• No results found

De auteur als (opgelegd) scenario

Hoofdstuk 5: Visie op kunstenaarschap

5.6 De auteur als (opgelegd) scenario

Een laatste punt van aandacht bij het beantwoorden van de vraag naar de self-fashioning van de hedendaagse auteur is diens uiterlijke verschijning. Allereerst moet Pfeijffer hier worden genoemd, omdat hij zich met name in zijn uiterlijke verschijning, zijn gedrag en het zelfbeeld dat hij in zijn boeken schetst als een bohemien presenteert. Met zijn lange haar en gestoken in een dandyesk pak doet Pfeijffer denken aan een negentiende-eeuwse kunstenaar. Ook in Het ware leven. Een roman (2006) voert hij zichzelf zo op. Over de langharige, La Chouffe-drinkende auteur met de naam Ilja Leonard Pfeijffer schrijft hij:

Toch had hij op een bombastische manier wel iets schattigs. Een grote hulpeloze knuffelbohémien, die zo aandoenlijk onaangepast dacht te zijn. Maar een vrouw kon van honderd meter afstand ruiken dat hij eigenlijk gewoon een lief bangerdje was dat zich verlegen verschool achter het exuberante imago van zijn publieke rol.559

Geconfronteerd met dit citaat zegt Pfeijffer lachend: ‘Ach, zo denk ik niet precies over mezelf, maar ik stel me voor dat een personage als Eugenie van Zanten zo over mij zou kunnen denken.’560 Hij zegt wel iemand op te moeten hebben voeren die ‘als twee druppels water’ op hem leek.561 In het televisieprogramma Iets met boeken gaat Pfeijffer in op het idee dat de mens gevormd wordt door de maatschappij waarin hij leeft. Hij zegt dan: ‘Wij hebben de illusie dat wij vrije mensen zijn en doen wat we willen, maar in feite zijn wij heel erg te vergelijken met [...] commedia dell’arte-acteurs.’562 Als de interviewer vraagt of hij in dat geval in de rol van fulltime-schrijver is gestapt, toont Pfeijffer zich bewust van zijn eigen self-fashioning:

559 De Boer 2006.

560 De Boer 2006.

561 Auteur onbekend, “‘Een sieraad voor het etablissement’”, Leidsche Dagblad, 13 december 2008. 562 Commedia dell’arte is een geïmproviseerde toneelvorm die van de zestiende tot de achttiende eeuw in Italië werd opgevoerd. Kenmerkend is dat in de komedies steeds dezelfde typen, met dezelfde naam, hetzelfde herkenbare uiterlijk en hetzelfde karakter optraden. Iets met boeken, 30 november 2008. Beschikbaar via http://player.omroep.nl/?aflID=8390153.

Ik ontsnap niet aan mijn eigen analyse, want ik ben ook een prototype. Ik ben ook een rol. En dat klopt ook helemaal: ik ben een bohemiendichter en het soort huis dat daarbij hoort, heb ik ook. Ik heb een zolderkamer uit de zestiende eeuw met kaarsen op tafel. Het klopt allemaal. Ik heb ook het kapsel dat daarbij hoort. En dat is niet iets wat ik doe, omdat ik denk dat dat publicitair slim is of zo, maar dat gaat automatisch, omdat je voor zo’n rol kiest. En ik denk dat dat geldt voor heel veel mensen, dat ze het idee hebben dat ze hun leven van dag tot dag leiden, maar eigenlijk volgen ze een scenario – en dat scenario is vaak gebaseerd op fictie.563

Pfeijffer toont zich ervan bewust te zijn dat het scenario dat hij volgt zelfverkozen is, maar tegelijkertijd wordt opgelegd door de maatschappij. Ook andere auteurs tonen zich bewust van de verwachtingen die de maatschappij van de aueur heeft. Rosenboom zegt dat het voor zijn eigen welbevinden beter zou zijn als hij een baan zou hebben naast het schrijven. ‘Dit beroep past niet bij mijn karakter,’ zegt de auteur. ‘Het verzinnen wel, maar de manier van leven niet.’ Eerder werd al genoemd dat het isolement van de beroepsschrijver Rosenboom zwaar valt. Nu hij eenmaal bestsellerauteur is, wordt van hem verwacht dat hij zich - of hij dat nu wil of niet - blijft afzonderen om te schrijven:

Ik ben sluipenderwijs beroepsschrijver geworden. Ongemerkt ben ik gefixeerd. Ik heb dit beroep, ik kan er niks meer aan doen. Nu moet ik weer een nieuw boek schrijven. Nog twintig jaar. Het idee trekt me niet aan.564

Ook Zwagerman voelt zich door de maatschappij in een rol gedwongen. Hij gaat zo ver, dat hij de maatschappelijke positie van de auteur en het schrijven losschroeft. De auteur mag van de auteur zoals gezegd elke rol aannemen die hij wil; ‘alleen zodra de schrijver schrijft, stopt hij schrijver te zijn’:

Dit laatste klinkt als een onnodig duistere paradox maar is in werkelijkheid niets anders dan een essentiële voorwaarde tot schrijven. De schrijver legt tijdens het schrijven telkens weer

563Iets met boeken 2008.

met goed gevolg zijn schrijverschap af en verandert in ‘iemand’ die bezig is te schrijven. Steeds opnieuw gaat deze noodzakelijke ‘verdwijning’ aan het schrijven vooraf.565

En ook Grunberg haalt het schrijverschap en het schrijven uit elkaar. De auteur interviewt zichzelf voor het Zweedse 90-Tal en vraagt dan: ‘Beschouw je jezelf als schrijver?’ Het antwoord luidt:

In de zin dat ik er mijn geld mee verdien: ja. Voor de rest: nee. Ik zou niet weten wat dat inhoudt. Jezelf beschouwen als latin lover, daar kan ik me nog wel iets bij voorstellen. Maar jezelf beschouwen als schrijver, dat is eigenlijk al abstract.566

Waar Pfeijffer de bohemien is die men van hem verwacht, laat Lanoye – eveneens bewust van het feit dat hij een bepaalde rol speelt – zich er juist op voorstaan dat hij zich in zijn uiterlijke verschijning presenteert volgens andere normen. Zoals hij ‘prettig tegen de leer in’ een nv heeft opgericht, zo presenteert hij zich in zijn uiterlijke verschijning als een popster. Elk nieuw boek vraagt om een nieuwe bril. De auteur vertelt dat hij na het uitbrengen van Een slagerszoon met een brilletje (1986) een winkel instapte en zei: ‘[I]k ga heel beroemd worden. Jullie bril wil ik wel dragen, dat is voor beide partijen goed.’ Inmiddels heeft hij een vaste collectie van een 35-tal brillen.567

5.7 Tot besluit

Het romantische gedachtegoed is niet alleen zichtbaar in de literatuuropvatting van de auteurs uit het corpus, ook het romantische kunstenaarsconcept blijkt ook nu nog terug te zien in hun self-fashioning. De auteurs presenteren zichzelf als bijzondere persoonlijkheden, die op sociaal vlak buiten de maatschappij staan. Het buitenstaanderschap van de auteurs heeft twee aspecten. De auteur is een buitenstaander doordat hij schrijft in afzondering, maar ook doordat hij zich nadrukkelijk presenteert als een bijzondere persoonlijkheid, die zich niet aan

565 Zwagerman 1999.

566 Arnon Grunberg, “Het mediageile varkentje spreekt. Arnon Grunberg interviewt Arnon Grunberg”, in: De troost van de slapstick (Amsterdam: Nijgh & Van Ditmar, 1998), 186.

een groep conformeert. De afzondering die het schrijven vergt wordt door negen auteurs genoemd. Volgens twaalf auteurs is de kunstenaar een buitenstaander, omdat hij anders is dan anderen. Acht auteurs zeggen te geloven dat de kunstenaar een aangeboren talent heeft – je bent kunstenaar of je bent het niet. Zes andere auteurs noemen dat talent niet expliciet, maar zeggen wel al op soms zeer jonge leeftijd met lezen en schrijven bezig te zijn geweest. Ook het gevoelige karakter van de romantische kunstenaar speelt nog steeds een rol in de self-fashioning van de auteurs uit het corpus – negen auteurs zeggen (zeer) gevoelig te zijn. Nog zelden wordt de gevoeligheid van de kunstenaar pathologisch geduid. Een aantal maal wordt het verband tussen de gevoeligheid van de kunstenaar en krankzinnigheid gesuggereerd. Slechts één auteur – Bouazza – zegt geestesziek te zijn en brengt dat nadrukkelijk in verband met de literatuur die hij maakt. De bijzondere vermogens van de kunstenaar blijken ten slotte uit de uitlatingen van de auteurs over hun schrijfproces. Het schrijven is volgens veel auteurs onlosmakelijk verbonden met hun persoonlijkheid – ze zeggen er niet zonder te kunnen. Het literaire werk ontstaat volgens een groot deel van de auteurs onbewust. Daarnaast wordt het creatieve proces beschreven als een intense, irrationele ervaring. Het genieconcept speelt niet langer een rol in de self-fashioning van de auteur – alleen Thomése verwijst hiernaar. Ook armoede wordt door de twintig auteurs die hier centraal staan niet langer geïdealiseerd, al is het volgens hen nog steeds verwerpelijk om alleen voor het geld te schrijven. Ten slotte is van een aantal auteurs hun uiterlijke verschijning opvallend. Pfeijffer presenteert zich met zijn lange haar nadrukkelijk als bohemien, terwijl Lanoye zich juist tegen dat beeld afzet en als popster en zakenman gezien wil worden.

Pfeijffer, Lanoye, Rosenboom en Zwagerman tonen zich bewust van het ‘scenario’ dat van de kunstenaar bestaat; het kunstenaarschap is voor een deel zelfverkozen, maar wordt ook opgelegd door de maatschappij – de maatschappij heeft bepaalde verwachtingen van de kunstenaar. Lanoye, Rosenboom en Zwagerman verzetten zich daartegen. Lanoye doet dat door zich nadrukkelijk op een andere wijze te presenteren. De auteur stelt een kind van zijn tijd te willen zijn. In zijn self-fashioning vormt hij zijn schrijverschap daarom naar analogie van Andy Warhol. Het schrijverschap wordt voorgesteld als een fabriek en in zijn uiterlijke verschijning volgt de auteur de normen van de popcultuur. Rosenboom zet zich af tegen het beeld van de auteur als misantroop, de vermeende gevoelige aard van de auteur en het idee dat de auteur zou schrijven uit noodzaak. Zwagerman gelooft dat het beeld van de

kunstenaarkluizenaar achterhaald is, en keert zich tegen het beeld van de kunstenaar als overgevoelig en lijdend genie. Ook andere auteurs zetten zich af tegen elementen van het romantische kunstenaarsbeeld. Verhulst gelooft – net als Zwagerman – dat het beeld van de kunstenaar als overgevoelig en daardoor lijdend achterhaald is. Japin betwijfelt het talent van de kunstenaar – hij zegt te geloven dat iedereen schrijver zou kunnen worden. Ook Grunberg zet zich af tegen de visie op de kunstenaar als iemand met een bijzondere gave; hij zegt het schrijverschap – tegen eerdere beweringen in - als een ambacht te beschouwen.

Niet alle auteurs laten zich uit over alle vijf de kenmerken van het romantische kunstenaarschap – het aangeboren talent, de gevoeligheid, de irrationele vermogens en de uitzonderingspositie op sociaal en financieel vlak - , en niet alle auteurs voldoen aan elk kenmerk van het romantische kunstenaarschap. Uiteindelijk beantwoorden vijftien van de twintig auteurs in hun self-fashioning aan drie of meer van de vijf kenmerken. Pfeijffer laat zich alleen uit over zijn isolement en zijn aangeboren talent, maar toont zich ook in zijn uiterlijke verschijning een romantische kunstenaar. Grunberg noemt zijn positie als eenling en zijn irrationele schrijfproces. Verhulst noemt zijn sociale misantropie en de jonge leeftijd waarop hij met schrijven bezig was. Rosenboom spreekt over zijn isolement, maar zegt liever in de wereld te staan. Verder noemt hij alleen zijn irrationele schrijfproces. Het enige waar Lanoye over spreekt, is zijn talent – en zelfs dat gebeurt in eerste instantie schertsend. De auteurs die de minste kenmerken van het beeld van de romantische kunstenaar vertonen, zijn dan ook Rosenboom en Lanoye. De eerste auteur weigert zichzelf als een bijzondere persoonlijkheid te zien, de tweede keert het heersende kunstenaarsconcept om en stelt er een ander beeld voor in de plaats.