• No results found

‘Altijd met e e n voet in het buitenland’

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "‘Altijd met e e n voet in het buitenland’"

Copied!
83
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘Altijd met e e n voet in het buitenland’

Metajournalistiek in de reisverhalen van Lieve Joris

L.M. Straatsma S1778560

(2)

2

Inhoudsopgave

1. Inleiding………. 3 2. Theoretisch kader……….. 7 2.1 Literaire journalistiek……….. 7 2.2 Reisverhalen ……… 12 2.3 Lieve Joris………... 19 2.4 Metajournalistiek………... 21 3. Methode……….... 25

3.1 Narratieve analyse en ideologiekritiek ……… 25

3.2 Deelvragen………. 27

3.3 Corpus……….. 28

3.4 Analyse………. 29

3.5 Ter introductie……… 29

4. Transparantie en zelfreflectie……….. 31

4.1 Op reis: openheid over de gebruikte methode……… 31

4.2 Reflectie op de journalistiek in het algemeen……….. 40

4.3 Reflectie op eigen werk……….. 42

4.4 Reflectie op eigen rol in het verhaal……….. 45

4.5 Samenvattend……….. 49

5. Vertelwijze, personages en standplaatsgebondenheid……….….….….….….….. 51

5.1 Vertelstrategieën ……….. 51

5.2 Personages………..………... 60

5.3 Relatie met de personen buiten het verhaal……….... 65

5.4 Intertekstualiteit: personages op de achtergrond……… 67

5.5 Standplaatsgebondenheid……… 71

5.6 Samenvattend……….. 77

6. Conclusie……….. 78

(3)

3

Altijd met één voet in het buitenland, altijd klaar om te vertrekken.1

⎼ Lieve Joris

H1. Inleiding

Literaire journalistiek is een veelgelezen genre in Nederland. Dit blijkt bijvoorbeeld uit een artikel dat in april 2012 in NRC Handelsblad is verschenen, waarin wordt ingegaan op de enorme populariteit van deze zogenaamde slow journalism: ‘journalistiek die verder gaat [dan] waar het krantenartikel stopt.’2 In dit artikel legt Volkskrant-journalist Paul Brill uit waarom het genre zo populair is: “Er is in toenemende mate behoefte aan

slow journalism. Kranten en nieuwssites zijn sterk gericht op de actualiteit en leveren

snel nieuws, dat gaat soms ten koste van het gedegen onderzoekswerk. Het journalistieke boek biedt daar wel ruimte voor.”3

Zulke slow journalism oftewel literaire non-fictie is vanaf de jaren negentig een serieuze literaire stroming geworden, schrijven Han Ceelen en Jeroen van Bergeijk in hun boek Meer dan de feiten. Volgens hen is de Nederlandse literaire journalistiek opgebloeid sinds de oprichting van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten in 1990, waar journalisten kunnen aankloppen voor een financiële bijdrage om tijdrovende projecten te kunnen maken. Met Geert Maks Hoe God verdween uit Jorwerd (1996) begon de huidige bloeiperiode van de literaire journalistiek.4 Toch is er een klein groepje literair journalisten dat ook in de magere jaren voor 1996 succes had met hun literair-journalistieke verhalen. Een van hen is Lieve Joris.

Joris is een van de populairste reisschrijvers van Nederland. Uit het hieronder weergegeven citaat blijkt dat Joris’ reisverhalen ook goed worden ontvangen door collega-journalisten:

Lieve Joris is een van de beste reisschrijvers uit het Nederlands taalgebied. […] Ze is een verslaggever met een verbluffend oog voor detail en de gave om mensen hun verhaal te ontlokken. Maar ze bleek niet bijzonder geïnteresseerd in de actualiteit. Liever zocht ze uit wat er gebeurde ná het nieuwsverhaal, wanneer de verslaggevers waren vertrokken.5

Joris wordt gewaardeerd om de manier waarop zij grote politieke conflicten beschrijft aan de hand van persoonlijke portretten van mensen die zij ter plaatse ontmoet.6 Voor haar boeken reist Joris af naar weinig bezochte regio’s, zoals Congo en het Midden-Oosten. Bestemmingen die deels het succes van haar verhalen verklaren, stelt literatuurcriticus Karel Osstyn, omdat Joris in haar verhalen doordringt ‘in een voor westersen ontoegankelijk geachte wereld.’7 Dit doet Joris al vanaf haar eerste boek De Golf, dat in 1986 verscheen, waarin ze verslag doet van haar reis naar de Golfstaten. Na

dit boek schreef ze nog een tiental boeken, waarvoor ze diverse prijzen heeft gewonnen. Zo ontving Joris in 1993 de Henriëtte Roland-Holstprijs voor haar boek De melancholieke

revolutie (1990). Ook in het buitenland wordt het werk van Lieve Joris goed ontvangen.

1 Lieve Joris. Een kamer in Cairo, (Amsterdam: Meulenhoff Nederland bv, 1991), 13.

2 Rosan Hollak. ‘Journalistiek die verder gaat waar het krantenartikel stopt.’ NRC Handelsblad (3 april 2012),

32-33.

3 Hollak, 33.

4 Han Ceelen en Jeroen van Bergeijk. Meer dan de feiten. Gesprekken met auteurs van literaire non-fictie,

(Amsterdam: Atlas, 2007), 19.

5 Ibidem, 155.

6 Hinde Rotenstreich. ‘Reisjournaliste Lieve Joris: “Ik heb het gezien en dat zeg ik ook”.’ De journalistieke

verbeelding. Eds. Piet Hagen, Lieneke van Schaardenburg en Aleid Truijens, (Utrecht: Veen, 1986), 35.

(4)

4

In mei 2007 werd Joris in de Franse krant Libération ‘een van de beste journalisten ter wereld’ genoemd.8 Haar voorlopig laatste boek Mijn Afrikaanse telefooncel kwam uit in 2010.

Wat opvalt aan Joris’ boeken, is de tijdloosheid van haar verhalen. Jaren na dato zijn de beschreven kwesties nog steeds actueel. Zo beschrijft zij in De poorten van

Damascus (1993) het dagelijks leven in Syrië onder het bewind van president Hafiz

al-Assad, vader van de huidige president Bashar al-Assad. Recente verhalen over het leven in Syrië, die sinds het begin van de opstand tegen Assad naar buiten komen, lijken bijzonder veel op Joris’ toenmalige beschrijvingen van het Syrische leven. Ik vind deze tijdloosheid fascinerend, want hoe is het mogelijk dat een journalistiek verhaal na bijna twintig jaar nog steeds actueel is? Een mogelijke verklaring hiervoor kan worden gevonden in de thematiek van Joris’ werk. Ton Brouwers bespreekt deze in Kritisch

lexicon van de moderne Nederlandstalige literatuur, waarin hij schrijft dat Joris’ werk

gaat over:

de persoonlijke en ideologische dilemma’s van mensen die wonen in landen waar het leven wordt gedomineerd door economische chaos, snelle maatschappelijke veranderingen, corruptie of politieke repressie. […] Daarnaast heeft het werk van Joris een subjectieve, autobiografische dimensie. Haar boeken gaan over de onmogelijkheid van ontsnapping aan de eigen culturele identiteit.9

Volgens Brouwers hebben Joris’ boeken twee dimensies: aan de ene kant heeft haar werk een objectief, journalistiek karakter en aan de andere kant bevat het een subjectief, autobiografisch thema.10 Hierdoor zijn de reisverhalen van Lieve Joris naar zijn mening het best te karakteriseren als literaire journalistiek.11 Ook andere literatuurcritici scharen Joris’ werk onder dit genre.12

Lieve Joris beweegt zich dus op het grensvlak van literatuur en journalistiek. In besprekingen van haar werk wordt ze omschreven als iemand die werkt ‘zonder vooringenomenheid’, als een auteur die een weg zoekt tussen objectieve berichtgeving en persoonlijke betrokkenheid en als een schrijver die een evenwicht weet te vinden ‘tussen zichzelf wegcijferen en zich laten gelden’, wat leidt tot proza met een eigen stemgeluid.13 Ondanks deze lovende woorden van literatuurcritici roepen haar literair-journalistieke boeken verschillende vragen op, zoals: Kunnen we ervan uitgaan dat de gebeurtenissen in haar verhalen waargebeurd zijn? Op welke manier kan Joris oordelen over de situatie in die onbekende landen? Welke invloed heeft Joris’ eigen aanwezigheid op haar verhalen? Hoe reflecteert Lieve Joris zelf op haar werk? Kun je vrienden worden met de mensen over wie jij schrijft? Om dergelijke vragen te kunnen beantwoorden, zal ik analyseren op welke manier Joris in haar reisverhalen gebruikmaakt van metajournalistiek. Metajournalistiek komt voor wanneer journalisten in hun werk reflecteren op hun eigen rol in het verhaal, hun werkwijze en de problemen die zij tegenkomen tijdens hun werk.14

8 Ayad Christophe, in Libération, 24 mei 2007. Beschikbaar via: http://www.liberation.fr/livres/0101103050

tintouin-au-congo (geraadpleegd op 07-11-2012).

9 Ton Brouwers. ‘Lieve Joris.’ Eds. Ad Zuiderent, Hugo Brems en Tom van Deel. Kritisch lexicon van de

moderne Nederlandstalige literatuur, (Houten: Bohn Stafleu Van Loghum, 1997), 3.

10 Idem. 11 Ibidem, 8.

12 Ceelen en Van Bergeijk, 155-167; Osstyn, 213. 13 Osstyn, 216, 219; Brouwers, 7.

(5)

5

Vooralsnog is onderzoek naar metajournalistiek schaars, zeker in het Nederlands taalgebied. Wel is het naar mijn mening de hoogste tijd om metajournalistiek beter in kaart te brengen, omdat dergelijke zelfreflectie en transparantie zeer goed lijken aan te sluiten bij huidige trends in de journalistiek. Sinds het ontstaan van het internettijdperk is de journalistiek geen gesloten bolwerk meer, omdat lezers met de komst van het internet toegang hebben gekregen tot veel meer verschillende informatiebronnen. Hierdoor wordt wat in de krant staat niet meer zonder slag of stoot voor waar aangenomen. Dit leidt ertoe dat de gehele journalistieke professie meer moeite moet doen om haar publiek te behouden en om het te overtuigen van de waarheid van haar informatie. Bij dit laatste lijkt metajournalistiek een rol te spelen.15 Daarom is het interessant om juist op dit punt de boeken van Lieve Joris te analyseren.

Daarbij komt dat er niet eerder uitgebreid onderzoek is gedaan naar Joris’ literair-journalistieke verhalen, terwijl haar boeken vanaf de jaren tachtig een zekere bekendheid genieten en door critici meestal positief worden ontvangen. In het wetenschappelijk onderzoek naar de journalistiek is er sowieso weinig aandacht voor literaire journalistiek en onderzoek naar Nederlandstalige literaire journalistiek is nog schaarser. Het weinige onderzoek dat hiernaar is gedaan, richt zich vaak op de meest bekende beoefenaars van het genre, zoals Geert Mak en Arnon Grunberg. Bovendien is er tot nog toe bijna geen onderzoek gedaan naar literair-journalistieke boeken die door vrouwen zijn geschreven. Met dit onderzoek probeer ik een deel van deze lacune op te vullen.

Daarnaast hebben Nederlandse academici tot dusver weinig aandacht voor reisverhalen, terwijl dit genre net als literaire journalistiek uitermate populair is bij het publiek. Een van de meest interessante elementen van reisverhalen is de manier waarop schrijvers andere culturen in hun verhalen representeren. Hierdoor sluiten reisverhalen naadloos aan bij het brede wetenschappelijke debat over ideologieën en identiteiten dat in verschillende disciplines wordt gehouden. Hieraan besteed ik in hoofdstuk twee meer aandacht.

Uit de bovenstaande alinea’s wordt duidelijk waarom het werk van Lieve Joris, waarin deze twee genres samenkomen, een interessant en relevant onderwerp voor onderzoek is. In dit onderzoek wil ik de hierboven weergegeven lacunes op het gebied van metajournalistiek, literaire journalistiek en reisverhalen opvullen door het werk van Lieve Joris te analyseren, waarin deze drie vormen van journalistiek samenkomen. De onderzoeksvraag die ik hiermee wil beantwoorden, luidt als volgt:

In hoeverre en op welke manier maakt Lieve Joris gebruik van metajournalistiek in vijf van haar literair-journalistieke boeken?

Om deze vraag te kunnen beantwoorden, maak ik gebruik van een aantal deelvragen dat in hoofdstuk drie uitgebreid wordt toegelicht.

Deze scriptie is als volgt opgebouwd: het tweede hoofdstuk bevat het theoretisch kader, waarin ik de genres literaire journalistiek en reisverhalen uitdiep. In dit tweede hoofdstuk geef ik een overzicht van het debat over feit en fictie dat in onderzoek naar literaire non-fictie altijd een prominente rol speelt. Ook ga ik in dit hoofdstuk dieper in op het begrip metajournalistiek. Daarna volgt het methodehoofdstuk, waarin ik uitleg op welke manier de analyse zal worden uitgevoerd. In dit hoofdstuk licht ik ook het

als literatoren in de journalistiek (2010), 32.

15 Ronald Bishop. ‘From behind the Walls: Boundary Work by News Organizations in Their Coverage of

(6)

6

gekozen corpus toe. Vervolgens voer ik in het vierde en vijfde hoofdstuk de analyse uit aan de hand van een aantal deelvragen. Tot slot zet ik in het laatste hoofdstuk de conclusies uiteen.

Hieronder geef ik eerst een korte introductie van Lieve Joris.

Over de auteur

Lieve Joris werd in 1953 geboren in het Vlaamse Neerpelt. Ze groeide op in een groot katholiek gezin en bracht haar middelbare schooltijd door op een kostschool in de buurt. Joris begon aan een studie psychologie in Leuven, ontdekte dat dat niets voor haar was en vertrok als au pair naar de Verenigde Staten. Daar ontmoette ze de Palestijnse kunstenaar Kamal Boullata, die haar belangstelling voor de Arabische wereld wekte.16 Joris studeerde van 1975 tot 1978 journalistiek in Utrecht, vanwaar ze als stagiair bij de

Haagse Post terechtkwam. Daar bleef ze tot 1991 als parttime kracht werken. Haar

verhalen verschenen ook in andere media, waaronder NRC Handelsblad en Esquire.17 Mettertijd ging Joris steeds vaker reizen, vooral in Afrika en het Midden-Oosten. Dan kwam ze na weken of maanden thuis met een aantal reportages.18

In 1986 verscheen Joris’ eerste boek, De Golf. Een jaar later volgde Terug naar

Kongo, waarmee ze doorbrak bij het grote publiek. Hierna volgden nog negen boeken,

waarvoor ze meestal afreisde naar Afrika en het Midden-Oosten. Alleen in De

melancholieke revolutie, haar verslag over de veranderingen in Hongarije na de val van

het communisme in 1989, bleef Joris binnen de grenzen van Europa.

16 Brouwers, 1; Ceelen en Van Bergeijk, 155. 17 Brouwers, 1.

(7)

7

no composite scenes, no misstated chronology, no falsification of the discernible drift or proportion of events, no invention of quotes, no attribution of thoughts to sources unless the sources have said they’d had that very thoughts, and no unacknowledged deals with subjects involving payment or editorial control.19

⎼ Mark Kramer over literaire journalistiek

H2. Theoretisch Kader

In dit hoofdstuk bespreek ik twee genres die samenkomen in het werk van Lieve Joris: literaire journalistiek en reisverhalen. Daarbij zal ik het verband tussen de twee genres aantonen, om zo een achtergrond te bieden bij de boeken van Lieve Joris, waartegen deze kunnen worden geanalyseerd. Om dit te bewerkstelligen besteed ik eerst aandacht aan het genre literaire journalistiek, waarbij ik me vooral richt op de discussie over feit en fictie die binnen dat onderzoeksgebied een grote rol speelt. Vervolgens ga ik in op het genre reisverhalen en de belangrijkste thema’s in het onderzoek hiernaar, waarbij vooral moet worden gedacht aan de postkoloniale kritiek op het genre. In de laatste paragraaf zal ik het begrip metajournalistiek en de kenmerken ervan toelichten. Hoewel metajournalistiek niet karakteristiek is voor reisverhalen, kan het naar mijn mening goed samengaan met dit genre. De reden hiervoor is dat het merendeel van de reisverhalen wordt verteld vanuit een ik-vertelstandpunt, wat een eerste vereiste is voor metajournalistiek.

2.1 Literaire journalistiek

Literaire journalistiek wordt vaak omschreven als ‘mooi geschreven waargebeurde verhalen’ of ‘journalistiek die op literatuur lijkt.’ Er wordt ook wel gesproken over literaire non-fictie, journalistieke non-fictie, narratieve non-fictie, art-journalism, faction,

New Journalism. De verschillende omschrijvingen maken duidelijk dat literaire

journalistiek geen onomstreden term is. Wel wordt met de verschillende termen ongeveer hetzelfde bedoeld: een waargebeurd verhaal geschreven in een literaire vorm. Maar wat is eigenlijk het onderscheid tussen literatuur en journalistiek? Het is niet eenvoudig, zo niet onmogelijk, om definities van literatuur en journalistiek te geven. Vaak wordt gezegd dat het in literatuur gaat om algemene waarheden, terwijl in de journalistiek juist de actualiteit centraal staat. Literatuur wordt bestempeld als tijdloos.20 Journalistiek wordt daarentegen beschouwd als tijdgebonden vanwege haar verwijzingen naar de werkelijkheid, zowel naar personen als gebeurtenissen.21 Daarnaast worden journalisten geacht zich te houden aan de feiten, terwijl dat van schrijvers van literatuur niet wordt verwacht.

Evenals de moederbegrippen literatuur en journalistiek is literaire journalistiek moeilijk te definiëren, omdat het genre tussen de journalistiek en de literatuur in zweeft. Toch hebben enkele wetenschappers geprobeerd het genre te definiëren door karakteristieke kenmerken ervan weer te geven.22 Zo heeft literaire journalistiek een

19 Mark Kramer en Norman Sims. Literary Journalism, (New York: Ballantine Books, 1995), 25.

20 Phyllis Frus. The Politics and Poetics of Journalistic Narrative, (Cambridge, Cambridge University Press,

1994), ix-x.

21 Ibidem, 1-2.

22 John C. Hartsock. A History of American literary Journalism, (Amherst: University of Massachusetts Press,

(8)

8

literaire vorm, wat tot uiting komt in de verhalende vorm van een verhaal, het schrijven in scènes en gecompliceerde structuren. Verder komen de stem en persoonlijkheid van de schrijver duidelijk naar voren, bijvoorbeeld door het gebruik van een ik-verteller. Ten slotte zijn literair journalisten niet uit op het harde nieuws, maar zij richten zich op het alledaagse leven van hun personages en schrijven op die manier meer tijdloze verhalen. Literaire journalistiek overstijgt dus vaak de actualiteit, waardoor een literair-journalistiek verhaal door de jaren heen interessant blijft. Hieronder worden de bovenstaande kenmerken van het genre meer uitvoerig besproken.

Hoewel het genre een mengelmoes van literatuur en journalistiek lijkt te zijn, is het belangrijkste kenmerk van literaire journalistiek dat de verhalen waargebeurd zijn of claimen waargebeurd te zijn. Zo stelt hoogleraar en journalist Mark Kramer dat literair journalisten een contract aangaan met hun lezers, waarin staat dat de schrijvers doen wat zij lijken te doen: ‘which is get reality as straight as they can manage, and not make it up.’23 Ook Kevin Kerrane en Ben Yagoda gaan in de bloemlezing The Art of Fact voor hun keuze van literair-journalistieke verhalen in eerste instantie uit van de journalistiek: een literair journalist moet zich laten leiden door ‘the central journalistic commitment to the truth.’24 Daarom zijn verhalen die composite characters (een personage dat is samengesteld uit verschillende mensen) bevatten, niet opgenomen in hun bloemlezing. Verder moeten schrijvers van literaire journalistiek actief feiten verzamelen en mogen zij niet alleen werken op basis van hun geheugen of zintuiglijke waarnemingen.25 Hierdoor vallen memoires, essays en reisverhalen in hun ogen niet onder literaire journalistiek. Meer genuanceerd is het standpunt van John Hartsock, zoals blijkt uit zijn ‘working definition’ van literaire journalistiek: ‘[it] reads like a novel or short story except that it is true or makes a truth claim to phenomenal experience.’26 Hij ziet literaire journalistiek dan ook als een soort mengvorm die hij ‘faction’ noemt: aan de ene kant erkent literaire journalistiek haar relatie met fictie, terwijl het aan de andere kant beweert ‘a world of fact’ te reflecteren.27

Naast de waarheidsclaim is de literaire vorm een belangrijk kenmerk van literaire journalistiek. Zo gebruiken literair journalisten stilistische middelen en verteltechnieken die eerder worden geassocieerd met de literatuur dan met de journalistiek. Voorbeelden hiervan zijn de gecompliceerde structuur van een verhaal, het schrijven in scènes en de narratieve vorm.28 Dit laatste houdt in dat er in verhalen vaak een ontwikkeling plaatsvindt en dat verhalen altijd een verteller hebben, hoewel die soms niet zichtbaar is.29 Andere technieken die kunnen bijdragen aan het literaire karakter van een journalistiek verhaal zijn onder meer het gebruik van details, specifiek jargon, herhalingen en beeldspraak.30 Volgens Kerrane en Yagoda heeft literaire journalistiek een ‘literaire’ vorm door de artistieke innovatie van de schrijvers. Dit vernieuwende aspect van het genre is essentieel, omdat de beste literaire journalistiek tot een traditie behoort waarbij elke literair journalist op de schouders van zijn of haar

23 Kramer en Sims, 25. 24 Kerrane en Yagoda, 13. 25 Idem. 26 Hartsock, 1. 27 Idem. 28 Kramer en Sims, 32.

29 Michael Toolan. Narrative. A critical linguistic introduction, (Londen: Routledge, 2001), 4-5.

(9)

9

voorgangers staat.31 Ook Hartsock noemt literair-journalistieke stukken vernieuwend en schrijft dat deze verhalen bovendien een antwoord geven op vragen van de tijd.32

Verder zijn literair journalisten niet uit op hard nieuws, maar richten zij zich op het alledaagse leven van hun personages. Hierdoor schrijven zij meer tijdloze verhalen. De Amerikaanse hoogleraar Norman Sims noemt dit aspect zelfs het uitgangspunt van literaire journalistiek: ‘It tells true stories that engage readers in the subject’s life and culture.’33 Om zulke verhalen te kunnen schrijven, hebben literair journalisten toegang tot – bij voorkeur niet beroemde - bronnen nodig. Gewone mensen kunnen journalisten immers vrij toegang geven tot hun leven, waardoor portretten van hen intiemer en emotioneler zijn.34 Verder leven literair journalisten zich uitgebreid in. Ze dompelen zich maanden, en soms zelfs jaren, onder in de leefwereld van hun onderwerpen.35 Ze proberen, meer dan traditionele verslaggevers, hun lezers emotioneel bij hun verhaal te betrekken.36 Ten slotte streven ze naar een duidelijke eigen stem en toon.37 Volgens Sims onderscheiden deze eigen stem en persoonlijkheid van de schrijver literaire journalistiek van andere soorten journalistiek.38 Daarnaast is hij van mening dat een literair-journalistiek verhaal accurater en completer moet zijn dan gewone journalistieke artikelen, omdat literair journalisten veel meer tijd hebben om hun verhalen te maken.39

Hieronder wordt ingegaan op een van de belangrijkste thema’s in het wetenschappelijk onderzoek naar literaire journalistiek: het onderscheid tussen feit en fictie. Ook in dit onderzoek is dit onderscheid van belang, omdat de boeken van Lieve Joris niet gemakkelijk onder één van beide noemers zijn te plaatsen. Hierdoor speelt het onderscheid tussen feit en fictie in haar verhalen een primaire rol in de interpretatie van haar werk.

Feit versus fictie

Waar in de literatuur zonder problemen van alles kan worden verzonnen, is feitelijkheid een van de belangrijkste pijlers van de journalistiek. Daarom gaan mensen er vaak vanuit dat ook literaire journalistiek de werkelijkheid één op één weerspiegelt. Maar is dat eigenlijk wel mogelijk? Wanneer weet een journalist zeker of een verhaal helemaal strookt met de werkelijkheid wanneer hij of zij er niet zelf bij is geweest? Hoe kun je beslissen dat je genoeg informatie hebt verzameld om zeker te weten dat je verhaal klopt? In deze subparagraaf schets ik het debat over feit en fictie dat een grote rol speelt in onderzoek naar literaire journalistiek.

Het onderscheid tussen feit en fictie zorgt in de literaire journalistiek regelmatig voor controverses. Het afnemen van de Pulitzer Prize van Janet Cooke is één van de meest bekende voorbeelden hiervan. Toen uitkwam dat het hoofdpersonage in haar reportage Jimmy’s World een composite character was, reageerde de journalistieke wereld geschokt. Het was een schande dat een journaliste zulke fictie als feitelijkheid durfde te presenteren.40 De werkwijze van Cooke werd vergeleken met de New

31 Kerrane en Yagoda, 14. 32 Hartsock, 11. 33 Sims, 12. 34 Ibidem, 298. 35 Kramer en Sims, 22. 36 Sims, 12. 37 Kramer en Sims, 28-30. 38 Sims, 19. 39 Ibidem, 296.

(10)

10

Journalists uit de jaren zestig en zeventig, toen deze – in tegenstelling tot wat de dominante objectieve journalistieke werkwijze voorschreef – wel gebruik maakten van

composite characters en verzonnen dialogen en gedachten van hun personages

weergaven. Deze nieuwe journalisten, onder wie Tom Wolfe, Joan Didion en Norman Mailer, zochten in hun fel bediscussieerde werken de grenzen tussen feit en fictie op.41 Daarnaast testten zij in hun verhalen de grenzen van taal en vorm, bijvoorbeeld door het gebruik van ongewone interpunctie en het verwerpen van traditionele narratieve vormen.42

De eerdergenoemde definities en beschrijvingen van literaire journalistiek gaan allemaal uit van het epistemologische uitgangspunt dat het mogelijk is de werkelijkheid te kennen. Daarbij komt de journalistieke aanname dat een verslaggever deze werkelijkheid adequaat kan weergeven in tekst. Het gaat de meeste wetenschappers er allereerst om dat literair journalisten de feiten accuraat weergeven, de literaire stijl volgt op de tweede plaats. Deze hiërarchie is naar mijn mening te strikt, omdat ik betwijfel of het wel mogelijk is de feiten te achterhalen en deze waarheidsgetrouw weer te geven. Ik neig hierdoor meer naar het postmodernistische gedachtegoed, waarin wordt geconcludeerd dat het onderscheid tussen feit en fictie helemaal niet van belang is. Hieronder wordt dit postmodernistische gedachtegoed besproken aan de hand van een aantal wetenschappers dat zich bezighoudt met literaire journalistiek.

Zo schrijft Phyllis Frus in haar boek The Politics and Poetics of Journalistic

Narrative dat ze niet geïnteresseerd is in de feit-fictie discussie. Zij wil iets doen aan de

neiging van literatuur- en mediacritici om ‘problematic narratives’ ofwel als fictie ofwel als feitelijk te beschouwen.43 Volgens haar bestaat er helemaal geen onderscheid tussen feit en fictie en zij ondersteunt dit met een analyse van twee verhalen van de Amerikaanse journalist Stephen Crane. De twee verhalen, Stephen Crane’s Own Story (gepubliceerd in de krant The New York Press in januari 1897) en The Open Boat (gepubliceerd in tijdschrift Scribner’s in juni 1897), gaan over dezelfde gebeurtenis: het zinken van het schip Commodore waarop Crane meevoer naar Cuba. Het eerste wordt algemeen beschouwd als een journalistiek verhaal en krijgt dus het label non-fictie, terwijl The Open Boat veelvuldig wordt beschreven als een ‘masterpiece of naturalistic fiction.’44 Maar Frus concludeert dat er geen ‘objective properties of text, such as rhetoricity or fictionality’ te vinden zijn die het mogelijk maken de verhalen van elkaar te onderscheiden als fictie en non-fictie.45 Ook inhoudelijk kennen de twee verhalen geen wezenlijke verschillen: geen van de twee verhalen bevat verzonnen personages of feiten en beide verhalen volgen de chronologie van de gebeurtenissen, die kan worden geverifieerd aan de hand van andere nieuwsberichten, het scheepsjournaal en getuigenverklaringen.46

Volgens Frus zijn uiteindelijk alle teksten fictie, omdat een tekst niet echt is, maar hooguit naar de werkelijkheid verwijst. Er is altijd taal nodig om iets te beschrijven of te vertellen, dus zelfs ‘fictivity’ zou moeten worden weergegeven in een tekst.47 Ook David Eason stelt vast dat een tekst nooit direct laat zien wat het representeert: ‘It operates by

American Newspapers and Fiction, (Kent: The Kent State University Press, 2005), 117.

41 Roggenkamp, 117.

42 Robert S. Boynton. The New New Journalism, (New York: Vintage Books, 2005), xii. 43 Frus, x-xi.

(11)

11

association, calling forth from the reader’s experience typifications that provide a context of meaning for the story.’48

Vanuit postmodernistisch oogpunt is het daarom problematisch om literair-journalistieke stukken pas tot de journalistiek te rekenen als de feiten controleerbaar zijn, omdat feiten binnen het postmodernisme niet bestaan.49 Journalisten kunnen geen verifieerbare werkelijkheid beschrijven, omdat de werkelijkheid een sociale en culturele constructie is. Daarnaast construeren journalisten een waarheid die is gebaseerd op cultureel geaccepteerde conventies. Zo wordt in journalistieke artikelen vaak de status quo gehandhaafd. Verder leidt de eis van verificatie tot een te smal gebied dat veel schrijvers die zich bezig houden met actuele gebeurtenissen buitensluit. Een gewaardeerde schrijver als Ryszard Kapuscinski zou nooit tot de literaire journalistiek kunnen worden gerekend als zijn verhalen aan de eis van verifieerbaarheid moeten voldoen. Kapuscinski maakt immers gebruik van composite characters en heeft verklaard dat hij geen moeite doet citaten accuraat weer te geven.50 En wie bepaalt wat feitelijk is en wat niet? Iedere tekst wordt door zijn schrijver geconstrueerd en reflecteert dus niet direct de werkelijkheid. Alle beschrijvingen van de werkelijkheid zijn per definitie subjectief, omdat het altijd interpretaties zijn van de auteur. Wat waarheidsgetrouwe beschrijvingen in literaire journalistiek volgens Sims nog eens bemoeilijkt, is de spanning tussen een goed verhaal en journalistieke accuratesse: ‘When a writer seeks a powerful narrative, the facts do not always cooperate.’51

Frus stelt verder dat het belangrijk is niet alleen naar een tekst te kijken, maar ook de context van de tekst in ogenschouw te nemen. Volgens haar zijn zowel literatuur als journalistiek sociale constructies en wordt institutioneel bepaald of een werk fictie dan wel non-fictie is.52 Ook de Amerikaanse wetenschapper en journalist Daniel Lehman vindt het belangrijk de context van een werk te bestuderen. Het gaat in literaire non-fictie immers niet alleen maar om de stijl van een werk, maar juist ook om de verwijzingen naar de werkelijkheid. In tegenstelling tot Frus houdt Lehman het onderscheid tussen fictie en non-fictie wel aan, omdat hij vindt dat er wel degelijk verschillen bestaan tussen de leeservaring van een verzonnen of een historisch verhaal.53 Zoals hij zelf treffend illustreert: ‘When characters die in fiction, characters die. When characters die in nonfiction, people die.’54 De referentie met gebeurtenissen buiten de tekst is sterker bij non-fictie dan bij de meeste vormen van fictie. De wereld in het non-fictie verhaal bestaat immers ook buiten de tekst. Omdat de vertellers en personages in non-fictie ook buiten de verhalen leven, kunnen deze verhalen invloed hebben op hun bestaan.55 Dit maakt de nauwkeurigheid van verslaggevers in Lehmans ogen zeer belangrijk.

Deze journalistieke accuratesse verliest wellicht aan kracht, doordat verslaggevers gebruikmaken van hun eigen geheugen of dat van anderen als bron voor

48 David Eason. ‘The New Journalism and the Image-World.’ Ed. Norman Sims. Literary Journalism in the

Twentieth Century, (New York: Oxford University Press, 1990), 199.

49 James L. Aucoin. ‘Epistemic Responsibility and Narrative Theory. The Literary Journalism of Ryszard

Kapuscinski.’ Journalism. Theory, practice and criticism 2 (2001) 7.

50 Ibidem, 7-8. 51 Sims, 309. 52 Frus, 15, 48.

53 Daniel W. Lehman. Matters of Fact. Reading Nonfiction over the Edge, (Columbus: Ohio State University

Press, 1997), 4.

54 Ibidem, 14.

(12)

12

artikelen. Het geheugen is niet onfeilbaar, waardoor het de vraag is of journalistieke verhalen wel waarheid kunnen bevatten. Of zoals Lehman stelt:

Both writer and reader are implicated by their socially constructed memory of events in a clash of varying stimuli and responses, many of which echo the intertextuality of everyday life and the uneasy feeling that it has become increasingly difficult to distinguish the narrative of one’s own memory from what is mediated or constructed by others.56

Dit citaat maakt duidelijk dat het moeilijk is om een gebeurtenis te onderscheiden van hoe die gebeurtenis wordt verteld of ervaren. Het mag dan onmogelijk zijn de grens tussen feit en fictie af te bakenen, maar dat betekent niet dat die grens er niet toe doet.57 Non-fictie is een communicatievorm die beweert ‘to reenact for the reader the play of actual characters and events across time. What counts is not so much whether these phenomena can be empirically known but that they are also available to and experienced by the reader outside the written artefact.’58 En daar schuilt de kracht van non-fictie dan ook in: in de tegenstelling dat een non-fictie verhaal een kunstmatige constructie van het geheugen is en tegelijkertijd een meeslepende representatie van de geschiedenis die de lezer in het verhaal trekt.59 Literaire journalistiek is voor lezers juist zo interessant omdat het een ‘waargebeurd’ verhaal vertelt dat op een aantrekkelijke manier wordt gepresenteerd, waardoor het verhaal ook nog eens prettig leest. Dit geldt ook voor reisverhalen, waarin - net als in literaire journalistiek - gebruik wordt gemaakt van een combinatie van literatuur en journalistiek. Hierdoor hebben de twee genres verschillende overeenkomsten, die in de volgende paragraaf worden besproken.

2.2 Reisverhalen

In deze paragraaf besteed ik achtereenvolgens aandacht aan de opvattingen over reisverhalen en de vermeende subjectiviteit van het genre. Vervolgens ga ik in op postkoloniale kritiek op het genre en afsluitend bespreek ik het opmerkelijke gebruik van intertekstualiteit door reisschrijvers.

Het ‘genre’ reisverhalen

Reisverhalen zijn op dit moment een van de populairste en meest gelezen vormen van literatuur.60 Net als literaire journalistiek is het genre moeilijk te definiëren. Kristi Siegel schrijft dat reisverhalen worstelen voor een plaats als apart genre in de literatuur.61 Ook binnen de journalistiek heeft het reisverhaal moeite een eigen plaats te veroveren, constateert Folker Hanusch:

Travel journalism has historically been seen as journalism’s not-so-serious little brother, with many news journalists often belittling its relevance or seriousness. The general view is that anyone can go on holidays, and anyone can write about them.62

56 Lehman, 24. 57 Ibidem, 2-5. 58 Ibidem, 4. 59 Ibidem, 24.

60 Patrick Holland en Graham Huggan. Tourists with Typewriters. Critical Reflections on Contemporary Travel

Writing, (Ann Arbor: Michigan University Press, 2000), VII.

61 Kristi Siegel, ed. Issues in Travel Writing. Empire, Spectacle, and Displacement, (New York: Peter Lang

Publishing, 2002), 1-2.

62 Folker Hanusch. ‘The dimensions of travel journalism. Exploring new fields for journalism research beyond

(13)

13

Sommige wetenschappers zijn zelfs van mening dat reisverhalen geen eigen genre vormen. Zo stelt Jan Born dat travel writing geen apart genre is, maar ‘a variety of texts both predominantly fictional and non-fictional whose main theme is travel.’63 Ook de terminologie is problematisch: wetenschappers gebruiken allemaal verschillende termen met betrekking tot reisverhalen, zoals reisliteratuur, reisjournalistiek, travel

books, travelogues of travel writing. De meest gebruikte term travel writing is volgens

Carl Thompson zeer algemeen en omvat een verbijsterend breed scala aan materialen. Bovendien hebben reisverhalen volgens hem altijd een moeilijke, verwarrende verhouding gehad met verschillende gerelateerde of overlappende genres.64 Vanwege het gebrek aan een duidelijke definitie is het ‘genre’ moeilijk af te bakenen. Er is bijvoorbeeld geen consensus onder wetenschappers of informatieve reisgidsen wel of niet onder de noemer travel writing vallen. Verder beschrijven niet alle reisverhalen daadwerkelijk een reis, sommige geven alleen een verblijf van de schrijver op een onbekende plaats weer.65

Omdat mijn onderzoek zich richt op het meer literaire reisverhaal, houd ik in navolging van de veelgeciteerde Paul Fussell de volgende definitie van reisverhalen aan:

[Travel books] are a sub-species of memoir in which the autobiographical narrative arises from the speaker’s encounter with distant or unfamiliar data, and in which the narrative – unlike in a novel or a romance - claims literal validity by constant reference to actuality.66

Fussell meent dat de auteur met zijn karakteristieke waarnemingsvermogen en stijl net zo interessant is als de plaatsen die hij bezoekt.67 Daarnaast zouden reisverhalen dus net als literaire journalistiek waargebeurd moeten zijn. Volgens Patrick Holland en Graham Huggan claimen reisverhalen inderdaad validiteit door te verwijzen naar bestaande gebeurtenissen en plaatsen, maar passen reisschrijvers deze aan aan een persoonlijke visie: ‘Travel writing thus charts the tension between the writers’ compulsion to report the world they see and their often repressed desire to make the world conform their preconception of it.’68 Dit leidt ertoe – samen met het feit dat reisverhalen meestal zijn gebaseerd op persoonlijke ervaringen – dat reisjournalistiek al snel wordt bestempeld als subjectief.69

Bovendien worden reisverhalen vaak geschreven vanuit het ik-perspectief. Zo’n ik-figuur benadrukt altijd het ooggetuigekarakter van een verhaal.70 Deze ooggetuige functioneert als waarheidsclaim: ‘having been there’ als manier om de lezer te overtuigen van de authenticiteit van een reisverhaal.71 In zekere zin komen deze ogenschijnlijke waarheidsgetrouwheid en feitelijkheid van het reisverhaal altijd tot stand door een retorisch effect, omdat iedere auteur zijn verhaal selecteert en

63 Geciteerd in Grzegorz Moroz: ‘Travel Book as Genre in the Anglophone Literary Tradition.’ Ed. G. Moroz

en J. Sztachelska: Metamorphoses of Travel Writing. Across Theories, Genres, Centuries and Literary Tradition, (Newcastle: Cambridge Scholars Publishing, 2010), 26

64 Carl Thompson. Travel Writing, (Abingdon: Routledge, 2011), 11. 65 Ibidem, 18.

66 Paul Fussell. Abroad: British Literary Traveling between the Wars, (Oxford: Oxford University Press, 1980),

203.

67 Thompson, 15.

68 Holland en Huggan, 10.

69 Ben Cocking. ‘Travel Journalism. Europe imagining the Middle East.’ Journalism Studies 10 (2009) 1, 56. 70 Van Exter en Pauw, 23.

(14)

14

organiseert. Om die reden is een reisverhaal nooit een transparante weergave van de wereld. Hierdoor bevatten reisverhalen altijd een fictief element, concludeert Carl Thompson: ‘Travel experience is thus crafted into travel text, and this crafting process must inevitably introduce into the text, to a greater or lesser degree, a fictive dimension.’72

Net als literair journalisten worstelen reisschrijvers met het onderscheid tussen feit en fictie. Hoewel sommige reisschrijvers uitgebreid onderzoek doen voor hun verhaal en beweren waargebeurde verhalen te schrijven, moeten ook zij altijd kiezen tussen alle mogelijke verhalen die ze onderweg tegenkomen.73 Iedere schrijver manipuleert op die manier zijn materiaal, wat volgens Gerrit Jan Zwier geen problemen oplevert: ‘De tijd van ontdekkingsreizen is immers voorgoed voorbij. Wat de lezer interesseert, is de persoonlijke visie van de schrijver op de wereld om hem heen.’74 Thompson constateert dat het onderscheid tussen feit en fictie in reisverhalen gecompliceerder ligt. Aan de ene kant lijkt het genre esthetische effecten belangrijker te vinden dan de accuratesse, maar aan de andere kant presenteert het moderne reisverhaal zich tegelijkertijd als een feitelijke weergave van waargebeurde ervaringen en bestaande plaatsen. En dit levert volgens Thompson moeilijkheden op, omdat ‘the writers of more literary travelogues often claim, somewhat paradoxically, the authority both of fiction and of non-fiction.’75 Deze dubbelzinnigheid binnen reisverhalen kan – net als binnen literair-journalistieke verhalen - tot verwarring en misinterpretaties leiden. Hieronder wordt ingegaan op andere overeenkomsten tussen reisverhalen en literaire journalistiek, die voortkomen uit hun gemeenschappelijke oorsprong.

Eén overkoepelend genre of twee verschillende genres?

In de tijd van de Europese ontdekkingsreizen en het kolonialisme voorzagen reisverhalen in de behoefte van de achterblijvers aan ‘objectieve’ berichtgeving over verre landen en volkeren.76 De wortels van de moderne literaire journalistiek zouden volgens John Hartsock in deze reisverslagen liggen:

Another prose strain that would eventually contribute to a modern narrative literary journalism and English nonfiction prose generally is to be found in the abundant accounts of voyages of exploration and colonization in the sixteenth and seventeenth centuries. That is, if such travelogues and accounts are not in fact early forms of narrative literary journalism.77

Vooral in de achttiende eeuw waren reisverhalen populair. En hoewel het reisverhaal met de tijd en cultuur veranderde, bleef de vorm grotendeels gelijk: nog steeds zijn het dagboek, de brief en het verhaal de meest gebruikte manieren om reisverhalen te presenteren.78 In negentiende-eeuws Amerika waren ‘travel adventure stories’ (reisverhalen van jonge mannen die de elementen trotseerden) enorm populair en hoorden tot een van de succesvolste vormen van literaire journalistiek.79 Daarmee werden ook kranten een belangrijk medium om reisverhalen in te publiceren. Zo schrijft

72 Thompson, 30, 27-28. 73 Sims, 96.

74 Gerrit Jan Zwier. ‘Reisreportage. Exotisme en globetrotterbluf.’ Henk Vreekamp (red.) Journalistieke

Reportage. Het grote verhaal in de media, (’s-Gravenhage: VUGA, 1994), 120.

75 Thompson, 89-90. 76 Zwier, 115. 77 Hartsock, 101-102. 78 Zwier, 116.

(15)

15

Ben Cocking dat Britse weekendkranten in de twintigste eeuw nauwe banden hadden met een aantal door critici goed ontvangen reisschrijvers: ‘Not only is this revealing in terms of the literary origins of travel journalism but it is also indicative of some of the representational and stylistic influences on the genre.’80

Ook Norman Sims stelt dat reisverhalen en literaire journalistiek in de twintigste eeuw nog onlosmakelijk met elkaar verbonden waren:

As a historical antecedent of literary journalism, travel writing brings personal voice along with a narrator or a guide. It tends to provide portraits of ordinary life. It delivers dramatic scenes that a writer can collect in a butterfly net while dashing through the country. These fluttering small experiences take on a symbolic or a representative value for the reader. While selective, travel writing can have meaning. It has an open-ended style that encourages literary innovation.81

De twee genres zijn volgens Sims van nature nauw verwant aan elkaar, omdat ‘[…] both usually have a personal narrator, develop strong characters, and transform small events into symbolically larger meanings.’82 John Reed wordt gegeven als voorbeeld van een schrijver wiens reisverhalen sterk lijken op literaire journalistiek. Reeds reisverhalen hielpen mensen de gebeurtenissen in de wereld te begrijpen, doordat hij beschreef wat er op een bepaalde tijd en plaats gebeurde: ‘In such cases, travel writing often shades into literary journalism.’83

Omdat de genres zo sterk op elkaar lijken, is het moeilijk om reisverhalen en literaire journalistiek van elkaar te onderscheiden. Toch proberen sommige wetenschappers dit wel. Zo stellen Keranne en Yagoda simpelweg dat reisverhalen niet tot de literaire journalistiek behoren, omdat journalisten actief feiten moeten verzamelen en niet mogen werken op basis hun geheugen.84 Sims erkent dat reisschrijvers details vooral uit hun geheugen opdiepen, maar lijkt dat minder problematisch te vinden: ‘Like autobiography, a travel report also depends on our selective memories of details recalled after the fact. […] The memory eventually produces the narrative.’85 Het is voor hem in ieder geval geen reden om de reisreportages van John Reed, John Dos Passos en Ernest Hemingway niet uitgebreid te bespreken in zijn bloemlezing over literaire journalistiek.

Hoewel wetenschappers zoals Kerrane en Yagoda pogingen doen de twee genres te scheiden, zijn deze volgens Hartsock tot nu toe weinig succesvol. Zelf probeert hij literaire journalistiek en reisjournalistiek vanuit praktische overwegingen in verschillende categorieën in te delen, opdat het grote aantal reisverhalen de overige verhalende literaire journalistiek niet overschaduwt. Maar ook hij heeft geen succes.86

Tot welke categorie reisverhalen ook behoren, ze zijn volgens Hartsock in ieder geval van groot belang geweest voor het overleven van literaire journalistiek in periodes waarin deze schaars was.87 Ook in Nederland droegen reisverhalen in dergelijke periodes bij aan het voortbestaan van de literaire journalistiek: na de jaren zeventig bleven literair getinte reisreportages verschijnen, terwijl het met de rest van de literaire

(16)

16

journalistiek in die jaren bergafwaarts ging. In de jaren tachtig en negentig waren de reisverhalen van onder meer Lieve Joris en Cees Nooteboom zelfs de meest succesvolle vorm van literaire journalistiek.88

Hieronder wordt aandacht besteed aan het belangrijkste thema in hedendaags onderzoek naar reisverhalen: de ideologische aspecten van het genre. Deze omvatten bijvoorbeeld de retorische middelen waarmee reisschrijvers andere groepen op een vijandige of neerbuigende manier afschilderen.89 Aandacht hiervoor is ontstaan binnen postkoloniale studies, een belangrijk onderzoeksveld binnen het wetenschappelijk onderzoek naar reisverhalen. Hierin wordt het begrip ‘ideologie’ als volgt gedefinieerd: ‘All our “mental frameworks”, our beliefs, concepts, and ways of expressing our relationship to the world.’90 Ideologieën zijn dus onmisbaar voor het construeren van betekenis. Ze bieden een kader voor het begrijpen van moeilijke en ondoorgrondelijke werkelijkheden.91 Postkolonialisten hebben aangetoond dat literatuur van grote invloed is geweest op de manier waarop mensen zich dominante representatievormen en koloniale ideologieën toe-eigenden.92 Hierdoor is er veel aandacht besteed aan de manier waarop bijvoorbeeld reisverhalen hebben bijgedragen aan het kolonialisme. Omdat elk verhaal ideologieën bevat waardoor lezers – vaak onbewust - worden beïnvloed, zijn dergelijke postkoloniale inzichten ook voor dit onderzoek van belang. Tenslotte bevatten reisverhalen, achter de schijnbare onschuld van alle charmante anekdotische observaties, invloedrijke mythen over andere (meestal niet-westerse) culturen.93

Postkoloniale kritiek

Reisverhalen lijken binnen wetenschappelijk onderzoek veelal negatieve connotaties op te roepen.94 Het genre wordt zelfs bestempeld als frivool en moreel gevaarlijk.95 Carl Thompson verklaart dit aan de hand van de veranderende wereld en de manier waarop reisverhalen daarop inspelen:

In an age when many cultures and societies are less homogeneous than they once were […] distinctions between ‘them’ and ‘us’, ‘home’ and ‘abroad’, seem less sharp than they used to. Travel writing responds to this situation, it is alleged, by reinstating a firm sense of the differences that pertain between cultures, regions and ethnicities, and by dealing in stereotypes that are frequently pernicious. And by doing so, it is suggested, the genre usually delivers a consoling, self-con gratulatory message to the privileged, middle-class Westerners who are its principal readership.96

Dergelijke academische kritiek op het genre heeft een vlucht genomen na het verschijnen van Edward Saïds beroemde boek Orientalism (1978). Tegenwoordig is Saïds term Oriëntalisme het meest invloedrijke paradigma binnen onderzoek naar reisverhalen. Saïd definieert Oriëntalisme als een manier om de Oriënt (van het

88 Van Exter en Pauw, 20; Ceelen en van Bergeijk, 18. 89 Thompson, 134.

90 Ania Loomba. Colonialism/Postcolonialism, (London: Routledge, 1998), 25.

91 Elfriede Fürsich en Anandam P. Kavoori. ‘Mapping a critical framework for the study of travel journalism.’

International Journal of Cultural Studies (2001) 4, 162.

92 Loomba, 70-71. 93 Holland en Huggan, 8. 94 Thompson, 5.

(17)

17

Oosten tot Japan) te begrijpen die gebaseerd is op binaire tegenstellingen en een denkbeeldige geografie die de wereld verdeelt in twee ongelijke en hiërarchisch gepositioneerde onderdelen: zoals het Westen en het Oosten, rationalisme en het ontbreken daarvan, vooruitgang en stilstand.97 Volgens Saïd construeerden westerse schrijvers de Oriënt als de ‘Ander’. Door de inwoners van koloniën in een objectpositie te plaatsen, wilden westerlingen hen machteloos maken én houden en zelf de machtige subjectpositie behouden.98 Dit soort ‘Othering’ - jezelf definiëren door je te distantiëren van een ‘Ander’ - kwam ook veel voor in reisverhalen.99 Hierdoor worden deze vaak in verband gebracht met het kolonialisme, omdat reisverhalen Europese normen zouden versterken.100 Het genre zou zo bijdragen aan ‘discourses of difference’, die werden gebruikt om koloniale projecten te rechtvaardigen.101

Tegenwoordig is er veel kritiek op Saïds Oriëntalisme.102 Het grootste kritiekpunt op Saïds theorie is dat hij alle koloniale teksten als één homogeen discours beschouwt. Postkolonialisten stellen dat deze teksten niet zo homogeen zijn als Saïd beweert, zo komen er volgens hen ook tegenstrijdige discoursen in voor.103 Volgens postkolonialisten komt er uit alle koloniale teksten samen een serie fragmenten tevoorschijn, die een verhaal doen vermoeden dat nooit helemaal kan worden teruggehaald. Daarom zullen we nooit weten hoe de beschreven culturen daadwerkelijk waren, omdat we slechts beschikken over ‘onze interpretatie van een serie heterogene teksten, die effecten hadden op de echte wereld van die tijd.’104 Een ander aandachtspunt van postkoloniaal onderzoek naar reisverhalen is de samensmelting van het begrip ‘reizen’ met ‘Europeaans reizen’. Zo stellen Justin Edwards en Rune Grauland dat een veelvoorkomende misvatting onder academici is dat reizen een typische Europese aangelegenheid zou zijn: ‘The world was “mapped” by non-European peoples as well.’105 Volgens hen moet er ook aandacht worden geschonken aan dergelijke reisverhalen uit andere delen van de wereld.

Hoewel er al enkele decennia kritiek is op Saïds Oriëntalisme, is de invloed van zijn werk nog steeds zichtbaar in beschrijvingen van reisliteratuur. Het genre zou bijvoorbeeld vanuit het westerse, blanke, mannelijke perspectief zijn geschreven en verschillen tussen culturen benadrukken.106 Uit onderzoeken naar reisjournalistiek blijkt dat ‘de Ander’ ook tegenwoordig nog in reisverhalen wordt gemarginaliseerd.107 Zo leggen de verhalen vaak meer nadruk op de auteur in een ver oord dan op de bewoners van de bestemming zelf. En als er aandacht wordt gegeven aan ‘de Ander’ gebeurt dit vaak op een stereotiepe manier. Zo wordt in reisjournalistiek dikwijls de nadruk gelegd op negatieve aspecten van andere landen, die op hun beurt beklemtonen hoe goed mensen het thuis hebben. Daarnaast wordt de stem van de lokale bevolking

97 Billie Melman. ‘The Middle East/Arabia: ‘the cradle of Islam.’ Cambridge Companion to Travel Writing,

107.

98 Sara Mills. Discourse of Difference. An Analysis of Women’s Travel Writing and Colonialism, (London:

Routledge, 1991), 48.

99 Thompson, 159.

100 Holland en Huggan, 47.

101 Justin D. Edwards en Rune Graulund, eds. Postcolonial travel writing: critical explorations, (Basingstoke:

Palgrave Macmillan, 2011), 1.

102 Sara Mills. Discourse, (London: Routledge, 1997), 118-123. 103 Ibidem, 128.

104 Ibidem, 119-120. 105 Edwards en Graulund, 2. 106 Idem.

(18)

18

zelden opgenomen in dergelijke artikelen, waardoor lezers representaties krijgen aangeboden die hun eigen waarden en overtuigingen bevestigen.108 Door zulke ‘Othering’ blijft het genre bijdragen aan ‘discourses of difference’.

Toch proberen reisschrijvers tegenwoordig op een objectieve manier over een bepaalde regio te berichten, stellen Holland en Huggan.109 Alleen is dit volgens hen in de meeste gevallen gedoemd te mislukken:

[…] the traveller mobilizes fantasies, as much collective as personal, that are always already entangled in the myths and experimental categories of the zone. […] Thus, while travel writing sustains the allure of exchange and acquisition, it often ends up by collapsing back onto the reserves of previous journeys.110

Zo scheppen auteurs vaak een wereld die hun publiek al kent doordat zij bekende exotische mythes herhalen. In die zin zijn reisschrijvers volgens Holland en Huggan nog steeds conformistisch: ‘‘Home’, after all, is the frame of reference for most contemporary travel writers.’111 Hierbij plaatst Carl Thompson een kanttekening. Volgens hem is het beschrijven van culturele verschillen inherent aan het genre. Wie aan een reis begint, komt immers altijd verschillen en diversiteit tegen: ‘[…] all travel requires us to negotiate a complex and sometimes unsettling interplay between alterity and identity, difference and similarity.’112 Hierdoor heeft ieder reisverhaal twee kanten: in de eerste plaats is het een verslag van het onbekende, maar tegelijkertijd onthult een reisverslag iets over de reiziger die het verhaal schreef, zoals zijn of haar waarden, vooroordelen en aannames. Daarbovenop onthult een reisverhaal ook iets over de cultuur waar de schrijver vandaan komt of de cultuur waarvoor de tekst bedoeld is.113

Tot dusver is besproken op welke manier reisverhalen kunnen bijdragen aan discourses of difference. Een mogelijke verklaring voor het feit dat oude discoursen het beeld van andere landen zo lang blijven bepalen wordt hieronder gegeven.

Intertekstualiteit

Een opvallend kenmerk van moderne reisliteratuur is dat auteurs vaak een eerbetoon aan hun voorgangers bewijzen. Zo reizen schrijvers beroemde voorgangers achterna en schrijven daar hun boek over. Op die manier plaatsen moderne reisschrijvers zichzelf bewust in een traditie.114 Volgens Holland en Huggan kunnen moderne reisschrijvers niet anders: hun voorgangers hebben immers alles al ontdekt en opgeschreven, waardoor alle inspanningen van hedendaagse reisschrijvers te laat komen. Het enige wat zij nog kunnen doen is proberen hun voorgangers te evenaren.115 Het nareizen van voorgangers is geenszins een nieuw verschijnsel. In 1876 schreef reisschrijver Richard Burton al dat het bestuderen van het werk van voorgangers de beste voorbereiding is op een reis naar de Congo-rivier. En op dezelfde manier zetten negentiende-eeuwse reisverhalen de toon voor hun twintigste-eeuwse opvolgers. Dit soort intertekstualiteit beïnvloedt het beeld dat mensen van een bepaald land hebben. Op deze manier blijven

(19)

19

bijvoorbeeld klassieke teksten het beeld van Afrika tot ver na de middeleeuwen bepalen.116

Ook in reisverhalen die zich afspelen in het Midden-Oosten blijven oude visies het hedendaagse beeld van die regio bepalen, zo concludeert Ben Cocking in zijn onderzoek naar reisverhalen over het Midden-Oosten: ‘In considering how travel journalism presents the Middle East as other and exotic, as well as ancient and traditional, what is apparent is that it tends to make use of representational strategies that have their origins in nineteenth-century European travel writing.’117 Deze strategieën hebben volgens Cocking een belangrijke functie in hedendaagse reisjournalistiek: ze helpen toegang te krijgen tot een premodern verleden en functioneren als een manier om de moderne toeristische ervaring als uniek en geïndividualiseerd te verklaren.118

Samenvattend

Uit de bovenstaande paragrafen is gebleken dat literaire journalistiek en reisverhalen meerdere overeenkomsten hebben. Sommige wetenschappers suggereren zelfs dat literaire journalistiek is ontstaan uit de eerste reisverslagen van ontdekkingsreizen en kolonisatie.119 In ieder geval hoorden de twee genres in de achttiende eeuw nog bij elkaar.120 Er waren in die tijd nog geen scherpe grenzen tussen literatuur en journalistiek, maar bekende schrijvers als Charles Dickens, Emile Zola en Herman Heijermans waren zowel romancier als journalist.121 Over het algemeen maken beide genres gebruik van een persoonlijke verteller met een eigen stem.122 Zowel reisverhalen als literaire journalistiek worden vaak verteld vanuit het ik-vertelstandpunt, waarbij de verteller de ooggetuige is van alle gebeurtenissen. Dit dient als de waarheidsclaim voor het verhaal. In die zin zijn beide genres te vergelijken met de journalistieke reportage.

Daarnaast schetsen beide genres een portret van het dagelijks leven. Hiervoor dompelen de schrijvers zich weken- of maandenlang onder in een andere cultuur. Zo komen ze dichtbij de leefwereld van hun onderwerpen en hopen ze toegang te krijgen tot hun gevoelens.123 Verder maken zowel literair journalisten als reisschrijvers gebruik van literaire technieken, zoals het schrijven in scènes en het transformeren van kleine gebeurtenissen in grotere symbolische betekenissen.124 Tot slot is literaire innovatie een kenmerk van beide genres.125

Het werk van Lieve Joris is te scharen onder beide genres: het hoort thuis bij zowel literaire journalistiek als reisverhalen. De manier waarop Joris deze twee genres combineert wordt in de volgende paragraaf besproken.

2.3 Lieve Joris

Lieve Joris reist meestal naar gebieden die risico’s met zich mee brengen, zoals het Midden-Oosten en Afrika. Dat zijn namelijk gebieden die naar haar mening nog nooit

116 Tim Youngs. ‘Afrika/The Congo: the politics of darkness.’ Cambridge Companion to Travel Writing

(Cambridge: Cambridge University Press, 2002), 158; Thompson, 141-142.

117 Cocking, 59. 118 Ibidem, 66.

119 Hartsock, 101-102; Sims, 113. 120 Sims, 88.

121 Van Exter en Pauw, 16-17. 122 Sims, 88.

123 Ibidem, 95. 124 Ibidem, 113.

(20)

20

goed waren onderzocht en daar wilde zij verandering in brengen. Lieve Joris was volgens literatuurcriticus Karel Osstyn de eerste Nederlandse vrouw die reizen zo pragmatisch bekeek.126 Het gaat haar niet om het reizen zelf, maar om het schrijven over het leven en de dilemma’s van mensen die wonen in landen waar snelle maatschappelijke veranderingen of politieke onderdrukking plaatsvinden. Joris begrijpt niet dat ‘mensen hier de idee hebben dat ze werkelijkheid kennen en weten wat er echt gebeurt als ze op televisie dagelijks naar het wereldnieuws kijken.’127 Zij wil juist laten zien wat er in die landen gebeurt nadat de televisieploegen verdwenen zijn en probeert met haar verhalen clichés over die landen te nuanceren.

Een belangrijk thema in haar boeken is de onmogelijkheid te ontsnappen aan de eigen culturele identiteit. Joris worstelt zelf ook met het loskomen van haar eigen achtergrond en dit thema van ontworteling speelt een grote rol in haar verhalen.128 Daarnaast komt in Joris’ reisverhalen het postkoloniale thema naar voren. Vier van haar boeken gaan over Congo, een voormalige Belgische kolonie. In Terug naar Kongo is haar eigen koloniale verleden zelfs het uitgangspunt van het verhaal: ze reist haar oudoom achter na, die missionaris was in Belgisch Kongo. ‘De wetenschap dat de mijnen me voorgingen verbindt me met Congo als met geen ander land in Afrika,’ vertelde Joris bij terugkeer.129 Ook reist ze in Congo beroemde voorgangers zoals Joseph Conrad en V.S. Naipaul achterna. Zo treedt Joris net als vele anderen in de voetsporen van het literaire verleden.

In interviews vertelt Joris dat ze de waarheid soms fictionaliseert. Zo verandert ze weleens de volgorde van gebeurtenissen. Dat moet ook wel volgens Joris, want een verhaal moet je construeren en ‘de werkelijkheid is nu eenmaal niet netjes opgebouwd.’130 Als tweede voorbeeld noemt Joris het samenvoegen van verschillende mensen tot één personage: een composite character. Volgens haar is het onmogelijk alle verschillende mensen die je ontmoet aan de lezer te introduceren, omdat die dat niet uit elkaar houdt.131 Net als in de dagelijkse verslaggeving is het gebruik van composite characters in de literaire journalistiek omstreden, hoewel meer literair journalisten een

samengesteld personage gebruiken. Zoals eerder werd beschreven, maakte ook Joris’ literaire voorbeeld Ryszard Kapuscinski veelvuldig gebruik van deze techniek.

Wel blijft Joris naar eigen zeggen ‘het liefst zo dicht mogelijk bij de werkelijkheid.’132 Lezers kunnen niet controleren of de verhalen waargebeurd zijn, omdat Joris geen noten opneemt in haar boeken. De vele details in haar verhalen doen haar werk wel geloofwaardig lijken. De waarheidsclaim van Joris’ verhalen berust vooral op het feit dat Lieve Joris zelf het hoofdpersonage is. Verder wekt de openheid van Joris in interviews een betrouwbare indruk. Daarin legt Joris uit dat ze de waarheid niet altijd kan vertellen, ‘omdat wat je schrijft voor bepaalde mensen ernstige consequenties kan hebben.’133 In datzelfde interview noemt Joris zichzelf nadrukkelijk geen journalist, maar schrijver.

Hoewel Joris zegt dat haar boeken de werkelijkheid niet een op een representeren, kunnen haar reisverhalen wel gerekend worden tot de literaire

126 Osstyn, 213-214.

127 Eric Goeman. ‘De droom zit vol barsten. Interview met Lieve Joris over Syrië.’ Politiek en cultuur 53

(1993) 5, 55.

128 Brouwers, 3-7.

129 Ceelen en Van Bergeijk, 158. 130 Ibidem, 165.

(21)

21

journalistiek. Haar verhalen voldoen immers aan een groot aantal van Mark Kramers criteria van literaire journalistiek. Zo probeert Lieve Joris lezers emotioneel te betrekken bij de hoofdpersonen in haar boeken. Joris dompelt zich onder in het leven van haar personages en blijft maanden in hun buurt ‘rondlummelen’.134 Zij beschrijft in haar boeken het dagelijks leven van inwoners van de landen die zij bezoekt. Verder is Joris zowel de verteller van, als een personage in het verhaal. Ze schrijft haar verhalen bewust vanuit een ik-perspectief om haar lezers mee te kunnen nemen naar de landen die ze beschrijft. Bovendien vindt ze dat eerlijker, ‘want de lezer weet waar jij staat.’135 Ten slotte gebruikt Joris literaire technieken zoals het schrijven in scènes en het weergeven van korte dialogen.

Lieve Joris schrijft haar boeken dus vanuit een ik-vertelstandpunt om haar lezers mee te nemen naar de onbekende werelden in haar verhalen. Daarnaast geeft ze zichzelf met dit vertelstandpunt de mogelijkheid om in haar boeken open te zijn over haar journalistieke methode. Ook kan ze door het ik-perspectief in haar verhalen reflecteren op haar werk. Dit soort zelfreflectie en transparantie wordt ook wel metajournalistiek genoemd: journalistiek over de journalistiek. In de volgende paragraaf wordt hier dieper op ingegaan.

2.4 Metajournalistiek

In literaire journalistiek heeft een schrijver meer vrijheid dan in gewone journalistieke artikelen. Hierdoor is er bijvoorbeeld ruimte voor zelfreflectie en transparantie. Deze zelfreflectie en transparantie wordt ook wel metajournalistiek genoemd. Metajournalistiek kan als volgt worden gekarakteriseerd: journalisten die schrijven over het schrijven zelf, hun werkwijze en de problemen die zij tegenkomen tijdens hun werk. Hierin schuilt vaak een vorm van kritiek, al dan niet impliciet.136 De wortels van metajournalistiek liggen in New Journalism, de bekende literair-journalistieke stroming uit de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw.

Metajournalistiek in New Journalism

Tom Wolfe, de naamgever van New Journalism, beweerde in 1973 dat non-fictie toentertijd de belangrijkste vorm van literatuur was die in Amerika werd geschreven.137 Zijn definitie van de nieuwe journalistiek is de meest gangbare geworden: New Journalism als ‘het toepassen van technieken uit realistische fictie in de journalistiek’.138 Vier literaire technieken die volgens Wolfe de journalistiek zouden verrijken, zijn: ‘het beschrijven van scènes, het letterlijk weergeven van dialogen, het vertellen in de derde persoon en het benadrukken van symbolische details.’139 Veel wetenschappers hebben Wolfe in zijn definitie van New Journalism gevolgd. Anderen onder wie hoogleraar Media en Cultuur José van Dijck menen dat New Journalism niet alleen een technische of stilistische vernieuwing was. Van Dijck stelt dat New Journalism de ‘verzamelnaam [is] voor een heterogene groep schrijvers die in de jaren zestig hun positie probeerden te bepalen in de cultuur van dat moment, een confrontatie die tot uitdrukking kwam in het

134 Ceelen en Van Bergeijk, 156. 135 Ibidem, 166.

136 Knepflé, 32.

137 Robert S. Boynton. ‘The Roots of the New New Journalism.’ The Chronicle of Higher Education (2005),

geraadpleegd op 3 september 2012. Beschikbaar via

http://www.robertboynton.com/articleDisplay.php?article_id=1515.

138 David Eason. ‘New Journalism, Metaphor and Culture.’ Journal of Popular Culture 15 (1982) 4: 142. 139 José van Dijck. ‘Cultuurkritiek en journalistiek. De discursieve strategie van new journalism.’ Feit en Fictie

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dit jaar is er één vacante plaats voor het bestuur vrij, indien er meerdere kandidaten zijn zal er Op het souper gestemd worden door de aanwezige leden welke

O p den eersten Kerstdag van het jaar 1780 vertrokken ze naar Sools: Schipper Arie Bruin en de matrozen Arie Dijkhuizen, Michiel Pronk en Cornelis Spaans. Van

pokkenuitbraak vanaf 1870, die aan circa 23.000 mensen het leven kostte, werd de inenting echter weer verplicht gesteld en mochten kinderen dus alleen nog naar school als ze daar

1907 DUINBERGEN Door de aanleg van het gedeelte dijk in 1907 werd een schuiiinham gevormd waarvan sprake rond de eeuwwisseling.. Duinbergen had zijn zeedijk en kon

Het is waarschijnlijk dat een nieuwe eigenaar van de grond (in 2017/2018) een ander plan zal (willen) maken dan het plan uit 2004 van Pre Wonen. De gemeente wil ruimte bieden om

Indien de arbeidsongeschikt vóór de pensioendatum ophoudt te bestaan dan wel beneden 45% daalt en het bepaalde in artikel 15 lid 2 geen toepassing vindt, eindigt het

De integrale werkwijze draagt bij aan gewenste resultaten op het gebied van armoede en (arbeids)participatie, evenals een verbeterde situatie op andere levensdomeinen. Het gezamenlijk

Welke impact had covid-19 op asset allocatie, wat was de beste asset allocatie beslissing en welke kansen en bedreigingen zien de winnende asset managers voor 2022..