• No results found

De self-fashioning van de auteur wordt vooral bepaald door de waarde die binnen een bepaalde cultuur aan het auteurschap wordt toegekend, oftewel de institutionele positie van de auteur. De institutionele positie van de auteur en de manier waarop een auteur zichzelf presenteert beïnvloeden elkaar over en weer. Als binnen een bepaald auteursbeeld een waarde als ‘(politiek) engagement’ centraal staat, zal een auteur die zich niet betrokken toont minder snel serieus worden genomen. Als gevolg zal deze auteur moeite hebben om zijn boek aan de man te brengen – het vinden van een uitgever en het genereren van aandacht bij

91 Greenblatt 1980, 256. 92 Pieters & Rogiest 2009, 51.

media en publiek wordt gecompliceerder als de auteur niet voldoet aan bepaalde verwachtingen. Tegelijkertijd kan de auteur door middel van self-fashioning invloed uitoefenen op zijn eigen institutionele positie. In tweede instantie kan de auteur zo wellicht invloed uitoefenen op de positie van de auteur in het algemeen. Inzicht in het verband tussen de institutionele positie van de auteur en diens self-fashioning vereist kennis van de factoren die de waarde van literatuur en die van de auteur in een bepaalde cultuur bepalen. Het vakgebied in de literatuurwetenschap dat zich met deze waardetoekening bezighoudt, is de literatuursociologie. De zogenoemde veldtheorie van Bourdieu speelt daarin een belangrijke rol. De kritiek op Bourdieus habitusbegrip doet niet af aan de bruikbaarheid van zijn veldtheorie. In feite komt wanneer Bourdieu het habitusbegrip aan het ‘veld’ relateert de flexibliteit die hij de habitus oorspronkelijk mee had willen geven naar voren: ‘The notion of habitus begins to lose its rigidity. Individuals begin to transform their habitus strategically, given their relations with others’.93

Een veld is volgens Bourdieu een netwerk van relaties – van bijvoorbeeld overheersing of onderwerping, complementariteit of antogonisme – tussen posities. Zowel actoren als instituties kunnen in het veld een positie innemen. Elk veld heeft zijn eigen wetten, machtsrelaties en interne structuur. Deze zijn afhankelijk van de posities die in het veld worden ingenomen en zijn tijd- en plaatsgebonden. De waarde van literatuur en de literaire auteur wordt volgens Bourdieu bepaald in het literaire veld. Het literaire veld is onderdeel van het culturele veld, dat door Bourdieu wordt gedefenieerd als de ruimte van de culturele plaatsbepalingen of positioneringen (‘position takings, prises de position’) die op een gegeven moment in een bepaalde samenleving mogelijk zijn.94 Het culturele veld omvat kortom de verzameling organisaties of groepen actoren die zich bezighouden met de productie, distributie, promotie en consumptie van symbolische goederen en praktijken op het gebied van cultuur, kunst, religie enzovoort.95

Het culturele veld is een krachtenveld dat invloed uitoefent op wie er zijn intrede in doet, al naar gelang de positie die wordt ingenomen. Tegelijkertijd vindt in het culturele veld een constante strijd plaats waarin wordt geprobeerd de grenzen van het veld te veranderen of

93 King 2000, 425.

94 Bourdieu 1983, 312; Van Rees & Dorleijn 2006, 15-16. 95 Van Rees & Dorleijn 2006, 15-16.

te behouden.96 Er wordt gebruikgemaakt van normatieve opvattingen om andere leden van de samenleving ertoe te brengen culturele goederen en praktijken op een bepaalde manier waar te nemen en te waarderen.97 De normatieve opvattingen die in het literaire veld worden gehanteerd, worden ‘literatuuropvattingen’ genoemd. Literatuursociologen Kees van Rees en Gillis Dorleijn definiëren een literatuuropvatting als ‘een verzameling merendeels normatieve ideeën over de aard en functie van literatuur, over literaire technieken en hun vermeende effecten op lezers’.98 Binnen het literaire veld wordt continu onderhandeld over literatuuropvattingen. Ter discussie staat wat literatuur is en wat niet, en wie zich auteur mag noemen en wie niet.99 Het is mogelijk om over deze opvattingen te onderhandelen, omdat de waarde van een kunstwerk volgens Bourdieu met name symbolisch is. De symbolische waarde van het literaire werk wordt door Van Rees en Dorleijn gedefinieerd als ‘de toekenning van eigenheid (eigenschappen) en kwaliteit (waarde) aan literaire werken, hun classificatie (naar soort) en hun rangordening (in vergelijking met andere werken)’.100 Dat wil zeggen dat de waarde van het literaire werk niet met het werk is gegeven, maar pas bestaat als deze wordt toegekend. Literaire werken hebben hun status daarom niet alleen te danken aan de activiteiten van auteurs. Ook en vooral hebben zij deze te danken aan actoren die gericht zijn op symbolische productie, zoals critici, docenten, tijdschriftredacteuren en jury’s van literaire prijzen, en actoren die gericht zijn op materiële productie, zoals uitgevers, boekhandelketens en boekenclubs.101

Uiteindelijk kunnen alle handelingen en praktijken in het culturele veld – en dus ook die in het literaire veld – volgens Bourdieu worden verklaard in termen van macht. Het culturele veld is ondergeschikt aan het veld van de macht.102 Discussies in het literaire veld kunnen daarom worden begrepen als een machtsstrijd.103 De belangrijkste inzet van de machtsstrijd in het literaire veld is volgens Bourdieu

96 Bourdieu 1983, 312-313; Bourdieu 1994, 281-282.

97 Bourdieu 1983, 312-313; Bourdieu 1994, 270, 281; Van Rees & Dorleijn 2006, 16. 98 Van Rees & Dorleijn 2006, 25.

99 Bourdieu 1983, 312-313, 323; Bourdieu 1994, 270, 281. 100 Van Rees & Dorleijn 2006, 18.

101 Bourdieu 1983, 318-319; Bourdieu 1994, 206; Van Rees & Dorleijn 2006, 18. 102 Bourdieu 1983, 319.

literaire legitimiteit, dat wil zeggen, onder andere, het monopolie op het vermogen om met autoriteit te kunnen zeggen wie geautoriseerd is zichzelf schrijver (enz.) te noemen, ofte wel het monopolie op het vermogen tot wijding van producenten of produkten.104

Het culturele veld wordt ook wel een ‘geloofswereld’ genoemd. Actoren in het culturele veld produceren en reproduceren het geloof in de waarde van kunstwerken (de symbolische waarde). Daarnaast wordt het geloof geproduceerd en gereproduceerd in de legitimiteit van hetgeen actoren doen en in de waarachtigheid van hun uitingen.105 Het gedeelde geloof noemt Bourdieu de illusio, oftewel: de collectieve instemming met het spel, die zowel de oorzaak als het gevolg is van het bestaan van het spel.106 Zonder het gedeelde geloof in de collectieve waarden van het veld, kan geen enkel conflict uitgevochten worden. Dat het culturele veld bestaat bij de gratie van geloof heeft gevolgen voor de kunst- en literatuurwetenschap: niet alleen de kunstwerken en literaire werken zelf moeten in acht moeten worden genomen, maar alles dat het werk constitueert, niet in de laatste plaats ‘the discourses of direct or disguised celebration’.107

Bourdieu onderscheidt binnen het culturele veld twee subvelden waarin op een onderscheiden manier waarde wordt toegekend. Het eerste subveld is dat van de ‘beperkte productie’. In dit veld wordt zogenoemde highbrow-kunst geproduceerd. Het subveld van de beperkte productie is relatief autonoom. Dat wil zeggen dat er wordt geproduceerd onafhankelijk van de externe vraag. De economische waarde van een kunstwerk is van weinig betekenis. Er is zelfs sprake van een systematische omkering van de fundamentele principes van de economische wereld – winstbejag wordt afgekeurd. Het subveld van de beperkte productie wordt door Bourdieu dan ook wel aangeduid als een ‘omgekeerde economische wereld’.108 De strijd tussen de actoren in het veld van de beperkte productie gaat om de symbolische waarde van het kunstwerk. Tegenover het subveld van de beperkte productie staat het subveld van de ‘grootschalige productie’. In dit subveld doet commercieel succes niet af aan de kwaliteit van het kunstwerk. Verkoopsucces kan in dit subveld zelfs een indicatie

104 Bourdieu 1994, 271.

105 Van Rees & Dorleijn 2006, 16.

106 Bourdieu 1983, 317; Bourdieu 1994, 206, 276-277; Van Rees & Dorleijn 2006, 16. 107 Bourdieu 1983, 317.

van de kwaliteit van het werk zijn, waardoor bestsellers mede gemaakt kunnen worden door publicatie van hun verkoopcijfers. Het subveld van de grootschalige productie wordt vooral gedomineerd door de strijd om economisch kapitaal.109 Hoe autonomer het veld is, des te scherper is het onderscheid tussen de twee subvelden te maken.110

Het culturele veld is het domein van voortdurende veranderingen en verschuivingen. Ingenomen posities worden steeds gerelativeerd, betwist en verworpen. Ook om de verhoudingen tussen het subveld van de beperkte productie en dat van de grootschalige productie is in het literaire veld een continue strijd aan de gang, waardoor de autonomie van het culturele veld per tijd en plaats verschilt.111 Het culturele veld heeft dus een dynamische structuur. Die structuur verandert ook door invloeden van buitenaf.112 Doordat het culturele veld is ingebed in de samenleving wordt het beïnvloed bijvoorbeeld door politieke, economische en sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen.113 Het ontstaan van nieuwe organisaties en regels beïnvloedt de structuur van het culturele veld continu:

Structuurveranderingen houden verband met onderliggende processen die verschillende sectoren tegelijk of zelfs de gehele samenleving raken, zoals expansie, technologie, professionalisering, uniformering en tegelijk differentiatie, en niet in de laatste plaats institutionalisering [...]. Het gaat daarbij steeds om veranderingen in organisatievormen én in denkwijzen: instituties en het gedrag van actoren binnen die instituties, inclusief hun denkstijl en de verwoording ervan.114

Daarnaast zijn de verschillende culturele sectoren van invloed op elkaar. Omdat beeldende kunst, muziek en literatuur in de samenleving als vergelijkbaar worden gezien, worden ze ook op een vergelijkbare manier behandeld. De oprichting van nieuwe brancheverenigingen,

modus operandi en beleidsmaatregelen kunnen van sector tot sector worden overgenomen.115

109 Bourdieu 1983, 318-320; Bourdieu 1994, 264. 110 Bourdieu 1983, 320.

111 Bourdieu 1983, 321; Bourdieu 1994, 263.

112 Bourdieu 1983, 324, 335-338; Bourdieu 1994, 266.

113 Van Rees & Dorleijn 2006, 16-17; Van Rees, Janssen & Verboord 2006, 241. 114 Van Rees & Dorleijn 2006, 15.

Het culturele veld is een van de ‘onbepaalde plekken’ van de maatschappelijke ruimte, schrijft Bourdieu:

[D]e te vergeven betrekkingen [zijn] vaag omlijnd en onaf […] in plaats van kant-en-klaar aanwezig. Als gevolg daarvan zijn ze uitermate elastisch, stellen ze lage eisen en bieden ze tamelijk onzekere en extreem versnipperde perspectieven (in tegenstelling tot bijvoorbeeld openbare functies of de universiteit).116

Toetreden tot het culturele veld vraagt om een toegangsprijs. Wie streeft naar een positie in het veld, zal een code van gedrag en expressie moet verwerven conform het subveld waarin men zich wil begeven.117 Daarbij is er – zoals in elke cultuur - een eindig universum van wat Bourdieu noemt ‘vrijheden onder dwang’ en ‘objectieve potentialiteiten’.118 De mogelijkheden die het individu heeft om zich te presenteren, worden beperkt door de literatuuropvattingen van dat moment. De actoren zullen hun ‘zelf’ actief moeten vormen naar de normen van het veld dat zij willen betreden. In het literaire veld geldt dit voor alle actoren die zich in dit veld willen begeven, maar in het bijzonder voor de auteur. Bourdieu laat zien dat onze opvattingen over wat een auteur is grotendeels normatief zijn en afhankelijk van institutionele factoren, die beïnvloed worden door brede maatschappelijke ontwikkelingen.119

De definitie van de auteur is onderdeel van de strijd in elk literair veld. Meer dan die van de andere posities is de definitie van de auteur afhankelijk van waardetoekenning door verschillende actoren. Alleen het schrijven van een boek is geen garantie voor auteurschap. De eventuele literaire status van een auteur berust op een aantal onderling verbonden factoren, zoals de (literaire) status van de uitgeverij, aandacht van de zijde van kritiek, prijzen en onderscheidingen en overheidsbeleid in de vorm van beurzen en stipendia.120 Het bestaansrecht van auteurs is dus in grote mate afhankelijk van tijd- en plaatsgebonden literatuuropvattingen. De afhankelijkheid van auteurs maakt dat ze extra gevoelig zijn voor

116 Bourdieu 1994, 274.

117 Bourdieu 1983, 319-321, 344; Bourdieu 1994, 263. 118 Bourdieu 1994, 284.

119 Bourdieu 1983,323-324, 342.

veranderingen die binnen het veld optreden.121 Het betekent echter niet dat auteurs machteloos zijn. Auteurs kunnen invloed uitoefenen op de aan hen toegekende waarde door zich te conformeren aan een bepaald auteursbeeld of zich hier juist tegen af te zetten. De self-fashioning van de auteur kan daardoor zowel een weerslag van de institutionele positie van de auteur zijn als een poging om deel te nemen aan de onderhandelingen over deze positie.

Het aantal onderscheiden mogelijkheden om de figuur van de auteur te belichamen is beperkt. Elke definitie van de auteur is een gekristalliseerd product van de geschiedenis.122 Het geheugen van het veld speelt een grote rol bij het auteursbeeld dat in een bepaalde cultuur bestaat. Het literaire veld is doordrongen van een aantal fundamentele verhalen en exemplarische biografieën en biedt zo een reeks authorial postures die serieuze literaire crisissen hebben doorstaan. Typische postures zijn bijvoorbeeld de nar, de poète maudit en de volksschrijver – elk afgeleid van een bepaalde traditie.123 Een auteur raakt gesocialiseerd in de literaire praktijk ten opzichte van een aantal indrukwekkende voorgangers, die bepalend zijn voor zijn de opvattingen, de motieven en zelfs voor de houding die hij aanneemt.

121 Bourdieu 1994, 210, 277; Van Rees & Dorleijn 2006, 18. 122 Bourdieu 1983, 323-324, 342.

123 Jérôme Meizoz, “Modern posterities of posture. Jean Jacques Rousseau” (vertaling van: “L’Epreuve, la posture. Recherches sur la <<posture>>: Rousseau.”, Littérature : revue trimestrielle, afl. 146, 85).

Hoofdstuk 2: Hoofdstuk 2: Hoofdstuk 2:

Hoofdstuk 2: Het traditionele auteursbeeldHet traditionele auteursbeeldHet traditionele auteursbeeldHet traditionele auteursbeeld

2.1 De autonomisering van de literatuur

Het auteursbeeld dat het Nederlandse literaire veld decennialang heeft beheerst, is opgekomen met de autonomisering van de literatuur in de loop van de negentiende eeuw. De autonomisering van literatuur is zichtbaar langs twee sporen. In de eerste plaats werd literatuur in de loop van de negentiende eeuw een apart, geïnstitutionaliseerd domein. In het gehele literaire veld was in die periode professionalisering zichtbaar: het aantal uitgevers groeide, er ontstond – mede dankzij het verschijnen van een groot aantal (voornamelijk) op literatuur gerichte tijdschriften en groeiende aandacht voor literatuur in dagbladen – een nieuw kritisch circuit met nieuwe critici die gespecialiseerd waren in literatuur en men ging steeds meer nadenken over professioneel schrijverschap en de voorwaarden daarvoor.124 De ontwikkelingen in het literaire veld gingen gelijk op met ontwikkelingen in het hele culturele veld. De professionalisering van het culturele en literaire veld moet worden gezien in de context van veranderingen in de relatie van de velden met bredere maatschappelijke ontwikkelingen. Zo veranderde het overheidsbeleid ten aanzien van de pers, het onderwijs en, later, de productie van en deelname aan cultuur.125

Hand in hand met en mede als reactie op de autonomisering van het literaire veld kregen ook ideeën over poëticale autonomie gestalte in Nederland, dat wil zeggen dat ook in het denken over literatuur vanaf dat moment sprake was van zelflegitimatie.126 Elders in Europa kregen ideeën over poëticale autonomie in de loop van de achttiende eeuw al gestalte. In Nederland werd nog lang vastgehouden aan neoklassieke (‘classisistische’) opvattingen over het literaire werk. Vanaf het begin van de negentiende eeuw – en dus rijkelijk laat in

124 Gillis J. Dorleijn & Wiljan van den Akker, “Literatuuropvattingen als denkstijl: de verbreiding van normen in het literaire veld rond 1900”, in: Gillis J. Dorleijn & Kees van Rees (red.), De productie van literatuur. Het literaire veld in Nederland 1800-2000 (Nijmegen: Vantilt, 2006), 99.

125 Kees van Rees & Gillis J. Dorleijn, “Het Nederlandse literaire veld 1800-2000”, in: Gillis J. Dorleijn & Kees van Rees (red.), De productie van literatuur. Het literaire veld in Nederland 1800-2000 (Nijmegen: Vantilt, 2006), 35.

126 De autonomie van het literaire veld is altijd relatief. Niet alleen is het literaire veld zoals gezegd ingebed in andere maatschappelijke velden, ook is het veld gedifferentieerd – het bestaat uit verschillende

segmenten die elk hun eigen opvattingen kennen. Desondanks waren de ideeën over de autonomie van het veld invloedrijk genoeg om een nieuwe literatuuropvatting ingang te doen vinden.Van Rees & Dorleijn 2006, 22.

vergelijking met de omringende landen – waren in Nederland sporen te vinden van de romantische kunstopvatting. Willem Bilderdijk (1756 – 1831) is een voorbeeld van een vroege, Nederlandse romanticus. Maar pas met de komst van de Tachtigers kreeg het romantische gedachtegoed in Nederland in Nederland echt voet aan de grond.127 De romantische opvattingen hadden vanaf Tachtig een grote impact op het Nederlandse literaire veld. De opvattingen die in Europees perspectief aansloten bij wat onder de romantiek werd verstaan, waren voor Nederlandse begrippen revolutionair.128

De generatie auteurs rondom het tijdschrift De Nieuwe Gids, dat in 1885 werd opgericht, zette zich polemisch af tegen de vertegenwoordigers van huiselijke poëzie, de domineedichters, die op dat moment de Nederlandse literatuur beheersten. Het werk van de domineedichters had een doel buiten zichzelf, namelijk de morele en didactische vorming van het publiek.129 Door de Tachtigers werd dit morele of didactische doel afgedankt. Tegenover de instrumentele literatuuropvatting van de domineedichters stelden zij het l’art pour l’art -principe.130 Kunst in het algemeen en literatuur in het bijzonder werden vanaf dat moment geacht niet langer ter beschikking te staan van politieke, religieuze en morele doelen. Het ging de Tachtigers alleen nog maar om de literatuur zelf, die aan zichzelf genoeg had – literatuur had vanaf dat moment een zuiver esthetisch doel.131 Niet alleen de autonomie van het werk was vanaf dat moment een belangrijk criterium, ook noties als ‘originaliteit’, ‘spontaniëteit’, ‘individualisme’ en ‘emotie’ voerden de boventoon in de opvattingen van de Tachtigers. Oude vormvoorschriften en genre-indelingen verdwenen ten gunste van nieuwe, authentieke vormen. Het literaire werk diende de uitdrukking te zijn van een verbeeldingsrijke en met gevoel begiftigde persoonlijkheid.132

127 Van Rees & Dorleijn 2006, 30.

128 Berg, W. van den & Couttenier, P. Alles is taal geworden. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1800-1900 (Amsterdam: Bert Bakker, 2009), 625.

129 David J. Bos, “’Dienaren des woords’. Godsgeleerden in de negentiende-eeuwse letterkunde”, in: De negentiende eeuw 21 (1997) 3, 167.

130 Dorleijn & Van den Akker 2006, 100-101.

131 P.J. Verkruijsse, H. Struik, G.J. van Bork en G.J. Vis, “Tachtigers of Beweging van Tachtig”, Letterkundig lexicon voor de Neerlandistiek,

http://www.dbnl.org/tekst/bork001lett01_01/bork001lett01_01_0021.php#t005 (bekeken op 15 december 2010).

De autonomisering van de literatuur had belangrijke gevolgen voor de functie en de maatschappelijke status die aan het literaire werk werd toegekend. Met de autonomisering van literatuur kon onderscheid worden gemaakt tussen de kunst en de ambachten. Dit gebeurde op basis van het nagestreefde doel: de kunst had vanaf dat moment per definitie geen buitenartistiek doel, terwijl de ambachten dat juist wel hadden.133 De ambachten werden gewaardeerd naarmate zij het (praktische) doel dat zij hadden vervulden. De waarde van kunst was intrinsiek geworden.134 De term ‘kunst’ die eerder voor beide disciplines had gegolden, hield vanaf dat moment alleen nog disciplines als de beeldende kunst, de muziek en de literatuur in.135 Met het onderscheid tussen de kunsten en de ambachten ging ook de tegenstelling tussen ‘echte’ en populaire kunst steeds meer gelden.136 Dat de kunsten in het algemeen en literatuur in het bijzonder vanaf dat moment niet langer een maatschappelijk doel dienden, betekende niet dat zij voor de maatschappij aan belang hadden ingeboet. Kunst werd nog steeds beïnvloed door de maatschappij en werd ook geacht invloed uit te kunnen oefenen. Met de autonomisering van de kunsten werd aan kunst een belangrijke rol toegekend als zingevend en epistemologisch middel. Door middel van de esthetische ervaring die door het kunstwerk werd opgeroepen, werd het geacht impact te hebben op de maatschappij. Dankzij deze esthetische ervaring zou kunst in staat zijn de samenleving op een hoger moreel en esthetisch plan te brengen – kunst zou de samenleving kunnen verheffen.137

De Tachtigers profileerden zich nadrukkelijk als een beweging die een radicale verandering in de Nederlandse literatuur tot stand bracht en waren daarin zo succesvol, dat het beeld dat Tachtig een omslagpunt is geweest in de Nederlandse literatuurgeschiedenis een grote impact heeft gehad.138 De normen van Tachtig werden echter niet meteen algemeen

133 Martha Woodmansee, The Author, Art, and the Market. Rereading the history of aesthetics (New York: