• No results found

IJskelders in Salland 2010-2011

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "IJskelders in Salland 2010-2011"

Copied!
99
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

2010-2011

Masterscriptie Archeologie

Rijksuniversiteit Groningen

J. W. Bembom S1563831 Email: bemboom@wxs.nl Maart 2011

IJskelders in Salland

(2)

2

Fig. 1: IJskelder in Eerde, gebouwd in 1860 en gerestaureerd in 1985, bedekt met zand en rondom aangeplant (foto auteur).

“Niet alleen dat bewaarplaatsen van ijs dienen tot voordeel en veraangenaming van het leven, daar ze ons in staat stellen vele dranken en voedingsmiddelen gedurende het meer warme jaargetijde, te kunnen bewaren of verduurzamen, maar zij kunnen tevens dienstbaar gemaakt worden tot het bewaren (in stand houden) onzer gezondheid. Bij vele ziekten van ontstekende aard is toch het ijs, of de daardoor verkregen verkoelende drank een heilzaam middel, en heeft reeds menig lijder van een anders zekeren dood gered.

(3)

3

Voorwoord

Deze masterscriptie “IJskelders in Salland, een inventarisatie van 10 ijskelders” werd geschreven in het kader van de studie archeologie, studiejaar 2010-2011, aan de Rijksuniversiteit Groningen.

De keuze voor het onderwerp werd enerzijds bepaald door de interesse in één van de mooiste ijskelders in Salland, gelegen op een paar honderd meter afstand van mijn woning. De ijskelder ligt verscholen in de bossen van Landgoed Het Laar in Ommen. In de jaren zeventig van de vorige eeuw werd de toegangsdeur van deze ijskelder vernield en had men vrije toegang. Bij overheidsinstanties ontbrak de aandacht om een verder verval van dit historisch monument tegen te gaan en dat heeft mij op het spoor van onderstaand onderzoek gebracht. Anderzijds werd de keuze mede bepaald door de minor Cultureel Erfgoed die ik tijdens mijn opleiding met veel belangstelling gevolgd heb bij dr. C. P. J. van der Ploeg.

Een woord van dank gaat uit naar mijn begeleiders: prof. dr. D. C. M. Raemaekers, hoogleraar pre- en protohistorie aan de Rijksuniversiteit Groningen en directeur van het onderzoeksinstituut GIA; dr. J. M. Bos, voor de eerste aanzet tot dit onderzoek; drs. A. Nieuwhof, archeologe en promovendus aan de RuG/GIA, voor haar waardevolle tips en kritisch commentaar; drs. J. van Schie, archeoloog en historicus, voor zijn immer optimistische houding en onaflatende kritische blik op het geheel; drs. Th. J. Wit,

kunsthistoricus en bouwkundige, als extra studiebegeleider en als ijskelderspecialist en last

but not least mijn vrouw Jacqueline.

(4)

4

Inhoudsopgave

1. Inleiding ... 6

2. Context ... 8

2.1 Wat zijn ijskelders en waar werden ze voor gebruikt? ... 8

2.2 Geografische spreiding en ontwikkeling in de tijd ... 9

2.3 Ontwikkeling in de grote steden ... 16

2.4 IJskelders in Nederland ... 16

2.5 Dateringproblematiek ... 17

2.6 Geografische spreiding in Nederland ... 18

2.7 Gebruik en werking van een ijskelder ... 19

2.8 Typering ijskelders in Nederland ... 20

2.9 Hergebruik ... 22

3. Inventarisatie ... 24

3.1 IJskelders in Salland ... 24

3.2 Spreiding van ijskelders ... 24

3.3. Beschrijving en werkwijze van de inventarisatie van 10 ijskelders ... 26

4. Inventarisatie van 10 ijskelders ... 28

4.1 Landgoed Eerde ... 28

4.2 Landgoed Het Laar ... 31

4.3 De Ommerschans ... 36

4.4 Landgoed Vilsteren ... 39

4.5 Landgoed Den Aalshorst ... 45

4.6 Landgoed Windesheim ... 48

4.7 Landgoed Het Nijenhuis ... 52

4.8 Landgoed De Gelder ... 57

4.9 Landgoed Nieuw Rande ... 61

4.10 Buitenplaats Schoonheten ... 69

(5)

5

4.12 Indeling tabel ... 75

4.13 Analyse van de gegevens in tabel 1A en 1B ... 76

5. Behoud ... 85

5.1 Inleiding ... 85

5.2 Hoe te behouden; diverse opinies naast elkaar ... 85

(6)

6

1. Inleiding

Al vroeg in de geschiedenis ging de mens op zoek naar manieren om natuurlijk winterijs te kunnen bewaren, voor het koelen van dranken, om het bederf van etenswaren tegen te gaan en voor geneeskundige doeleinden. De oplossing werd gevonden in het bouwen van ijskelders: een losstaande kelder, meestal koepelvormig, van vrij grote diepte, waarin het ijs van een nabijgelegen waterloop, vijver of gracht wordt opgeslagen.

Sinds het begin van de vorige eeuw werden ijskelders niet meer gebruikt voor de opslag van ijs. Fabrieken en ambachtelijke bedrijven waren al vanaf de jaren twintig van de vorige eeuw in staat om op grote schaal gebruik te maken van koelmachines, door de introductie van elektriciteit. In de jaren vijftig van de vorige eeuw deed ook de koelkast in Nederland zijn intrede en werd langzamerhand gemeengoed. De oorspronkelijke functie van de ijskelder is daarmee geleidelijk verdwenen. Veel ijskelders kwamen leeg te staan en werden gebruikt als opslagplaats voor tuingereedschap, schapenstal, jachthut, aardappelkelder en de laatste decennia ook als vleermuiskelder.

Als geen ander historisch bouwwerk hebben ijskelders te lijden gehad onder inwerking van vocht, temperatuursverschillen, weersomstandigheden en functieverandering. Tot in de jaren tachtig van de twintigste eeuw verkeerden veel ijskelders door langdurig functieverlies, onkundig gebruik, achterstallig onderhoud, vandalisme en een gebrek aan prioriteiten, in een slechte staat. Door het hergebruik als vleermuiskelder en het beperkte onderzoek tot nu toe naar deze kelders, is het nodig deze kelders opnieuw te bekijken en te onderzoeken om duidelijk te krijgen hoe deze historische bouwwerken voor de toekomst behouden kunnen blijven. Precies dat staat in deze scriptie centraal.

Dit onderzoek vindt plaats in Salland, waar in verhouding veel ijskelders staan, die gebruikt zijn tussen ± 1700 en 1930 en veelal te vinden zijn op de buitenplaatsen.1

Welgestelde stedelingen investeerden vanaf het einde van de zestiende eeuw hun spaargeld in landhuizen en landbezit om 's zomers de stank, de pest en de drukte van de stad te vermijden. De hoofdvraag die leidend is bij het onderzoek, luidt:

Hoe dienen ijskelders in Salland behouden te blijven?

1

(7)

7 Dit onderzoek is op twee manieren te rechtvaardigen. Enerzijds als een wetenschappelijke inventarisatie van een methodisch en technisch onderzoek binnen het vakgebied van de archeologie. In de jaren zeventig van de vorige eeuw is door Reinink en Vermeulen een uitgebreid onderzoek gedaan naar ijskelders in Nederland (Reinink et al, 1981). Ondanks dit uitgebreide onderzoek van dertig jaar geleden bestaat er echter geen complete inventarisatie van alle ijskelders in Salland.

Fig. 1 + 2; Salland, een landstreek in de provincie Overijssel (bron: Monumenten in Nederland, Overijssel).

Ook bij de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed en andere overheidsinstanties is de informatie verspreid en gefragmenteerd. Anderzijds is dit onderzoek te rechtvaardigen als fundament voor beleid, wet - en regelgeving en beheer. De staat van sommige ijskelders is slecht en er spelen belangen vanuit natuur- en cultuurhistorisch perspectief. IJskelders bezitten esthetische en educatieve waarde en kunnen gezien worden als het ‘verborgen’ culturele erfgoed met een eigen schoonheid en karakter. Tegelijkertijd zijn ijskelders ook belangrijke

overwinteringsplaatsen voor vleermuissoorten, die in een complex netwerk van zomer- en winterverblijven en voedselgebieden leven.

(8)

8 historisch overzicht over de ijskelders, om in hoofdstuk twee de ijskelders in Nederland te introduceren. Daarna wordt in hoofdstuk drie een inventarisatie gegeven van de ijskelders in het onderzoeksgebied Salland. Alle gegevens worden in een tabel geplaatst, met het doel om uit de verrichte inventarisatie conclusies te kunnen trekken. In hoofdstuk vier worden

cultuurhistorische en natuurhistorische belangen ten aanzien van de ijskelders geïntroduceerd en worden de diverse opinies naast elkaar gezet, om tot een beantwoording van de hoofdvraag te komen. Het geheel zal worden afgesloten met een conclusie en er zullen aanbevelingen worden gedaan ten aanzien van het te voeren beleid met betrekking tot de ijskelders.

2. Context

2.1 Wat zijn ijskelders en waar werden ze voor gebruikt?

Sinds de jaren vijftig van de vorige eeuw doet de koelkast in Nederland zijn intrede en

tegenwoordig heeft iedereen er een. Fabrieken en ambachtelijke bedrijven konden al vanaf de jaren twintig van de vorige eeuw op grote schaal gebruik maken van koelmachines door de introductie van elektriciteit. Vóór die tijd was natuurijs de aangewezen manier om producten koel te bewaren.2 Men verzamelde daarvoor in de winter zoveel mogelijk natuurijs uit grachten, vijvers en andere watergangen. Het ijs bewaarde men in speciale ondergrondse bewaarplaatsen, zogenaamde ijskelders.3

Het meest voor de hand liggende gebruik van ijskelders was voor het welzijn en de gezondheid van de mens. IJs werd gebruikt door medici voor o.a. inwendige ontstekingen. Bezitters van ijskelders waren min of meer sociaal verplicht om op doktersvoorschrift gratis ijs af te staan.

Door de tijd heen zijn er verschillende soorten ijskelders gebouwd. In ons land zijn ijskelders vanaf de zeventiende eeuw in gebruik gekomen op de buitenplaatsen. De eerste ijskelders waren eenvoudig van aard; later ontstonden meer geavanceerde typen. IJskelders werden ook heel verschillend gebouwd, omdat de eigenaar de vorm en het volume zelf bepaalde.

2

Etenswaren zoals vlees, vis en zuivel, bederven minder snel als de temperatuur daarvan wordt verlaagd.

3

(9)

9

2.2 Geografische spreiding en ontwikkeling in de tijd Wereldwijd

IJskelders en het gebruik van sneeuw en ijs in de oudheid

Overal in de wereld hebben mensen bewaarplaatsen gebouwd voor opslag van sneeuw en ijs. De oudste bewijzen hiervan dateren uit de bronstijd en men vindt ze terug in Mesopotamië. In Ur is een ijskelder gevonden in de vorm van een put die met hout was afgedekt, daterend uit het jaar 2000 v. Chr. en het Koninklijke paleis van Mari beschikte in 1500 v. Chr. al over drie ijskelders, opgetrokken uit baksteen (Acovitsioti-Hameau, 2001 p. 107).4

Aan de andere kant van de wereld, in China, wordt in de elfde eeuw v. Chr. al ijs en sneeuw uit de bergen gehaald en in ruime kelders opgeslagen. In het Boek der Oden wordt al ver voor onze jaartelling melding gemaakt van het koelen met ijs van ruimtes in het keizerlijk paleis in China (Cresens, 1990, p. 346).5

In Chinees-Turkestan, in de provincie Sinkiang, hebben archeologen een ijskelder opgegraven, uit het eind van de 3de eeuw n. Chr. De ijskelder bestond uit een onbewerkte, half in de vloer ingebedde constructie van boomstammen met een afdekking van dikke lagen populierenblad (Reinink et al, 1981 p. 46).

Europa

IJskelders en het gebruik van sneeuw en ijs in de oudheid

In het mediterrane Europa zijn sneeuw en ijs op vrij grote schaal gebruikt bij de Grieken, zoals blijkt uit bewaarde gebruiksvoorwerpen en literaire bronnen.6 Uit de zesde eeuw v. Chr. dateert een kleine groep zwartfigurige dubbelwandige amforen, bedoeld om er drank in te koelen of juist warm te houden. In het binnenste compartiment werd drank gegoten en via een gat nabij de hals werd dan het buitenste compartiment met gekoeld of warm water gevuld. Dit water kon na gebruik weglopen door een opening in de bodem.

Tussen 530 en 520 v. Chr. werd in Griekenland een nieuw soort ‘psykter’ ontwikkeld. Deze psykter had een iets ander vorm dan de traditionele amfora en bezat bijvoorbeeld geen

4

Ur was een stad in Sumer, in het zuidelijk deel van Mesopotamië, het hedendaagse zuidoost Irak.

5

Het klassieke Chinese boek ‘Boek der Oden’ is een verzameling van 305 zeer oude Chinese gedichten uit de elfde en de zesde eeuw v. Chr.; ijs werd opgeslagen in kelders, zodat bij warm weer gekoelde lucht kon opstijgen met behulp van waaiers naar bovengelegen vertrekken

6

(10)

10 handvatten, soms echter wel een deksel.7 Deze kruiken waren enkelwandig. Men liet ze drijven in een grote ‘krater’ of mengvat, waarin zich sneeuw gekoeld (of warm) water

bevond. Een dergelijke krater werd ook gebruikt om de wijn en de sneeuw direct met elkaar te vermengen.

Griekse artsen wilden niets weten over het gebruik van sterk gekoelde dranken. Hippocrates (ca. 450-370 v. Chr.) waarschuwde er al voor dat plotseling optredende

temperatuurwisselingen slecht zijn voor de mens en onder andere aanleiding kunnen zijn tot hoesten en tot darminfecties. Ook Aristoteles die sneeuw en ijs als weldoeners ziet voor gewassen en bomen, merkt op dat het gebruik kan leiden tot onder andere darmkwalen, een notitie die later door Aulus Gellius (ca. 130-180 n. Chr.) werd overgenomen.

Een andere bron voor het gebruik van sneeuw en ijs is de schrijver Athenaeus, een geleerde uit Naukratis (ca. 230 n. Chr.). De schrijver Athenaeus haalt de schrijver Chares van Mitylene aan. Deze vertelt in zijn boek over Alexander de Grote, waarin hij melding maakt van diens overwinning op de Palestijnse stad Petra. De heerser liet dertig putten graven die hij met sneeuw liet vullen en met eikentakken liet bedekken (Reinink et al, 1981 p. 60).

Fig. 7. Psykter uit de klassieke oudheid, Griekenland. 1= sneeuw, 2= wijn (bron: Acovitsioti-Hameau, 2001 p.3).

Zo is ook bekend dat in de vijfde eeuw v. Chr. al sneeuw werd verkocht op de markt in

Athene en dat het gebruik van sneeuw volgens Pericles (500-420 BC) een gemeengoed was in Griekenland. Later zorgden volksverhuizingen onder Alexander de Grote voor een ruimere verspreiding van het gebruik van ijs in de hellenistische periode (323 v. Chr. - 146 v. Chr.).

7

(11)

11 De techniek voor het bouwen van opslagplaatsen voor ijs wordt meegenomen door Alexander de Grote uit het Oosten en werd aangepast en verspreid tot aan de westelijke grenzen van het Romeinse Rijk (Beamon et al, 1990 p. 8).

Romeinse artsen sloten zich deels bij hun Griekse voorgangers aan door te zeggen dat ijs slecht is voor de mens, maar Plinius de Oude ( 23-79 n. Chr.) meldt ook dat een gevierde Griekse arts, Asclepiades (ca. 50 v. Chr.) zijn patiënten in Rome en Pompeï voorschreef juist sterk gekoelde wijn te drinken. 8 Over het algemeen waarschuwde men ervoor dat juist ook de onzuiverheid van de sneeuw, wanneer deze direct met de wijn vermengd werd, tot allerlei ziekten kon leiden (Reinink et al, 1981 p. 61).

Het is bekend dat Keizer Nero (37- 68 n. Chr.) de eerste ijskelders in Rome heeft laten bouwen en dat de handel in ijs al wijd verspreid was (Beaumon, 1990 p. 12).

Naast de toepassing van sneeuw en ijs in de Romeinse tijd staan in de literaire bronnen in mindere mate ook de aanleg van ondergrondse ijsopslagplaatsen vermeld in andere delen van Europa. In Italië groef men cirkelvormige putten, vulde die met sneeuw uit de Alpen en de Apennijnen en bedekte ze met stro.

Uit de Romeinse tijd zijn buiten Italië twee ijskelders bekend en die liggen in

Frankrijk: een oude vervallen put nabij het bisschoppelijke paleis in Laon uit de tweede eeuw n. Chr. (Acovitsioti-Hameau et al, 1994 p. 87) en een Gallo-Romeinse ijskelder in een villa in Montmaurin in Haute-Garonne, dicht bij de Pyreneeën.9 Bovendien mag niet worden

uitgesloten dat grote Romeinse steden in Frankrijk zoals Lyon, Aix-en-Provence en Marseille al de beschikking hebben gehad over ijskelders (Beaumon, 1990 p. 15).

IJskelders in de middeleeuwen

Over het oude gebruik van sneeuw en ijs in Europa tijdens de middeleeuwen is weinig bekend. Het gebruik in West-Europa lijkt verloren te zijn gegaan. Er is geen direct bewijs dat waterputten en cisternen ook daadwerkelijk gediend hebben als ijs- of sneeuwopslagplaatsen. Alleen vermoedt men dat de put van de abdij van Vauclair (Aisne) uit de dertiende eeuw mogelijk gediend heeft als reservoir voor ijs of sneeuw (Martin, 1997 p.19). 10

IJs moet zeker al in gebruik zijn geweest in Zuid-Europa. In Italië, Spanje en Portugal

8

Deze arts had als bijnaam ‘frigida danda’, de ‘koudevoorschrijver’.

9

Deze bevindt zich in de oude bisschoppelijke paleis van Beauvais (Martin, 1997).

10

(12)

12 was het al voor het begin van zestiende eeuw gebruikelijk dat aan tafel van aanzienlijke personen diverse dranken gekoeld geserveerd werden.

In Spanje is het gebruik van ijs en sneeuw bekend van kookboeken uit de

middeleeuwen, die er veelvuldig melding van maken dat sneeuw en ijs gebruikt werden tijdens buffetten en banketten. Rekeningen van het koninklijk huis ten tijde van Pedro III, koning van Aragón en van Sicilië (1291-1327), zijn een goede bron aan informatie over het gebruik van ijs in die periode. Sneeuw en ijs worden in de middeleeuwen in Spanje

opgeslagen in groeves of in kuilen en werden, al naar gelang de vraag, geleverd aan alle grote steden in Spanje om dranken te koelen en vis, vlees en groenten langer te kunnen conserveren (Beaumon, 1990 p. 12).11

In Italië is het gebruik van ijs bekend uit Venetië waar bij kraamvisites, in fraaie kledij gestoken dames, sorbets slurpten uit kostbare bekers. De Italianen schijnen voor het eerst het roomijs te hebben geïntroduceerd. Zij zouden daarbij natuurijs en sneeuw uit de bergen hebben gebruikt (Reinink et al, 1981 p. 65).

IJskelders in de renaissance

Algemeen wordt aangenomen dat het gebruik van sneeuw en ijs tijdens de renaissance ingang heeft gevonden in de landen aan de Middellandse Zee, enerzijds door de Arabieren via

Spanje, anderzijds door de Italianen.12

De Moorse invloed in Spanje bracht het gebruik van ijs mee uit Arabische landen en via literaire bronnen uit de oudheid hadden humanistische geleerden in Italië al kennis genomen van het antieke gebruik van sneeuw en ijs. Zo kwam in de eerste helft van de veertiende eeuw in Italië een hernieuwde interesse op gang, waarbij sneeuw en ijs werden aangewend voor consumptie en conservering. Het is aannemelijk dat er opslagplaatsen met ijs zijn geweest in kelders van kastelen en in kelders van adellijke huizen in de grote steden.

De ideeën van de renaissance en het gebruik van ijs en sneeuw verspreidden zich ook in de rest van Europa en vormden zo de inspiratie voor de bouw van ijskelders in andere landen van Europa (Beamon, 1975 p. 36).

11

Voedsel conserveren, Dotter, 1978.

12

(13)

13

IJskelders in de nieuwe tijd

Vanaf het jaar 1600 werden overal in het noorden van Europa primitieve ijskelders gebouwd. Er worden ijskelders gebouwd op het platte land bij de grote buitenplaatsen maar ook in enkele kelders van patriciërshuizen in de grote steden. De eerste kelders in Italië, Spanje en Portugal waren vanaf 1600 eenvoudige gaten in de grond met een smeltwaterafvoer. Als afsluiting werd een met riet bedekt deksel gebruikt en bij het vullen werd de kelder geheel bekleed met stro (Reinink et al, 1981 p. 65).

Fig. 9. Schets van een Italiaanse ijskelder, opgenomen door J. Evelyn in 1645, From New Experiments and

Observations Touching Cold (bron: Beamon,1990 p. 14).

Vooral de invloed vanuit Italië was groot; de bouw van ijskelders verspreidde zich

(14)

14 omstreeks 1660 een ijskelder naast zijn kasteel in Versailles.13 Het gebruik van ijs was een luxe aan het hof van Versailles (Beamon, 1990 p. 15).

Veel jongemannen van gegoede afkomst uit Engeland maakten in de zeventiende en achttiende eeuw een Grand Tour door het vaste land van Europa en brachten de nieuwe ideeën over het gebruik en de toepassing van ijs mee naar huis. 14 Ook Engelse

tuinarchitecten, die een bezoek aan Versailles hadden gebracht, namen het concept voor de bouw van ijskelders mee naar Engeland (Beamon,1975 p. 29).

De ideeën voor de bouw van ijskelders bereikten langzamerhand de noordelijke landen in Europa. Eerst Engeland en vervolgens de andere landen van Noord Europa. 15

In Engeland was al een oude ‘snow conserve’ uit 1620 bekend; deze was van hout gebouwd, met een capaciteit van 9 meter diep en een doorsnede 4,80 meter (Lander, 1982). Deze ‘snow

conserve’ zou mogelijk een overblijfsel zijn uit de tijd dat Franse monniken in Engeland de eerste kloosters bouwden. Ook van de kleine ijskelders in Pardon Hill Farm, Bishops Cleeve en Gloucerstershire wordt aangenomen dat zij gebouwd zijn onder invloed van Franse kloosterordes (Beamon et al, 1990 p. 17). 16

Vanaf 1660 begon men met de eerste bouw van eerste ijskelders in Groot-Brittannië. In 1665 bouwde koning Charles II een stenen ijskelder in Greenwich aan de zijkant van

Castle Hill. Een jaar later bouwde de Duke of York een ijskelder bij het St. James Palace in

Berkshire Garden (Beamon et al, 1990 p. 19). Zo ontstonden in Engeland, op de landgoederen van de adel, overal ijskelders.

In de achttiende eeuw nemen, onder invloed van de Engelse landschapsarchitectuur, de exterieure aanpassingen van ijskelders toe. Op de ijskelders verschenen neoclassicistische bouwwerkjes en prieeltjes. Na verloop van tijd werd het een prestige kwestie in Engeland om een ijskelder te integreren in het landschapspark met zijn ‘follies’.17 Deze ontwikkeling werd ook in het buitenland overgenomen. Er was geen duidelijk lijn in architectuur, maar wel een grote verscheidenheid in vorm en volume (Acovitsioti-Hameau, 1994 p. 31). 18

13

Zie figuur 10 en 11 in de bijlagen.

14

Vanaf dat moment gebruikte men in de drankjes een blokje ijs.

15

Onder invloed van de Engelse landschapstuin met o.a. een ijskelder. Deze landschapsstijl ontstond als een reactie op de strenge geometrische tuinstijl van de late 17de eeuw.

16

Deze kelders staan bekend onder de naam ‘glacial Repositorium’.

17

Een folly is geen gebouw ter huisvesting en dient geen ander doel dan decoratie, zie figuur 12 in de bijlagen.

18

(15)

15 In het verleden is al veel archeologisch onderzoek gedaan naar ijskelders in Engeland.19 De ijskelders in Engeland zijn ingedeeld in drie basistypen en laten een bepaalde ontwikkeling zien die gebaseerd is op een steeds betere isolatie. 20

In Duitsland ontstonden de eerste ijskelders in het derde kwart van de zeventiende eeuw bij kastelen op de buitenplaatsen. Eerst waren het kelders van een eenvoudige vorm, van hout gemaakt en aangeduid als ijskelders of ijshutten van het “bovengrondse type”.21 Het

bovengrondse type was van hout gebouwd en goed geïsoleerd en werd in Duitsland aangeduid als Eishütte. Opvallend, in tegenstelling tot ijskelders in ander landen, is de indeling in

gescheiden compartimenten, zoals Eisraum, Kühlraum en soms ook een Wirtschaftsraum bij de latere Duitse typen (Schubert, 1903 p.20).22

In België ontstonden de eerste ijskelders tegen het einde van de zeventiende eeuw. Deze ijskelders waren van het bovengrondse type en zijn nu allemaal verdwenen. Ze zijn te beschouwen als karakteristiek voor de noordelijke landen, waar de blootstelling aan de omgeving de smelting niet erg bevordert. De ontwikkeling van ijskelders in België kwam langzaam opgang. Er zijn twee hoofdtypen in België te onderscheiden. Type 1 is het rechthoekige hoofdtype, onder een tongewelf met een toegang op grondniveau door middel van een rechte gang met één of twee deuren. 23 Type 2 is de dominante vorm, een omgekeerde afgeknotte kegel onder een koepel, met een dalende kromme gang voorzien van twee of drie deuren. 24 In West-Vlaanderen komen ijskelders voor met een koepelgewelf en met een troggewelf (d’Hoine, 2004). 25

Vanaf de tweede helft van de achttiende eeuw worden in heel Europa onder invloed van de tuinarchitectuur de constructietechnieken van de ijskelders verder geperfectioneerd. Er kwamen technische verbeteringen, ijskelders werden ondergronds gebouwd en beter

geïsoleerd.

19

Beamon (Beamon, 1975, 1977, 1994) en (Beamon et al, 1990).

20

Zie figuur 13 in de bijlagen.

21

Zie figuur 15 in de bijlagen.

22

Zie figuur 16 in de bijlagen.

23

Zie figuur 17 in de bijlagen.

24

Zie figuur 18 in de bijlagen.

25

(16)

16

2.3 Ontwikkeling in de grote steden

In achttiende en negentiende eeuw ontstaan in de grote steden ijspakhuizen. Door de

opkomende industrialisatie met lange werkdagen voor de arbeiders was men genoodzaakt om voedsel voor een langere tijd op te slaan, omdat het dagelijks kopen van voedsel te veel tijd in beslag nam. Bijna iedere stad van formaat had wel een opslagplaats voor ijs in een pakhuis of kelder, meestal centraal gelegen in de stad. Voor de bewoners van de stad werd het ijs aan huis bezorgd en opgeslagen in goed geïsoleerde houten kasten of in kelders. 26 Ook

ziekenhuizen, bierbrouwerijen en vlees- en visverwerkende bedrijven beschikten vaak over een eigen ijskelder. 27 Er is weinig informatie opgetekend over het gebruik van ijs, omdat het gebruik van ijs zo geïntegreerd was in het dagelijkse leven.

Op het vlak van distributie en verbruik van ijs kan men twee stromingen

onderscheiden. Enerzijds was er een belangrijke handel in ijs vanuit Scandinavische landen, waarbij het ijs met schepen naar de grote bewaarcentra in Europa werd vervoerd. 28 Daarna werd het ijs voor een verdeling met paard en wagen naar de kleinere stedelijke ijskelders gebracht.29 Anderzijds kwam omstreeks 1880 het kunstmatig gemaakte ijs uit fabrieken op de markt om in de behoefte aan ijs te kunnen voorzien. De vraag naar ijswas het grootst

omstreeks 1900, de handel in ijs kende zijn hoogtepunt tegen het eind van de negentiende

eeuw. 30

2.4 IJskelders in Nederland

In een periode van 250 jaar, globaal van het midden van de zeventiende eeuw tot 1914, werden in Nederland speciale kelders gebouwd voor het bewaren van ijs, maar hierover is weinig te vinden in de historische bronnen.31

Ook over de bedrijvigheid met ijs is in Nederland weinig bekend. 32 Toch zijn er twee voorbeelden die van een bedrijvigheid met ijs een voorstelling geven, een wandtapijt van P. van Asselt uit 1643 en een prent van Peter Stevens, naar ontwerp van Egidius Sadeler uit

26

Zie figuur 3 en 4 in de bijlagen

27

Zoals bierbrouwerij “Het Schaap” in Zwolle met een speciale ijskelder, daterend uit 1888, om ondergistend bier te kunnen produceren.

28

Zie figuur 19 in de bijlagen.

29

Haans et al., 2003. De ondergrondse stad, Een tocht door de Arnhemse kelders.

30

Zie grafiek 1 in de bijlagen.

31

Duursma, 1880 p. 1, Reinink et al, 1981, p. 157-158

32

(17)

17 1620. Op beide voorstellingen is de ijsoogst te zien. Niet alleen ijs, maar ook sneeuw moet in de zeventiende en achttiende eeuw in ons land zijn gebruikt, maar werden pas een algemeen verschijnsel in de achttiende eeuw bij kastelen en havezaten op de buitenplaatsen (Reinink et

al, 1981, p. 157).

De historische kennis over individuele ijskelders in Nederland is complex en heel divers. Per ijskelder is de kennis zeer variabel. Een overzicht van kennis en kennislacunes ontbreekt vooralsnog. Over de tot standkoming van de opdracht, de ontwerpers of uitvoerders is zelden iets bekend. Bouwtekeningen voor ijskelders zijn uiterst schaars; omdat overal verschillende bouw- en metseltechnieken voorkwamen, zijn deze gegevens niet opgetekend. 33 In de zeventiende en achttiende eeuw waren bouwers bekwaam genoeg om een eenvoudig gewelf te metselen zonder tekening, een vaardigheid die in de negentiende eeuw als vanzelfsprekend werd beschouwd (Diender et al, 2009 p. 26).

2.5 Dateringproblematiek

IJskelders zijn zelden of nooit gedateerd. Uit de schaarse historische bronnen blijkt dat de bouw van de huidige ijskelders over het algemeen dateren van de tweede helft van de

negentiende eeuw. Een absolute datering is niet te geven.34 Een datering is soms mogelijk aan de hand van dendrochronologie van het gebruikte hout in de ijskelders, maar meestal zijn deuren, kozijnen en vloerdelen in de loop der jaren vervangen door de inwerking van vocht en houtrot. Een ander methode is om te kijken naar het gebruik van stenen bouwmaterialen, de metseltechniek en de afwerking met cement of tras.35 Over stedelijke ijskelders is in de historische bronnen meer bekend. In de grote steden maakte men in de achttiende - en in het begin negentiende eeuw gebruik van centraal gelegen ijsopslagplaatsen in kelders.

33

De maatvoering in Rijnlandse roede (= 3,767 meter) van een ijskelder laat zien dat een ijskelder niet door een bouwkundige is gemaakt maar door een tuinarchitect. Deze maateenheid werd vooral door landmeters en tuinarchitecten gebruikt. Een bouwkundige zou in deze periode, in begin negentiende eeuw, de el (= 69,9 cm), de Amsterdamse voet ( = 28,3 cm) of de Amsterdamse duim ( = 2,57 cm) als maateenheid gebruikt hebben.

(Diender et al, 2009 p. 20-23).

34

Er zijn wel aanwijzingen dat veel ijskelders opgebouwd zijn op de plaats waar vroeger al een ijskelder moet hebben gestaan.

35

Tras of cement is een fijngemalen tufsteen, een roodachtig vulkanisch gesteente. In Nederland wordt tras sinds de vijftiende eeuw gebruikt voor waterdicht maken van kelders. Tras is afkomstig uit de omgeving van de Vesuvius. De Romeinen pasten tras al toe bij het maken van hun cement. Het metselwerk geeft een terminus post

(18)

18

2.6 Geografische spreiding in Nederland

De meeste ijskelders vinden wij in het oosten, midden en zuiden van ons land vooral langs de grote rivieren. 36 De drie noordelijke provincies Groningen, Friesland en Drenthe tellen slechts 6 ijskelders, de zuidelijke provincies Zeeland, Brabant en Limburg 11 stuks, de provincie Overijssel 20, Gelderland 30, Utrecht 27 en Noord- en Zuid-Holland 25.

Fig. 23Overzichtskaart ijskelders in Nederland (bron: Reinink et al, 1981 p. 189).

36

(19)

19 De meeste ijskelders zijn te vinden in het oosten en midden van Nederland in het

stroomgebied van de grote rivieren de Vecht en IJssel in Overijssel, de IJssel in Gelderland en de Rijn in Utrecht (Reinink et al, 1981, p. 189- 192).

Ligging in het landschap

Bijna alle overgebleven ijskelders staan op een buitenplaats als onderdeel van een kasteel of havezate. Belangrijk was de keuze voor een goede locatie met een lage grondwaterstand om de ijskelders droog te houden voor het binnendringen van het grondwater. De voorkeur ging er naar uit om ijskelders te bouwen op een hoger gelegen schaduwrijke plaats, tegen het oosten, zuiden of westen, door opgaande bomen tegen zonnestralen beschut en met een ingang aan de noordkant (Duursma, 1880 p. 16-19). 37

2.7 Gebruik en werking van een ijskelder

Een goed werkende ijskelder moest aan een aantal voorwaarden voldoen. Er waren minimaal twee deuren noodzakelijk. Deze dienden voor de noodzakelijke minimale luchtcirculatie (Schubert, 1902 p. 5-14).

IJskelders waren zo gebouwd dat een uitwisseling tussen buitenlucht en binnenlucht minimaal was. 38 De warme lucht die naar binnen kwam, botste tegen de binnendeur, koelde een beetje af door de binnenlucht en steeg op in de ijsput. Vervolgens werd de lucht vermengd met de koudere binnenlucht waardoor er een gradiënt aan temperaturen ontstond en een kleine opening in de deur was noodzakelijk om dit proces te bewerkstelligen. Zonder meerdere deuren was geen buffering mogelijk en werd het interne klimaat onstabiel. Boven op de ijskelder lag een aardlaag van ten minste 40 cm om de buffering te behouden en een warmte-uitwisseling via de wand met de omgeving te voorkomen.

Op de landgoederen gebeurde de arbeidsintensieve ijswinning vaak onder leiding van een hovenier. Deze was in de zomer ook belast met de zorg voor het ijs (Diender et al, 2009 p. 14-15).

Voor het vullen van de ijskelder liet men op een koude dag een aantal personen

37

De noordkant is de koude kant.

38

(20)

20 ijshouwen. Deze hakten kerven in het ijs van circa een vierkante meter, maar slechts zo diep dat het water niet doordrong. Daarna werden de stukken ijs doorgehouwen of gezaagd van elkaar gespleten, getransporteerd en opgeslagen in de ijskelder. 39 Op deze wijze kon door enkele personen een grote ijskelder in één dag gevuld worden. 40

Bij het vullen van de ijskelder moest men er op letten dat de verschillende lagen van zuiver ijs zoveel mogelijk dicht aaneen gesloten waren en alle tussenruimten met fijn gestoten ijs of sneeuw werden aangestampt, zodat het geheel één massa werd en de lucht daartussen niet kon indringen.

Viel de winter in, maar lag er geen ijs, dan werd sneeuw gebruikt. Het was bekend, dat

sneeuw nog kouder was dan ijs. Men gebruikte zout, zodat de sneeuw iets begon te smelten en zo tot één compacte massa vroor. Ten slotte bedekte men sneeuw of ijs in de kelder met een laag stro ter dikte van 60 à 70 centimeter en beschutte daardoor de ijskelder voor het

binnendringen van de buitenlucht. Langs de wanden werd stro en zaagsel aangebracht voor een beter isolatie (Duursma, 1880 p. 16-19).

Als de ijskelder bijna leeg was en niet meer gebruikt werd, werd deze voor het begin van de winter schoon gemaakt. De deuren moesten openstaan, zodat de ijskelder uit kon luchten en de kou kon binnendringen.

Om vlees of vis in de ijskelder goed te bewaren, maakte men gebruik van houten kistjes die in het ijs geplaatst werden. Op deze manier bleef het voedsel lange tijd goed en zonder reuk. De methode om de etenswaren niet in kisten maar in de ijskelder op te hangen was minder goed.41 Trommels van blik en zink waren nog doelmatiger en bovendien hygiënischer.42 Daarnaast werd wild ook opgehangen vlak boven het ijs in de ijsput.

Bederfelijke etenswaren diende men bij voorkeur in de vroege ochtend of laat in de avond uit de ijskelder te halen (Duursma, 1880 p. 19-21).

2.8 Typering ijskelders in Nederland

Een volgende indeling naar typen in Nederland kan worden gemaakt:

39

Zie figuur 27 in de bijlagen.

40

Zie figuur 28 in de bijlagen.

41

Zie figuur 29 in de bijlagen.

42

(21)

21 Type 1: ijskelders van hout met een rieten dak, type 2: ijskelders van steen met een rieten dak, type 3: ijskelders van steen met een koepel, type 4: ijskelders van steen met een tongewelf en type 5: overige vormen (Reinink et al, 1981 p. 165). 434445

De meeste ijskelders van type 1, 2, 3 en 4 hebben rechte wanden. Type 1, 2 en 3 hebben soms ook schuine wanden. Was de grond voor opneming van smeltwater ongeschikt, dan moest

daarin op een passende manier worden voorzien.

Voor alle types gold dat het binnendringen van warme lucht in de ijskelder zoveel mogelijk moest worden tegengegaan en dat de ingang op het noorden met dubbele deuren, bij wijze van een portaal, moest worden voorzien. Belangrijk voor een goede ijskelder was ook de afvoer van vochtige lucht via ventilatiegaten. De diktes van de muren van een ijskelder waren zeer verschillend; van gehouwen steen of natuurlijke steen van 40 tot 50 centimeter; dikwijls werden hiervoor spouwmuren gebruikt van verschillende diktes, met tussenruimten van 10 tot 15 centimeter.

IJskelders van het type 1 en 2 van hout of steen voldeden prima, mits aan de nodige voorwaarden voor het opslaan van ijs werd voldaan. De dakbedekking van het type 1 en 2 bestond uit een dubbel stro- en rietdak van 16 tot 32 centimeter, waarbij de tussenruimte van de beide daken voor gelijkmatige temperatuur in de ijskelder zorgde. Bij deze types komen zowel bovengrondse als ondergrondse kelders voor. Dikwijls werden deze ijskelders ook cilindervormig of vierkant gemaakt en waren de wanden van binnen met hout, turf of mos bekleed. Ook hier was een dubbele deur en een afvoer voor smeltwater noodzakelijk. Was de grond tot het opnemen van smeltwater geschikt, dan bedekte men eenvoudig de bodem met een laag takken van 30 centimeter dikte, waarover stro of zaagsel werd aangebracht ter dikte van ongeveer 20 centimeter.

IJskelders van type 3 met een bakstenen koepel komen het meeste voor, omdat ze van baksteen gebouwd zijn en behoren tot het zogenaamde ordinaire type.46 Gedurende de

achttiende eeuw raakte dit type ruim verspreid. Het gewelf was ter isolatie afgedekt met aarde

43

IJskelders van het type 4, van steen met een tongewelf, vormen ca. 17% van alle ijskelders in Nederland.

44

In hoofdzaak bovengrondse gebouwen ten behoeve van bedrijfsdoeleinden en vormen ca. 25% van alle kelders in Nederland.

45

IJskelders van hout met een rieten dak en ijskelders van steen met een rieten dak vormen samen ca 15% ven het totaal aantal ijskelders in Nederland

46

(22)

22 en schaduwrijke bomen waren erop of omheen geplant. 47 De bakstenen muren waren dik en eventuele spouwruimtes kunnen geïsoleerd zijn geweest door turf. Deze ijskelders waren beter bestand tegen weersinvloeden en vochtige omstandigheden dan de ijskelders van hout. De deur van de ingang leidde naar een deur die toegang gaf tot het gewelfde gedeelte. De meeste baksteen gewelven waren één steen dik, met in het muurwerk vaak alleen de kopse kanten van de stenen zichtbaar. Deze constructie kan behalve haar eigen gewicht ook nog een beperkte belasting dragen. Vervolgens kon ter bescherming tegen de zon een lichte

constructie, zoals een prieeltje of theehuisje, op de koepel van het gewelf geplaatst worden of een aanplant met struiken en bomen (Diender et al, 2009 p. 27).

IJskelders van het type 4 bestaan uit een tongewelf. Dit is een gewelf met een halve cirkel op een vierkante of rechthoekige basis. Deze ijskelders hadden dikwijls geen grote diepgang en bevonden zich op het niveau van het maaiveld of er net iets onder. Deze

ijskelders, opgebouwd uit steen, kan men het beste typeren als groente- of aardappelkelder en ze werden veelal gebruikt door boeren en door de ambachtelijke industrie.

De overige ijskelders van het type 5 bestaan uit een min of meer fantasievolle vorm (Reinink et al, 1981).

In de loop van de negentiende eeuw doet men er meer dan honderd jaar over om tot een rationeel model voor de ijskelder te komen. Een ontwikkeling die onder invloed van het kunstmatig gefabriceerde fabrieksijs een kort leven beschoren was. Toch blijven zelfs in geografisch beperkte gebieden de vormen erg uiteenlopen.

2.9 Hergebruik

Algemeen kan men stellen dat er na 1915 geen ijskelders meer gebouwd zijn. Door de opkomst van ijsfabrieken en elektriciteit raakten de ijskelders in onbruik en begon de grote aftakeling. De functie van de ijskelders op de buitenplaatsen is in de eerste kwart van de vorige eeuw langzaam gewijzigd. Veel ijskelders zijn gesloopt tegelijkertijd met de sloop van havezaten die ook vervallen waren. Dikwijls werden de stenen hergebruikt voor de bouw van boerderijen. Daarnaast staan veel ijskelders leeg of hebben een andere bestemming gekregen en zijn de stille getuigen van een ambacht dat eeuwenlang werd toegepast. IJskelders worden

47

(23)

vanaf het midden van de vorige eeuw gebruikt als opslagplaatsen voor tuingereedschap, schapenstal, jachthut, ontweiplaats voor wild, aardappel

decennia ook als vleermuiskelder.

Tabel 1 Hergebruik van ijskelders: vleermuisonderzoek (bron: Spoelstra

vanaf het midden van de vorige eeuw gebruikt als opslagplaatsen voor tuingereedschap, , ontweiplaats voor wild, aardappel- en groentekelder en de laatste decennia ook als vleermuiskelder.

: vleermuisonderzoek (bron: Spoelstra et al, 2004).

23 vanaf het midden van de vorige eeuw gebruikt als opslagplaatsen voor tuingereedschap,

(24)

24

3. Inventarisatie

3.1 IJskelders in Salland

De ijskelders die in het kader van dit onderzoek worden beschreven, liggen in de regio Salland. De IJssel vormt de westelijke grens van dit gebied en in het oosten ligt het Nationaal Park Sallandse Heuvelrug. Te midden hiervan ligt de landstreek Salland. Het merendeel van de ijskelders maakt deel uit van een van de 74 havezaten in Salland, een van oorsprong grote boerderij met land. 48 Vanaf het einde van de zeventiende- en begin achttiende eeuw

ontwikkelde zich een trend om deze hofsteden uit te breiden tot luxe buitenplaatsen met tuin- of parkaanleg, in formele stijl met geometrische vormen en bijpassende bijgebouwen,

waaronder ook de ijskelder. 49

In de negentiende eeuw werden een aantal van deze havezaten met bijbehorende ijskelders gesloopt. De gebouwen waren in verval geraakt en geld om kostbare restauraties uit te voeren was er kennelijk niet. Het verval werd verder bevorderd door de boerenbevolking die, op zoek naar bouwmateriaal, zelfs de fundamenten niet ongemoeid liet en stenen en ander bouwmateriaal vervolgens voor eigen gebruik aanwendde. Reden waarom van tal van

havezaten met bijbehorende ijskelders niets bewaard is gebleven (Goïnga, 1999, p. 10). Dit betekent dat er van de vele ijskelders in Salland nog slechts tien zijn overgebleven. Bij enkele hiervan zijn de resten van een oudere voorganger nog aanwezig terwijl een aantal een laat negentiende eeuwse of vroeg twintigste eeuwse oorsprong heeft.

3.2 Spreiding van ijskelders

De tien onderzochte ijskelders liggen in situ verspreid over het midden van Salland. In de gemeente Ommen staan vier ijskelders, in Olst-Wijhe twee, in Raalte één, in Zwolle één, in Dalfsen één en in Deventer één. Negen ijskelders maken deel uit van een buitenplaats, één ijskelder behoort toe aan de Ommerschans, een buurtschap in het noorden van de gemeente Ommen en is daarmee de meest noordelijke ijskelder in Salland. 5051

48

De kaart van ‘Transiselania’ (Overijssel) van Marco Vincenzio Cornelli uit 1675, zie figuur 34 in de bijlagen.

49

Een buitenplaats, hofstede of landhuis is een (zomer) verblijf voor de rijke stedeling.

50

In 1819 wordt het terrein in bruikleen gegeven aan de Maatschappij van Weldadigheid (bedelaarskolonie).

51

(25)

25 De onderzochte ijskelders zijn:

1. ijskelder van Eerde, gemeente Ommen

2. ijskelder van Het Laar in ambt Ommen, gemeente Ommen 3. ijskelder van de Ommerschans in Balkbrug, gemeente Ommen 4. ijskelder van Vilsteren, gemeente Ommen

5. ijskelder van Den Aalshorst, gemeente Dalfsen 6. ijskelder van Windesheim, gemeente Zwolle

7. ijskelder van Het Nijenhuis, Heino/Wijhe, gemeente Olst-Wijhe 8. ijskelder van De Gelder, bij Heino, gemeente Olst-Wijhe

9. ijskelder van Nieuw Rande te Diepenveen, gemeente Deventer 10. ijskelder van Schoonheten, gemeente Raalte

(26)

26 Veruit de meeste ijskelders liggen op de hoger gelegen zandgronden in het stroomgebied van IJssel, Vecht en Regge en niet in het noordoosten en noordwesten van Salland. 52 In het noordoosten van Salland bestaat de bodem namelijk uit veen en er is een hoge

grondwaterstand, wat de afwezigheid van ijskelders verklaart. Ook het noordwesten van Salland, een poldergebied, heeft een hoge grondwaterstand. Bovendien zijn de bodemtypen, veen en polderland niet geschikt voor de bouw van ijskelders. De ijskelder in Balkbrug vormt hierop een uitzondering. 53

3.3. Beschrijving en werkwijze van de inventarisatie van 10 ijskelders

Het onderzoek/veldwerk van de ijskelders in Salland heeft in de zomermaanden van 2010 en 2011 plaatsgevonden. 54 De kelders zijn getypeerd, ingemeten, gefotografeerd en

geïnspecteerd op onderhoud en beschadigingen. Bij één kelder is gedeeltelijk (op) gegraven om een goede reconstructietekening te maken. 55 Bij een andere kelder is de restauratie op de voet gevolgd.56 Om een beter beeld te krijgen, is ook gekeken naar de cultuurhistorische waarde, de architectuur- en kunsthistorische waarde, de situationele en ensemble waarde, de gaafheid en herkenbaarheid en naar de zeldzaamheid van het object volgens richtlijnen van het RCE.57

De inventarisatie van de tien onderzochte ijskelders heeft de volgende opbouw: eerst zal het landgoed of de buitenplaats beschreven worden, vervolgens de ijskelder, daarna de bouwgeschiedenis en het huidige gebruik, gevolgd door een beschrijving over typologie, afmetingen en gebruikte materialen. Tot slot volgen in een afzonderlijke bijlage de

onderzoeksresultaten van de tien ijskelders in Salland. Dezen zijn voorzien van een tabel met de huidige staat, opmerkingen en waardering van iedere ijskelder. Het laatste onderdeel toont een tekening van de ijskelder, aangevuld met foto’s.

52

De zomerse buitenverblijven werden vaak aangelegd in de nabijheid van een rivier om onbeperkt te kunnen beschikken over water.

53

De ijskelder in Balkbrug bestaat uit een tongewelf en heeft geen diepte.

54

In de overige tijd van het jaar was dit mogelijk vanwege de beschermde vleermuizen die er overwinteren.

55

Archeologische opgraving van de ijskelder van Windesheim onder leiding van en in samenwerking met Th. J. Wit (juni 2011).

56

IJskelder Nieuw Rande bij Deventer.

57

(27)

27

Schema waarderingscriteria ijskelders I Cultuurhistorische waarden

1. belang van het object/complex als bijzondere uitdrukking van (een) culturele, sociaaleconomische en/of bestuurlijke/beleidsmatige en/of geestelijke ontwikkeling(en);

2. belang van het object/complex als bijzondere uitdrukking van (een) geografische, landschappelijke en/of historismeruimtelijke ontwikkeling;

3. belang van het object/complex als bijzondere uitdrukking van (een) technische en/of typologische ontwikkeling(en); 4. belang van het object/complex wegens innovatieve waarde of pionierskarakter;

5. belang van het object/complex wegens bijzondere herinneringswaarde. II Architectuur- en kunsthistorische waarden

1. bijzonder belang van het object/complex voor de geschiedenis van de architectuur en/of bouwtechniek;

2. bijzonder belang van het object/complex voor het oeuvre van een bouwmeester, architect ingenieur of kunstenaar; 3. belang van het object/complex wegens de hoogwaardige esthetische kwaliteiten van het ontwerp;

4. belang van het object/complex wegens het bijzondere materiaalgebruik, de ornamentiek en/of monumentale kunst; 5. belang van het object/complex wegens de bijzondere samenhang tussen exterieur en interieur(onderdelen). III Situationele en ensemblewaarden

1. betekenis van het object als essentieel (cultuurhistorisch, functioneel en/of architectuurhistorisch en visueel) onderdeel van een complex;

2. a. bijzondere, beeldbepalende betekenis van het object voor het aanzien van zijn omgeving; b. bijzondere betekenis van het complex voor het aanzien van zijn omgeving, wijk, stad of streek;

3. a. bijzondere betekenis van het complex wegens de hoogwaardige kwaliteit van de bebouwing in relatie tot de onderlinge historismeruimtelijke context en in relatie tot de daarbij behorende groenvoorzieningen, wegen, wateren, bodemgesteldheid en/of archeologie;

b. bijzondere betekenis van het object wegens de wijze van verkaveling/inrichting/voorzieningen. IV Gaafheid en herkenbaarheid

1. belang van het object/complex wegens de architectonische gaafheid en/of herkenbaarheid van ex- en/of interieur; 2. belang van het object/complex wegens de materiële, technische en/of constructieve gaafheid;

3. belang van het object/complex als nog goed herkenbare uitdrukking van de oorspronkelijke of een belangrijke historische functie;

4. belang van het complex wegens de waardevolle accumulatie van belangwekkende historische bouw- en/of gebruiksfasen; 5. belang van het complex wegens de gaafheid en herkenbaarheid van het gehele ensemble van de samenstellende

onderdelen (hoofd- en bijgebouwen, hekwerken, tuinaanleg e.d.);

6. belang van het object/complex in relatie tot de structurele en/of visuele gaafheid van de stedelijke, dorpse of landschappelijke omgeving.

V Zeldzaamheid

1. belang van het object/complex wegens absolute zeldzaamheid in architectuurhistorisch, bouwtechnisch, typologisch of functioneel opzicht;

2.uitzonderlijk belang van het object/complex wegens relatieve zeldzaamheid in relatie tot één of meer van de onder van de onder I t/m III genoemde kwaliteiten.

(28)

28

4. Inventarisatie van 10 ijskelders

4.1 Landgoed Eerde

Beschrijving omgeving

Landgoed Eerde, halverwege Ommen en Den Ham, is een monumentaal landschap met kasteel en bijgebouwen, waaronder de ijskelder, tuin en parkbossen, met een oprijlaan en een vroeg achttiende-eeuwse Grand Canal aangelegd in Hollands classicistische stijl.58 Het geheel is aangewezen als een zogenaamd Rijks Beschermde Historische Buitenplaats. Hoewel de geschiedenis van het kasteel terug gaat tot het jaar 1380, is het bestaande huis gebouwd in 1715. Het landgoed omvatte samen met landgoed Het Laar totaal 1664 ha en was eigendom van de familie van Pallandt. Het landgoedis nu in handen van Staatsbosbeheer (boswachterij Ommen, ruim 600 ha), de gemeente Ommen (landgoed Het Laar) en Natuurmonumenten (kasteel, parkbos, de Steile Oever, en het Eerder Achterbroek samen ruim 500 ha). Kasteel Eerde is in gebruik als een Engelstalige middelbare school ‘Internationale School Eerde’ (Kuile, 1974 p. 63).

Afb.53 Kasteel Eerde 01.01.1910. Kastelen in Overijssel in ansichten, toen de meeste ijskelders nog in werking waren (bron: http://ansichten.kasteleninoverijssel.nl/

58

(29)

29

De ijskelder van Eerde

De ijskelder van Eerde is onderdeel van het landgoed Eerde en is gelegen aan de Meertjesweg te Ommen, op enige afstand van het hoofdgebouw Huis/Kasteel Eerde ( Meertjesweg 1, 7731 PJ Ommen). De coördinaten van de ijskelder zijn: 52°29’28”NB, 6°27'41"OL. De ijskelder is in 1860 gebouwd en thans opgenomen als onderdeel van het Rijksmonument in het register van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed; Monumentnummer 527556, complexnummer 527545, Staatsbosbeheer is de eigenaar van de ijskelder. 59 In de directe nabijheid ligt een grafkelder uit 1850 van de familie van Pallandt. Vereniging Natuurmonumenten is sinds de jaren zestig van de vorige eeuw eigenaar en beheerder van ruim 500 ha van het voormalige landgoed Eerde. De grafkelder vormt een enclave in het gebied van Staatsbosbeheergebied en is in bezit van Natuurmonumenten.

Bouwgeschiedenis en huidig gebruik

Gegevens met betrekking tot de bouwkundige geschiedenis, zoals bouwtekeningen en

archiefstukken, ontbreken. De twee hardstenen aanzetstenen (hoekblokken van de frontmuur) vermelden ieder een jaartal; het bouwjaar 1860 en het restauratiejaar 1985. De restauratie in 1985 werd uitgevoerd onder leiding van Ir. J. B. Baron van Asbeck (1911 – 2010).60 De ijskelder is van 1860 tot ongeveer midden jaren twintig van de vorige eeuw in gebruik

geweest.61 De ijskelder wordt op dit moment gebruikt als onderkomen voor vleermuizen.62 De aanwezige vleermuissoorten zijn: baard- en watervleermuis, franjestaart en de Bechsteins vleermuis (Spoelstra et al, 2007).

59

Het Rijksmonumentennummer 527556 van het RCE komt niet overeen met het monumentennummer 394032 van het Kich.

1a. Bron: Kich: (d. d. 4.04.2011)

http://www.kich.nl/kich2010/rapport.jsp?id_qualifier=ODB:Rijksmonumentnr&id=394032 1b. Bron: RCE: (d. d. 4.04.2011) http://monumentenregister.cultureelerfgoed.nl/php/main.php?sCompMonNr=513547&sCompMonName=&sStat us=&sProvincie=&sGemeente=&sPlaats=&sStraat=&sHuisnummer=&sPostcode=&sFunctie=&sHoofdcategori e=&sSubcategorie=&sOmschrijving 1c.Bron: (d. d. 4.04.2011) Cultuurhistorische atlas: http://gisopenbaar.overijssel.nl/website/cultuurhistorie/choi_overijssel.html

60

Restauratiearchitect 1985; mededeling juni 2011, de heer Th. J. Wit.

61

Gebruik; mondeling meegedeeld door mevrouw E. Oudshoorn- van Pallandt. In 1928 beschikte de familie van Pallandt van Eerde al over een koelkast en verviel de functie van de ijskelder. IJs werd vanaf dat moment gehaald bij de melkfabriek in Ommen die over een diepvries met ijs beschikte voor de koeling van zuivelproducten d.d. 15.06.2011.

62

(30)

30

Beschrijving; typologie, afmetingen en gebruikte materialen

Het grondplan van de ijskelder van Eerde wordt gevormd door de rechthoek van de sluis met frontmuur en de cirkelvormige basis van de ijsput. Volgens de typologische indeling van Reinink en Vermeulen valt de ijskelder van Eerde onder type 3. Bij dit type 3 wordt de hoofdruimte met cirkelvormige basis afgedekt met een bakstenen koepelgewelf.63 De koepel en de sluis van de ijskelder hebben een aarden dekking en zijn met bomen en struikgewas begroeid. De aan de noordzijde gelegen ingangspartij bestaat uit een dubbelsteens bakstenen trapeziumvormige frontmuur met centraal, een over drie halve steenlagen terugliggende boogdeur. De profilering van het metselwerk rond de deur wordt gevormd door drie

halfsteens inspringende rollagen. De hoeken nabij de top van de frontmuur worden beëindigd met hardstenen blokken die ieder zijn voorzien van een jaartal; links/oost 1860 en rechts/west 1985. Tussen de hoekblokken, zowel boven als aan de schuine aflopende zijden, is de

frontmuur voorzien van een steens hoge rollaag.

De groen geschilderde eiken toegangsdeur is afgehangen met gesmede hengen aan in het metselwerk aangebrachte duimen. De deur geeft toegang tot een portaal of sluis met een tongewelf.64 Aan het einde van het portaal is een tweede boogdeur die omgeven is

door driekwart steens metselwerk, dat gelijkmatig het muurwerk en tongewelf van het portaal volgt. De anderhalfsteens brede zijden van deze deuromlijsting hebben een naar boven

terugwijkende kromming alsof het aanzetten van een koepelgewelf zouden zijn terwijl aanzet van de koepel van de ijsput hoger gelegen is.

De tweede deur is schuin tussen de gemetselde kromming van de zijden geplaatst. Beide deuren zijn voorzien van een vlieggat voor vleermuizen. De maten van de sluis met tongewelf zijn: L = 230 cm, B = 135 cm, H = 205 cm. Delen van het tongewelf zijn uitgevoerd met een nieuw waalformaat baksteen. Het metselwerk van de muren en het tongewelf van de sluis is niet gevoegd en de bodem is aangestraat met klinkers direct in zand.

Het metselwerk van de ringmuur die de trommel of tamboer van de ijsput

vormt, gaat loodrecht naar beneden.65 De ijsput heeft de volgende maatvoering: diameter 400 cm, diepte vanaf maaiveld 500 cm, hoogte vanaf maaiveld 315 cm, totale afstand van

gewelftop tot bodem is ca. 815 cm. De vloer van de ijsput is voorzien van een houten rooster

63

Reinink & Vermeulen type 3 (typologie auteur 3-I).

64

Portaal; ook als gang of sluis aangeduid, Ringmuur

65

(31)

31 op een puinbed voor de afvoer van smeltwater. De ijsput is voorzien van een ongeschilderde gegalvaniseerde metalen trap met leuning. Het koepelgewelf van de ijsput is gesloten en heeft geen vulgat in de gewelftop. Het koepelgewelf is uitgevoerd in schoon metselwerk met

waalformaat rode handvormbakstenen. De ringmuur is opgemetseld in strekkenlagen. Sporen van tras of bepleistering op de bakstenen zijn niet zichtbaar in de ijsput.66 Er zijn geen kopse kanten in zicht, die betekent dat de muren zijn voorzien van een spouw. Een andere mogelijkheid is dat een voorganger van deze ijskelder verhoogd is en de ijsput is voorzien van een halfsteens dekmuur. De gebogen traceringen, die verwantschap vertonen met een koepelgewelfconstructie nabij de tweede deur, zijn hiervoor mogelijkeaanwijzingen.

Opmerkingen

De huidige staat van de ijskelder is goed. De toegangsdeur geeft problemen bij het openen vanwege roestvorming bij de gesmede duimen en hengen. De deur klemt door de relatieve hoge vochtigheidgraad in de kelder. De tweede deur met toegang tot het koepelgewelf is licht beschadigd. Het gebogen metselwerk nabij de put waar tussen een tweede deur is geplaatst, lijkt op een restant van een gewelfaanzet. De muren van het tongewelf in de sluis zijn bij de restauratiewerkzaamheden in 1985 bewust niet volgevoegd vanwege de vleermuizen. Algemene conclusie: goed.67

4.2 Landgoed Het Laar Beschrijving omgeving

Landgoed Het Laar is een Rijks Beschermde Historische Buitenplaats met een hoofdgebouw, historische tuin- en parkaanleg, bouwhuizen, koetshuis, toegangsbrug met hek en ijskelder. 68 Het geheel is gelegen ten zuiden van Ommen, nabij de Overijsselse Vecht. Het Laar wordt voor het eerst in 1382 vermeld, maar het hoofdhuis was toen vermoedelijk op een andere locatie, in een hoek tussen Regge en Vecht gelegen. Omstreeks 1700 is met de bouw van het huidige huis begonnen. In de loop van de achttiende eeuw ontwikkelde de eenvoudige

66

Tras; is gebroken en fijngemalen tufsteen van vulkanische oorsprong en wordt gewonnen in de Eifel. Tras is een natuurlijk gevormde puzzolaanaarde. Vroeger, voor de komst van het goede portlandcement, werd tras toegepast in mortels voor het trasraam van gebouwen, keldermuren en voor bakstenen windmolens. Deze muren waren hiermee waterdicht te maken.

67

Afb. 35: zie foto’s en schets in de bijlagen.

Onderzoek/veldwerk ter plaatse door auteur: 11.05.2010, 25.06.2010 en 12.04.2011.

68

(32)

32 havezate zich tot een aanzienlijke buitenplaats.

Het in neoclassicistische stijl verbouwde 18de-eeuwse huis met twee bouwhuizen ligt binnen een rechthoekige omgrachting met oprijlaan en Grand Canal. Op de kadastrale kaart van 1821 staat ten noordoosten van het huis een slingervijver aangegeven.69 Dit zou de eerste aanzet tot de aanleg in landschapsstijl kunnen zijn. Tot 1932 was de havezate in het bezit van de familie van Pallandt die ook het nabij gelegen landgoed Eerde in bezit had. Huis en

landgoed werden voor verschillende doeleinden gebruikt. In 1932 werd de buitenplaats aan de gemeente Ommen verkocht. Sinds 2000 wordt Huize Het Laar gebruikt voor feesten en partijen en als trouwlocatie (Gevers et al, 2005 p. 276-283, Stenvert et al, 1998 p. 233).

Afb.54 Huize Het Laar 29.05.1907. Kastelen in Overijssel in ansichten, toen de meeste ijskelders nog in werking waren (bron: http://ansichten.kasteleninoverijssel.nl/

De ijskelder van Het Laar

De ijskelder van Het Laar is gelegen aan de Reggemarsdijk, plaatselijk bekend als

Koeksenbelt en is een Rijksmonument, Rijksnummer 513547. 70 De ijskelder ligt ten zuiden

69

Met de neoklassieke verbouwing in de eerste helft van de 19de-eeuw en de aanleg van een landschapsstijl ontstond het samenhangende ensemble dat heden nog bestaat.

70

Het Rijksmonumentennummer 513547 van het RCE komt niet overeen met het monumentennummer 31476 van het Kich.

3a. Bron: KICH: (d. d. 4.04.2011)

(33)

33 van het hoofdgebouw en is opgenomen in het monumentenregister (op 10-04-2006) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed; Monumentnummer 513547, complexnummer 513541. Het adres is: Het Laar 4, 7731AV Ommen. De coördinaten van de ijskelder zijn:

52°29'28"NB, 6°27'41"OL. De gemeente Ommen is eigenaar van het gehele complex, inclusief ijskelder.

Bouwgeschiedenis en huidig gebruik

Gegevens met betrekking tot de bouwgeschiedenis, zoals bouwtekeningen en archiefstukken, ontbreken. Gebruikte bakstenen in de frontmuur (rode machinale waalformaat) verwijzen naar een negentiende eeuwse ijskelder. Een exact bouwjaar is niet aan te geven. In de jaren tachtig van de 20ste-eeuw zijn de twee ijzeren deuren verwijderd, omdat beide deuren vernield en doorgeroest waren. De toegangsdeur naar het portaal is toen vervangen door een houten deur en er heeft een beperkte restauratie plaatsgevonden. De oude deuren hebben nog enige tijd in de ijskelder gelegen, maar zijn nu niet meer aanwezig. De ijskelder is geplaatst op de monumentenlijst als onderdeel van de Rijks Beschermde Historische Buitenplaats Het Laar.

De ijskelder is tot ca. de jaren dertig van de vorige eeuw in gebruik gebleven.71 De bewoners van Het Laar stelden, zoals ook elders vaak voorkwam, het ijs uit de kelder beschikbaar voor genezing van zieken. Dit gebeurde meestal op doktersadvies en via het Groene Kruis werd het dan afgegeven en geleverd. Later sloot het Groene Kruis een overeenkomst met een van de slagers in Ommen voor ijslevering, waarna de kelder buiten bedrijf werd gesteld (Reinink et al, 1981 p. 236).

In vroegere jaren kwamen de inwoners van Ommen op Paasmaandagmiddag voor het zo genoemde eiertikken bijeen op een terrein dat de ‘Koekoeksbeld’ heette (later Koeksenbelt), achter de boerderij bij van der Boon aan de Zwolseweg te Ommen. Waarschijnlijk door de te hoge waterstand was dit terrein vaak niet goed begaanbaar en werd het gebeuren verplaatst naar de heuvel, waarin de ijskelder was gebouwd en kreeg deze ook de naam Koeksenbelt.

http://monumentenregister.cultureelerfgoed.nl/php/main.php?sCompMonNr=513547&sCompMonName=&sStat us=&sProvincie=&sGemeente=&sPlaats=&sStraat=&sHuisnummer=&sPostcode=&sFunctie=&sHoofdcategori e=&sSubcategorie=&sOmschrijving

3c. Bron: (d. d. 4.04.2011) Cultuurhistorische atlas:

http://gisopenbaar.overijssel.nl/website/cultuurhistorie/choi_overijssel.html

71

(34)

34 Het eiertikken vond dan daar plaats en de heuvel werd als speelobject gebruikt. Ook waren er die dag kraampjes, waar men fruit en andere waren kon kopen.72

Tegenover de ijskelder ligt een gegraven poel of kolk waaruit mogelijk de ijsblokken werden gezaagd en vervolgens in de ijskelder werden bewaard. De poel heeft een waterinlaat met de naastgelegen watergang de Besthmenerleiding.73

De ijskelder wordt op dit moment gebruikt als onderkomen voor vleermuizen. De aanwezige vleermuissoorten zijn: baardvleermuis, franjestaart en de gewone grootoorvleermuis

(Spoelstra et al, 2007). De luchtvochtigheid is ca. 95 % bij een constante temperatuur van 6 -7 graden C.74

Beschrijving; typologie, afmetingen, gebruikte materialen

Het grondplan van de ijskelder bestaat uit de lange rechthoek van de sluis met frontmuur, die met een korte zijde tegen de cirkelvormige basis van de ringmuur van de ijsput is geplaatst. De ijskelder valt onder type 3, dat wil zeggen dat de hoofdruimte van de ijskelder met een bakstenen koepelgewelf wordt afgedekt.75 De ijskelder is met aarde afgedekt en met bomen en struikgewas begroeid. De aan de noordzijde gelegen ingangsgevel bestaat uit een

eenvoudige rechthoekige frontmuur met centraal in een naar binnen verjongende vier strekken diepe rondboognis van 120 cm breed en 220 cm hoog, de toegangsdeur in rondom halfsteens uitkragend metselwerk. Zowel de frontmuur als de boognis is uitgevoerd in rode machinaal waalformaat bakstenen alsook in handvorm stenen en aan de bovenzijde afgewerkt met een halfsteens rollaag.

De blank gelakte eikenhouten boogdeur is afgehangen met gesmede duimen en hengen en heeft drie staande- en vier dwarsklampen waarop acht kleine kussenpanelen zijn

aangebracht. De ingang van de kelder is gerestaureerd, er is geen datum van restauratie bekend. De toegangsdeur van ijzer is in de jaren tachtig van de 20ste-eeuw vervangen door de huidige eikenhouten deur. De boogdeur heeft een vlieggat voor vleermuizen en erachter bevindt zich het voorportaal met tongewelf in twee afdelingen. De maatvoering van de eerste afdeling is L = 206 cm, B = 120 cm en H = 206 cm en de maatvoering van de tweede afdeling zonder binnendeur is L = 120 cm, B = 120 cm, H = 206 cm. De tweede ijzeren deur is

weggehaald in de jaren tachtig van de 20ste-eeuw en niet vervangen. Het gehele portaal met

72

Gids voor de Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitectuur, deel Noord p. 168.

73

Poel; Ook bij de ijskelder van De Gelder staat de poel in verbinding met de wetering.

74

Opname tijdens veldwerk; hygro- en thermometer waren in de ijskelder aanwezig; 15.06.2010.

75

(35)

35 tongewelf is uit baksteen opgetrokken. Het tweede portaal, ook met tongewelf, is oplopend met het niveauverschil dat door opgaande traptreden ontstaat. De gemetselde trap, met een niveauverschil van 84 cm, gaat met vier treden omhoog naar een derde deur of luik,

waarachter de ijsput met koepelgewelf ligt. Deze bestaat uit de ringmuur van de trommel van de ijsput met daarboven een koepelgewelf uitgevoerd met waalformaat rode

handvormbakstenen in schoon metselwerk. In de kruin van de koepel bevindt zich een ronde vulopening met vierkante betonnen deksel, die van buiten te openen is. In de vulopening hangt een ketting naar beneden, waarschijnlijk als geleiding voor van buitenaf

komend lekwater. De ringmuur van de ijskelder gaat loodrecht naar beneden, de put heeft geen trechtervorm. De ijsput van de ijskelder is ondiep ten opzichte van de gangvloer en komt uit op een niveau iets onder het maaiveld. Door de stijging van de vier treden van de trap ontstaat een diepere ijsput, die schijnbaar meer verzonken lijkt dan deze in werkelijkheid is. De bodem bestaat uit aangestampt puin voor de afvoer van smeltwater, een houten rooster ontbreekt.

De toegepaste bakstenen van ca. 5,0 x 10,5 x 22,0 cm behoren tot het originele werk, evenals het voegwerk. De muren zijn opgemetseld in een strekken- en koppenlaag, wat

betekent dat de muren steens zijn gemetseld en geen spouw hebben. De steensmaat is ook vast te stellen bij de krans van de staande strekken rond het vulgat in de kruin van het

koepelgewelf. Om in de put te kunnen afdalen, is een eenvoudig ijzeren trapje met roestvorming aanwezig. Sporen van het toepassen van tras en kalkvoegen zijn zichtbaar (Reinink 1981 p. 236).76

Opmerkingen

De huidige staat van de ijskelder is goed. De toegangsdeur zet uit en klemt door de relatieve hoge vochtigheidgraad in de kelder. De deur die toegang geeft tot het tweede portaal

ontbreekt. De twee oorspronkelijk ijzeren poorten zijn niet (meer) aanwezig in de kelder. Herstel van deze ijzeren poorten verdient aanbeveling. De ijskelder is in zeer goede conditie en wordt beschouwd als een van de gaafste ijskelders van Nederland. De ijskelder is van algemeen belang vanwege de ouderdom, als karakteristiek en functioneel onderdeel van de

76

(36)

36 buitenplaats en vanwege de functioneel-ruimtelijke samenhang met de andere onderdelen van de buitenplaats. Algemene conclusie: goed.77

4.3 De Ommerschans Beschrijving omgeving

De Ommerschans is een buurtschap in de provincie Overijssel, in de streek Salland, in grotendeels gemeente Ommen, deels gemeente Hardenberg. De Ommerschans ligt in het uiterste noorden van de gemeente Ommen, direct ten zuiden van Balkbrug. In 1840 had Ommerschans 34 huizen of gebouwen met 1.457 inwoners in de gemeente Avereest. Tegenwoordig heeft Ommerschans ca. 120 huizen met ca. 300 inwoners.

De Ommerschans is rond 1625 op kosten van Groningen en Friesland gebouwd als vestingwerk, als verdedigingswerk tegen de destijds naar het noorden oprukkende Spaanse troepen. Van 1819 tot 1890 was het een bedelaarskolonie van de Maatschappij van

Weldadigheid. Sinds 1894 werden de landerijen gebruikt door het nabijgelegen

‘opvoedingsgesticht voor jongeren’ Veldzicht te Balkbrug. Tegenwoordig is Veldzicht een Forensisch Psychiatrisch Centrum, ook wel bekend als TBS- kliniek. Van de Ommerschans is weinig meer overgebleven dan een deel van de omgrachting en restanten van funderingen van de gebouwen uit de kolonietijd.

Afb. 55 De Ommerschans in ca. 1820; in die tijd het grootste gebouw van Nederland (bron: Stichting de Ommerschans).

77

(37)

37

De ijskelder van De Ommerschans

De ijskelder van De Ommerschans, plaatselijk ook bekend als aardappelkelder, is een Rijksmonument. Deze kelder ligt ten zuiden van Balkbrug en is opgenomen in het monumentenregister (op 19-12-2005) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed met Monumentnummer 508608. Het adres is Balkerweg 80, 7739 PT Ommerschans. De coördinaten van de ijskelder zijn: 52°35'18"NB, 6°23'24"OL . Staatsbosbeheer beheert het gebied en is eigenaar van de ijskelder De Ommerschans.

Bouwkundige geschiedenis en huidig gebruik

Gegevens met betrekking tot de bouwgeschiedenis, zoals bouwtekeningen en archiefstukken, ontbreken. De ijskelder stamt uit ca. 1819 en is naast aardappelkelder en ook als turfkelder in gebruik geweest. Tot ca. 1970 is de kelder in gebruik geweest als aardappelopslagplaats. De ijskelder is met aarde afgedekt en begroeid met gras en niet aangeplant met struiken of bomen. Tegenover de ijskelder ligt een drooggevallen gracht, een restant van de voormalige Ommerschansgracht. De ijskelder wordt op dit moment gebruikt als onderkomen voor vleermuizen. De aanwezige vleermuissoorten zijn: franjestaart en de gewone

grootoorvleermuis. De luchtvochtigheid is 99 % bij een constante temperatuur van ca. 6 graden C.78

Beschrijving; typologie, afmetingen, gebruikte materialen

Het grondplan van de ijskelder bestaat uit de kleine rechthoek met frontmuur van het voorportaal, dat met een korte zijde tegen een korte zijde van een grotere rechthoek is

geplaatst. Over de grote rechthoek is een halfcirkelvormig gewelf gemetseld. De ijskelder valt zodoende onder type 4, dat wil zeggen dat de hoofdruimte van de ijskelder bestaat uit een bakstenen tongewelf.79 De aan de noordzijde gelegen frontmuur bestaat uit een staand rechthoekig middenvlak, met centraal een boogdeur waar ter weerszijden naar voren

geplaatste driehoekige wangen op aansluiten, die evenals het centrale deel zijn voorzien van een steens hoge rollaag.

De ongeschilderde eiken toegangsdeur met gesmede klink is in een geschilderd kozijn afgehangen, met gesmede duimen en hengen. De toegangsdeur van eikenhout komt uit in een klein portaal met tongewelf die als sluis fungeert en is geheel uit baksteen opgetrokken in de

78

Zie tabel 1 in de bijlagen en Spoelstra et al, 2007

79

(38)

38 volgende maatvoering: L = 165 cm, B = 110 cm, H = 220 cm. Afgaand op sporen in het metselwerk is het mogelijk dat het portaal een latere toevoeging is. De vloer van het portaal bestaat uit een op hun kant in de lengte in specie geplaatste bakstenen. De tweede boogdeur verschaft toegang tot de eigenlijke ijskelder met tongewelf. De deuren hebben een vlieggat voor vleermuizen.

Het grondplan heeft de volgende afmetingen: 530 x 930 cm. De hoogte van de vloer tot de top van het tongewelfvlak is 315 cm. Dwars over de gehele breedte van de kelder zijn vrij recent twee muren aangebracht op een afstand van ca. 300 cm van de korte zijden. Deze steensbinnenmuren van ca. 21 cm zijn opgetrokken uit een gele baksteen, zijn aan de zuidkant niet ingevoegd en eindigen op enige afstand van de gewelftop. In deze beide

toegevoegde muren is een opening van 100 cm breed en 220 cm hoog aangebracht onder een latei. De doorgangen zijn verspringend geplaatst in beide binnenmuren. Het metselwerk van de korte afsluitende buitenmuren is koud onder en tegen het tongewelf geplaatst.80 De kelder heeft geen vulopening in de gewelfkruin en ligt op maaiveldhoogte. Het vloervlak is voorzien van een bestrating in plat gelegde bakstenen zonder afwateringen. De kelder is verder

voorzien van een vijftal gresbuizen. De gresbuizen met een diameter van 30 cm zijn

vermoedelijk later aangebracht als ontluchting of ventilatie en zijn afwisselend dichtgesmeerd met cement of volgelopen met aarde.81

De 2 x 2 aanwezige gewelfankers met lengtes van 150 cm. zijn ter weerszijde schuin aflopend vanaf het gewelf naar de onderste zone van de korte afsluitende voor- en achtermuur geplaatst en verankerd. Gewelf en muren zijn in steens metselwerk, in strekken- en

koppenlaag, uitgevoerd zonder spouw. Tras-, kalk- of bepleisteringsporen zijn niet aanwezig. In de loop van de tijd zijn meerdere zichtbare reparatie- en onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd waarvan onder andere de eerder genoemde gresbuizen getuigen zijn.

Restauratiewerkzaamheden zijn uitgevoerd aan de zuidelijke kruin van het tongewelf, aan de exterieurzijde bij het deurkozijn en aan de overgang van het tongewelf van de sluis naar de grotere ruimte van de ijskelder.82

80

Niet in verband gemetseld.

81

Een gebakken geglazuurde buis gemaakt van vette klei en chamotte die voorzien is van een manchet en voor riolen gebruikt wordt.

82

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het Instituut van Internal Auditors ( iia ) heeft zich dan ook uitdrukkelijk gekeerd tegen deze combinatie van controlerend accountant en (bedrijfskundig) internal

• in het licht blijft de trans-vorm aanwezig en ontstaan dus geen (nieuwe) impulsen meer 1.

− Het aandeel Poolse immigranten dat in de vier grote steden woont, is kleiner dan dat van de Bulgaren, omdat de Polen in sectoren werken (land- en tuinbouw, woningbouw) waarin

Er zijn tot op heden (2011) geen vleermuizen in de kelder waargenomen. De huidige staat van de ijskelder is goed. Algemene conclusie: uitstekend. Een separate vermelding in het

Duidelijk werd dat enerzijds verschillende van de onderzochte ijskelders in Salland bijzonder en zelfs uniek genoemd kunnen worden en anderzijds de staat ervan over het algemeen

4p 5 Geef aan welke twee transformaties op de grafiek van f kunnen worden toegepast, en in welke volgorde, om de grafiek van g te laten ontstaan.. 5p 6 Bereken met behulp

Responsible research and innovation streeft er daarom naar om zoveel mogelijk maatschappelijke partners (burgers, onderzoekers, bedrijven, beleid) bij elkaar te brengen en samen

Geuse lietboeck, waer in begrepen is den oorspronk van de troublen der Nederlantsche oorlogen, en het gene daer op gevolght is... Den stercken Arm