dan lezen. Van de werkelijkheid schraap ik stukjes af en daar zoek ik bijpassende taal voor. Ik volg mijn instinct. Zodra ik iets niet beredeneer is het goed. Mijn hele lichaam doet mee, wil vertellen, ik voel chemische reacties in mijn buik, mijn hoofd. Alsof er een tweede laag testosteron wordt aangeboord. Dan kan ik alles, ben ik een mens, totaal. […] Schrijvers scheppen een soort Übermensch-gedachte. Ik stijg uit boven mezelf, ik ben mijn eigen God en heb controle over krachten, emoties. Dan ben ik honderd procent, dan maak ik me nergens meer druk om. Dat is mijn geluk.470

Uphoff zegt diepongelukkig zou worden als ze niet langer zou schrijven:

Ik zou mijn bestaansgrond kwijtraken. Ik weet me gewoon geen raad met de wereld als ik er niet iets mee mag doen. Ik voel me eigenlijk ook het meest compleet en gelukt als mens als ik aan het schrijven ben.471

‘Ik moet een reservaat vrijhouden voor mijn schrijven,’ zegt ook Mortier. ‘Dat is geen luxe, maar harde noodzaak. Zonder schrijven zou ik zuur worden, en onaanspreekbaar voor mijn omgeving.’472 Wieringa zegt zonder roman ‘woningloos’ te zijn.473 Hij schrijft ‘omdat anders [z]ijn hersenenergie weglekt’:

Als ik me alleen overgeef aan het kortebaanwerk, word ik fysiek en mentaal ongelukkig. Ingebeelde ziekten, hypochondrie. Ik heb de tucht van de roman nodig om mijn ongerichte hersenenergie, die alle kanten op wil, te beteugelen. Vier jaar aan een boek werken, dat is voor mij het leven. De enige manier om mezelf bestaansrecht te geven. Want er is altijd de roman om te voltooien. Mijn doodsangst neemt toe wanneer de roman zijn einde nadert. Ik ben dan

470 Vlaskamp 1997.

471 Iris Pronk, “Een kast leek mij ideaal; Het manuscript van Manon Uphoff”, Trouw, 31 juli 2004. 472 Blom 1999. In 2002 herhaalt Mortier dat hij dagelijks moet schrijven om niet ‘sikkeneurig en zuur’ te worden in een interview met De Telegraaf. Ingrid Hoogervorst, “‘Ik word zuur als ik niet schrijf’”, De Telegraaf, 20 juli 2002.

473 Jeroen de Valk, “In de afzondering van een verbouwde koeienstal schreef oud-Utrechter Tommy Wieringa 'een vitale noodlotsroman': Joe Speedboot”, Amersfoortsche Courant, 8 februari 2005; Jeroen de Valk, “‘Wie drinkt, zal niet schrijven’; Tommy Wieringa schrijft bejubelde roman in koeienstal”, Rotterdams Dagblad, 12 februari 2005.

voorzichtig in het verkeer, want de gedachte dat ik het werk niet zou kunnen afmaken, is onverdraagbaar. Ik moet leven totdat het ding af is. Nu ik zo weinig aan het grote verhaal werk, leef ik roekeloos. Al een jaar lang.474

Zonder roman zitten is een koude leegte – dan ben je columnist of stukjesschrijver zegt Wieringa, ‘[o]f dan ga je je plotseling heel erg interesseren voor politiek of zo’.475 Bouazza zegt te kunnen leven met schrijven zonder vrouw, maar niet andersom.476 Het schrijven is volgens Bouazza geen kantoorbaantje, maar creatief werk, dat voortkomt ‘uit je wezen’. Hij zegt te leven voor het schrijven:

Als ik niet schrijf, raak ik in een gigantische depressie. Toen ik bij de Jellinek-kliniek werd behandeld wegens druggebruik, ontdekte mijn behandelaar dat ik alleen naar drugs grijp als ik niet schrijf. Ik moet schrijven. Ik had een enorme drang om mijn laatste boek te schrijven.477

Lange tijd had de auteur naar eigen zeggen doelloos in zijn bed gelegen, maar toen hij dat boek schreef, raakte hij in ‘een onophoudelijke toestand van geluk’.478

Een aantal auteurs zegt het schrijverschap te zien als de essentie van hun bestaan. Wanneer Japin in 2008 de quiz QI (Quite Interesting) presenteert en een interviewer concludeert ‘Dus tegenwoordig staat er quizmaster op uw visitekaartje’, spreekt Japin hem tegen: ‘Nee. Dat bén ik niet, dat dóe ik. Ik ben schrijver.’479 Zwagerman vertelt dat hij bij een lezing eens als volgt werd aangekondigd: ‘U kent hem van Zomergasten, vroeger zat hij bij

Barend & Van Dorp en nu bij De Wereld Draait Door, maar hij schrijft ook boeken.’ Terwijl die boeken voor hem nog steeds van het grootste belang zijn. Nooit meer televisie zou hij jammer vinden, ‘[m]aar geen drama’.

474 Maarten Moll, “‘De wereld is…’”, Het Parool, 15 april 2006. 475 Moll, “Wieringa’s ontketende verbeelding”, 2005.

476Op het nachtkastje, 16 maart 2008. Beschikbaar via <http://player.omroep.nl/?aflID=6705869>. 477 Wil Thijssen, “‘Een depressie als ik niet kan schrijven’”, de Volkskrant, 23 januari 2004. 478 Thijsen 2004.

479 Maurits Schmidt, “Arthur Japin; ‘Als je thuis geweld voelde aankomen: niks zeggen. Ook op school’”, Het Parool, 23 december 2008.

Andersom, stel dat iemand tegen me zei dat ik vaste presentator van Zomergasten kan worden, maar dan geen boeken meer kon schrijven. Ik zou kermend tegen de wand vliegen. Het schrijverschap is de merg van mijn bestaan. Dat is wat ik ben. Televisie is een traktatie die ik mezelf af en toe permitteer.480

Opvallend is dat de auteurs ook als zij andere rollen vervullen – in dit geval die van presentator van televisieprogramma’s – in hun self-fashioning hun schrijverschap benadrukken. De auteurs veroorloven zich andere dan literaire activiteiten, maar doen dat niet zonder te vermelden dat zij toch vooral auteur zijn.

Hoewel een deel van de auteurs bij het schrijven zegt te vertrekken vanuit schema’s – Rosenboom, Verbeke, Weijts en Uphoff noemen die schema’s – heeft de onbewuste en irrationele kant van het schrijfproces volgens de auteurs vaak de overhand. Veel gebeurt volgens de auteurs onbewust. Uphoff zegt een ‘raar, zakelijk ideaal’ te hebben waarin ze keurig van A naar B naar C werkt volgens strakke schema’s:

Dat is mijn ideaal: dat ik mijn schrijven als een dictator onder controle breng. Maar het laat zich nog niet dwingen, het blijft zich aan alle kanten aan de schema's onttrekken. En wat zich onttrekt, is de ruggengraat van het boek, dat wordt het boek uiteindelijk.481

Verbeke zegt dat een verhaal zichzelf grotendeels vertelt, ook al worden van tevoren de grote lijnen en het einde vastgesteld.482 ‘Heel veel gebeurt gewoon al schrijvend, zonder vooropgezette bedoeling,’ zegt ook Hemmerechts.483 Zo kan het gebeuren dat de auteur door het eigen verhaal verrast wordt. Weijts schrijft daarover:

Het viel me op, meneer Zet, dat alle personages op de een of andere manier de werkelijkheid wilden ontvluchten en tijdens die vlucht juist struikelden over de realiteit, die ze des te harder in het gezicht mepte. Heeft u daar bewust voor gekozen? Wat moet je antwoorden? Kies je voor ‘ja, dat was een bewuste keuze’, dan gooi je het romantische beeld van de geïnspireerde

480 Hakkert 2010. 481 Pronk 2004.

482 Hans Nauta, “Een literair fenomeen wordt de jonge Vlaamse Annelies Verbeke genoemd. Haar debuutroman heet 'Slaap!'”, Trouw, 15 januari 2004.

schrijver aan diggelen. Die blijkt dan slechts de verbale variant van een kleuter die binnen vooraf getekende lijntjes de boel inkleurt. Kies je voor ‘nee, het kwam voor mij ook als een volslagen verrassing’, dan kom je over als een naïeve sukkel, zonder regie over zijn eigen creatie. Zoals in al uw boeken duikt ook in uw nieuwe roman, Kapsones in Kaapverdië, een bepaald type vrouw op, zoals we die tegenkomen in alle Zet-boeken. De typische Zet-vrouw: mysterieus, ongenaakbaar, en toch bij vlagen zeer heet en hitsig, en bereid haar lichaamsopeningen gastvrij te openen voor de nogal klunzige protagonisten die al uw boeken, meneer Zet, bevolken. Was dat een bewuste zet? Het meest waarheidsgetrouwe antwoord is natuurlijk: Ja, én nee. Maar je bent toch goddomme geen politicus. Ja-én-nee-zeggers verdienen de kogel, zo is dat. Hun strottenhoofd aan flarden rijten met een roestig mes.484

Aan de ene kant begint de auteur met een bepaalde bedoeling, maar ook vertelt het verhaal zichzelf: ‘Je maakt van personages geen hoeren, ze blijken het te zijn.’485 andere auteurs worden verrast door de eigen verhalen. ‘Ja, dat heb ik écht niet bedacht’, zegt Japin over een wending in De overgave (2007). ‘Dat deed ze zelf.’

Daar is niks zweverigs aan. Ik zit niet achter de schrijftafel als aan een kloppende tafel tijdens een seance. Maar het is een mechanisme dat in me zit. Je kunt het vergelijken met acteren. Zoals een acteur vanuit een goede voorbereiding tijdens de voorstelling kan improviseren, vanuit zijn rol dingen kan bedenken en reageren, zo kan ik ook vanuit mijn personages denken. Of, denken, dat is misschien nog het verkeerde woord: het is volstrekt intuïtief.486

In Mörings roman Dis (2006) zitten volgens de auteur personages waarvan hij niet begrijpt waar die vandaan komen, zoals Paula Kellerman. ‘Ik vraag me wel eens af of ze misschien echt bestaat,’ zegt Möring. ‘Ik ben zo benieuwd naar haar. Ze houdt me enorm bezig. Zij is mijn lievelingspersonage.’487 Het vinden van de vorm van zijn boek is geen ‘cerebraal spel’ geweest. ‘Het verhaal heeft erom gevraagd. […] De uiteindelijke vorm die het boek heeft gekregen, ben ik van tevoren nooit van plan geweest.’488 De opmerkingen over het onbewuste schrijfproces

484 Christiaan Weijts, “Reageergebod”, De Groene Amsterdammer, 9 december 2009. 485 Weijts, “Reageergebod”, 2009.

486 Onno Blom, “Schrijven door je in te leven”, Trouw, 14 september 2007. 487 Kooke 2006.

doen denken aan de autonomistische poëtica – volgens de autonomistische poëtica ontstaat het kunstwerk grotendeels vanzelf, waardoor het zoals gezegd de menselijke maat van zijn maker zou kunnen overschrijden.489

Bouazza zegt de gedachte dat een boek zichzelf schrijft onzin te vinden:

Daar kan ik he-le-maal niet tegen. Die Renate Dorrestein, die zegt dat er verhalen rondzweven en dat die verhalen haar kiezen om zich te laten schrijven. Wat een gezever! Alsof je de uitverkorene bent, een profeet. Verschrikkelijk. Schrijven is keihard werken, het is genotvol, fantastisch, maar een boek schrijft zichzelf echt he-le-maal nooit. Een boek wordt, woord voor woord, door de auteur gemaakt. Zo is het. Voor meer dan negentig procent is de schrijver zich bewust van wat hij schrijft. Tien procent is intuïtief. Maar dat kun je ook altijd weer schrappen.490

Ook het idee dat de personages het verhaal overnemen wordt door Bouazza krachtig afgewezen:

Hou toch op! Onzin! De personages groeiden uit mijn handen, deden dingen die ik niet wilde. Help! Stop! Dan kun je net zo goed zeggen: de letters namen het over. Jezus... Bij de volgende die dat zegt, trek ik mijn pistool. Als het waar was dat een boek zichzelf schreef, kon ik op de bank gaan liggen en een uitkering aanvragen.491

Bouazza maakt onderscheid tussen het onbewuste schrijfproces en de ervaring die hij tijdens het creatieve proces heeft. Dat proces is volgens de auteur wel degelijk irrationeel. De auteur zegt terwijl hij aan Paravion werkte zinnen te hebben gehoord ‘alsof ze van buiten kwamen’.492 Ook zegt hij door het schrijven in een roes te worden gebracht die vergelijkbaar is met de roes die drugs of alcohol als gevolg hebben: ‘Wanneer ik schrijf, […] [d]an ben ik heel geconcentreerd mijn woorden aan het kiezen, en tegelijkertijd in extase.’493 Schrijven is

489 Sötemann, 122.

490 Moll, “‘Schrijven is een krankzinnige bezigheid’”, 2005. 491 Moll, “‘Schrijven is een krankzinnige bezigheid’”, 2005.

492 Mischa Cohen en Sander Donkers, “‘Ik ben geen man van mate, maar van extase’; Interview Hafid Bouazza”, Vrij Nederland, 24 april 2010.

‘één grote, intense trip’ waar hij ‘geestelijk verkreukeld’ uit komt.494 De intensiteit van het schrijfproces wordt ook door andere auteurs benadrukt. Verbeke zegt in een toestand van lichte hypnose te schrijven: ‘Als je zo schrijft, verwerk je dingen zoals ook in een droom gebeurt. Dan heb ik een rust die ik anders nooit vind.’495 Wieringa zegt een roman te zien als ‘een visioen aan de hemel, een fata morgana’, dat hij vervolgens probeert te benaderen.496 Van den Boogaard zegt als hij schrijft de diepte in te gaan ‘als een soort uittreding’.497 Zwagerman stond aanvankelijk sceptisch tegenover uitlatingen als ‘Het verhaal dicteerde zichzelf’ of ‘Ik wist niet hoe het zou aflopen, maar het verhaal vertelde mij het moest aflopen’: ‘[D]an stond de ambachtsman in mij luid briesend op. Inspiratie ging bij mij altijd vooraf aan het schrijven. Je bedenkt verhalen en maakt daar vervolgens een boek van.’ Bij het schrijven van Roeshoofd hemelt (2005) ging het anders: ‘[B]ij het schrijven van deze bundel schoot ik zogezegd op vleugels van verbeelding het zwerk in. Dat was een bijna mystieke ervaring.’498 Weer blijkt naast de autonomistische kunstopvatting de expressieve kunstopvatting door de auteurs uit het corpus te worden aangehangen. Ook de expressieve kunstopvatting kan met het schrijfproces worden verbonden – de auteurs hebben net als de kunstenaar à la Tachtig iets te zeggen dankzij hun verbeelding en hun grote gevoeligheid.499 Zwagerman is opnieuw niet uitgesproken in zijn uitlatingen. De auteur spreekt zich uit over zijn ervaring tijdens het creatieve proces, maar distiantieert zich tegelijk van die opmerking door middel van zijn pastiche op het negentiende-eeuwse taalgebruik. De auteur zegt niet te geloven in ‘een goddelijke vonk die op een gegeven moment overspringt naar het brein van de schrijver’. Maar toch: ‘soms valt alles op zijn plaats en nemen de zinnen als vanzelf een hoge vlucht’.500

Thomése voelt zich voorafgaande aan het schrijven ‘langzaam leeg worden, wegglijden in een soort halfslaap’:

494 Cohen en Donkers 2010. 495 Nauta 2004.

496 Meijer 2004; De Valk 2005.

497 Maartje Somers, “Een korte kroegentocht; Op pad met Oscar van den Boogaard”, Het Parool, 26 februari 1999.

498 Rijghard 2005. 499 Sötemann, 199-121.

500 Joke de Wolf, “Het gaat slecht, maar verder gaat het goed; De zin van Joost Zwagerman”, Trouw, 4 juni 2007.

Even niemand zijn. Zoals wanneer je op een vaste plek in het bos zit, wachtend op de dieren. Stiller en stiller word je, je verdwijnt als het ware. En dan komen ze tevoorschijn. Zo zit ik achter mijn beeldscherm. Stiller en stiller wordt het in mijn hoofd. En daar komen ze, de woorden, de zinnen, de contrasten, de overeenkomsten, de beelden, de situaties, ik noteer alleen, ik zit ze niet in de weg met meningen en opvattingen, ik laat ze hun gang gaan.501

Het mooiste aan het schrijven vindt hij het ‘er helemaal in zitten’: ‘Er ontstaat dan een soort muziek, een ritme waar ik door wordt meegesleept, maar er zit ook een groot verlangen in om te worden opgenomen in een visioen, in een gedachtestroom.’502 Met schrijven moet je volgens de auteur stoppen als het alleen maar ploeteren is: ‘De mindere goden werken hard, de genieën komt het aanwaaien.’ De auteur zelf valt naar eigen zeggen in die tweede categorie:

Sommige schrijvers scheppen op over de vele research die ze hebben gedaan om een wit voetje bij de lezers te halen. Ja, de stratenmaker werkt ook hard. Zelf bedenk ik dingen in flitsen van seconden, gedachten die mijn hand niet kan bijhouden.503

Thomése is de enige van de auteurs in het corpus die het genieconcept hanteert – de term ‘genie’ lijkt in diskrediet te zijn geraakt.

Van Rosenboom is bekend dat hij aan de hand van schema’s werkt, waardoor volgens hem snel het beeld ontstaat dat hij methodisch werkt. Toch zegt hij ‘net zo afhankelijk van vlagen’ te zijn als zijn collega’s: ‘Het enige is, dat ik dankzij mijn schema altijd weet waar ik heen moet.’504 Minder dan de andere auteurs beschrijft Rosenboom het creatieve proces als een irrationele, soms haast mystieke ervaring. De auteur ziet het schrijven niet als een ambacht. ‘Ik voel me geen vakman,’ zegt hij.

Een vakman is iemand die iets kan en weet dat hij altijd een bepaald niveau haalt. […] De eerste versie bij mij is vaak echt beroerd. Daarom ben ik ook zo zenuwachtig, in tegenstelling

501 Thomése 2006. 502 Van Velzen 2010. 503 Lo Galbo en Kaan 2009. 504 Somers, “Grootse daden”, 1999.

tot een vakman. Ik weet nooit of ik wel een volgend boek kan schrijven. Je bent toch afhankelijk van ingevingen.505

Grunberg zegt het schrijven wel degelijk als een ambacht te zien506: ‘Zoals je van klei vazen maakt, zo maak ik van dingen verhalen.'507 Dat betekent echter niet dat schrijven voor hem een rationeel proces is: ‘Het idee alleen al, dat schrijvers allerlei ingewikkelds bewust bedenken,’ zegt hij. ‘Dat ik zou denken: hier ga ik dit motief zetten. Belachelijk.’508