• No results found

[Uitzending 471: 2 Kronieken 19:1 t/m 21:7]

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "[Uitzending 471: 2 Kronieken 19:1 t/m 21:7]"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

[Uitzending 471: 2 Kronieken 19:1 t/m 21:7]

In de vorige uitzending waren we getuigen van de dood van koning Achab, hij sneuvelde in de strijd met de koning van Syrië bij Ramot in Gilead. Josafat mocht behouden terugkeren naar zijn paleis in Jeruzalem. Maar, voor hij daar aankomt heeft de HERE hem nog wat te zeggen.

2 Kronieken 19 vers 1 en 2:

Koning Josafat keerde heelhuids terug naar huis, waar de profeet Jehu, de zoon van Chanani, hem opwachtte. Moet u goddelozen helpen en als vriend omgaan met mensen die de HERE haten? vroeg Jehu hem. Door wat u hebt gedaan, hebt u zich Gods toorn op de hals gehaald!

Verwijtend klinkt de vraag van de profeet Jehu hoe Josafat toch een bondge- nootschap heeft kunnen aangaan met een goddeloze. Over Achabs godde- loosheid heeft de schrijver van Kronieken niet veel verteld, overeenkomstig de geringe aandacht die het Tienstammenrijk in Kronieken krijgt. Onder andere uit 2Kron.21:13 blijkt dat de schrijver van Kronieken er vanuit gaat dat de god- deloosheid van Achab bij zijn lezers bekend is.

De vraag die Jehu namens de HERE aan Josafat stelt is duidelijk en hakt er diep in: Moet u goddelozen helpen en als vriend omgaan met mensen die de HERE haten?

Door zo te handelen heeft Josafat de toorn van de HERE over zich afgeroe- pen. In het NT worden gelovigen opgeroepen geen ‘ongelijk span’ te vormen met ongelovigen. Meer daarover is te lezen in 2Kor.6:14 t/m 7:1.

Het is één ding om een zondaar lief te hebben, maar het is iets heel anders om zijn of haar zonden lief te hebben. De HERE haat de zonde maar heeft de zondaar lief.

Bij deze geschiedenis kan een mens zich afvragen: waarom heeft de HERE Jehu niet gestuurd voordat Josafat een verbond met Achab had gesloten?

Met andere woorden: waarom heeft de HERE het kwaad niet voorkomen?

Een vraag die wij mensen regelmatig, bij heel wat meer situaties stellen.

De vraag stellen heeft een dodelijk vergif in zich. Alle verantwoordelijkheid voor de gebeurtenis wordt bij de HERE neergelegd.

(2)

Als de HERE het niet had laten plaatsvinden dan was het niet gebeurd. Maar dan wordt voorbijgegaan aan de eigen verantwoordelijkheid van een mens.

Mensen zijn geen robotten die vanuit de hemel worden bestuurd maar schep- selen die steeds weer keuzes moeten maken over dingen die wel of niet moe- ten gebeuren. De HERE heeft allerlei richtlijnen voor het leven gegeven, Hij wil graag dat we die volgen en naleven. Daarvoor zijn we zelf verantwoorde- lijk. Hoe kan de HERE gehoorzaamheid vragen aan Zijn Woord als wij daartoe niet in staat zijn? Het hebben van een eigen verantwoordelijkheid is ook

kwetsbaar en bedreigend. Een mens kan ook een verkeerde keuze maken en niet luisteren naar de Woorden van de HERE. Dan zijn de consequenties en de gevolgen er ook naar. De ongehoorzaamheid van Adam en Eva had ge- volgen voor heel hun nageslacht, voor alle mensen.

Een ander punt is dat wij mensen het meeste leren van onze fouten en moei- lijke dingen. In het Bijbelboek Prediker lezen we er treffende voorbeelden van b.v. in Prediker 7. In vers 2 t/m 4 van het genoemde hoofdstuk zegt de Predi- ker: Het is beter uw tijd te besteden aan begrafenissen dan aan feesten.

Want ook u zult eens sterven en het is goed daaraan te denken nu u er nog de tijd voor hebt. Verdriet is beter dan blijdschap, want verdriet is beter voor je ziel. Een wijs mens denkt vaak aan de dood, terwijl een dwaas zich alleen maar zorgen maakt over de vraag hoe hij op dit mo- ment het prettigste kan doorbrengen. Bij de bespreking van het Bijbelboek Prediker gaan we dieper op deze dingen in. Nu is het genoeg om ons te reali- seren dat dingen ook gebeuren omdat de HERE ons iets wil leren of afleren.

Mogelijk wil de HERE door de diepte heen u terugroepen naar Zijn Woord en dienst.

De HERE liet Josafat deze ervaring met Achab meemaken omdat God hem iets wilde leren. 2 Kron.18 en 19 maken de boodschap duidelijk. Dat Josafat een verbintenis is aangegaan met de goddeloze koning Achab, heeft er uit- eindelijk toe geleid dat hij het profetisch woord van de HERE (door Micha ge- sproken) naast zich heeft neergelegd. Als de HERE niet op het laatste mo- ment toch nog had ingegrepen, was het verkeerd afgelopen (2Kron.18:31).

(3)

De Judeeërs moeten zich niet met andere volken verbinden (2Kron.16:7-10).

Een verbond met dienaren van andere goden zal vroeg of laat tot onaccepta- bele compromissen leiden (2Kron.28:16 en 23)

2 Kronieken 19 vers 3:

Toch zijn er nog goede dingen aan u, zoals het feit dat u de schandelijke afgoden uit het land hebt verwijderd en hebt geprobeerd de HERE trouw te zijn.

Ondanks de scherpe woorden blijft het profetisch oordeel over Josafat mild van aard. Josafat heeft immers de Asjerabeelden uit Juda verwijderd en de heidense altaren van de heuvels verwijderd. Josafat volgde onverstoorbaar de paden van de HERE (2Kron.17:6).

2 Kronieken 19 vers 4:

Josafat bleef vanaf die tijd in Jeruzalem. Hij mengde zich nu meer onder zijn eigen mensen en enige tijd later reisde hij van Berseba tot het heu- velland van Efraïm om hen aan te moedigen opnieuw de God van hun voorouders te vereren. Vers 4 zegt iets over de voorgaande verzen, maar ook over wat nu volgt. Het vers heeft dan ook een brugfunctie tussen de beide tekstgedeelten. Terugblikkend op de eerste drie verzen maken de woorden duidelijk dat Josafat zich niet meer tot allianties met het buitenland laat verlei- den (althans, voorlopig niet).

Hij neemt het profetisch woord ter harte (anders dan zijn vader Asa in

2Kron.16:10). De woorden van vers 4 kijken ook vooruit, doordat ze aangeven dat Jeruzalem voor Josafat de uitvalsbasis is vanwaaruit hij het Tweestam- menrijk Juda doortrekt, om het volk terug te brengen op de weg van de HERE.

2 Kronieken 19 vers 5 t/m 7:

Hij stelde in alle grotere steden van het land rechters aan en gaf die de volgende instructies: Denk goed na bij alles wat u doet, want God heeft u aangesteld, niet ik. Hij zal u terzijde staan en u helpen bij het vormen van een rechtvaardig oordeel wanneer zaken aan u worden voorgelegd. Maak niet de afschuwelijke fout een andere beslissing uit te spreken dan die God u opdraagt. Want onder Gods rechters mag geen sprake zijn van onrechtvaardigheid, partijdigheid of omkoperij!

In alle versterkte steden van Juda stelt Josafat rechters aan. Daarmee geef-

(4)

Hij instrueert de rechters en wijst hen erop dat de HERE hen heeft aangesteld.

Zij doen hun uitspraken niet voor mensen, maar voor de HERE. Zij moeten zich laten leiden door ontzag voor de HERE. Bij Hem kunnen onrecht, partij- digheid en omkoping niet bestaan (Deut.10:17) en daarom moeten ook de rechters zich hier verre van houden.

Uit de vele plaatsen in het OT waar profeten corruptie in de rechtspraak ver- oordelen, kan worden opgemaakt dat Josafats maatregelen niet overbodig waren (1Sam.8; Jes.1, 5 en 59; Micha 3).

2 Kronieken 19 vers 8 en 9:

Ook in Jeruzalem vestigde koning Josafat rechtbanken, waarin de Levie- ten, de priesters en de familiehoofden als rechters fungeerden. Hij gaf hun de volgende richtlijnen: U moet altijd handelen uit ontzag voor God en met een eerlijk hart.

De verzen 8 t/m 11 vermelden dat Josafat ook in Jeruzalem rechtbanken in- stelt. De rechters die worden aangesteld zijn Levieten, priesters en familie- hoofden. Uit vers 10 blijkt dat het gaat om een soort hooggerechtshof. Op- nieuw handelt Josafat daarmee in overeenstemming met het gebod van de HERE, verwoord in Deutr.17:8.

Ook de rechters die in Jeruzalem worden aangesteld, ontvangen instructies van Josafat. Zij moeten zich in hun handelen laten leiden door ontzag voor de HERE, en hun werk trouw en met een eerlijk hart doen.

Concreet houdt dat in dat zij zich in de rechtspraak laten leiden door de wet van God en zich verre houden van corruptie (net als de rechters in de steden).

Aan het gerechtshof in Jeruzalem kunnen de rechters uit de steden zaken voorleggen met betrekking tot bloedschuld of zaken waarbij de interpretatie van de wet van de HERE moeilijk is. De rechters in Jeruzalem moeten hen waarschuwen geen schuld tegenover de HERE op zich te laden door te zon- digen, waardoor zij Gods toorn over zich afroepen. Als zij zo handelen vervul- len ze op de juiste wijze hun verantwoordelijke taak. Bij zaken die de omgang met de HERE betreffen, staat het college onder voorzitterschap van de hoge- priester Amarja. Bij zaken van de koning is Zebadja (de stamleider van Juda) de hoogste rechter. De Levieten worden aangesteld als gerechtsdienaars. We moeten dan denken aan ‘ambtenaren’ of ‘griffiers’ in dienst van de rechtbank.

(5)

Josafat beëindigt zijn redevoering met de woorden: Wees niet bang op te komen voor de waarheid en het recht, en God zal u gebruiken om de on- schuldigen te verdedigen (2Kron.19:11).

2 Kronieken 20 vers 1 t/m 5:

Enige tijd later verklaarden de legers van Moab, Ammon en van de Meünieten koning Josafat en het volk van Juda de oorlog. Josafat kreeg de mededeling: Een groot leger trekt tegen u op vanaf de overkant van de Dode Zee, vanuit Syrië! Ze zijn al bij Chaseson-Tamar (die plaats werd ook wel Engedi genoemd). Josafat schrok erg van dit slechte nieuws en hij besloot de HERE om hulp te smeken. Daarom liet hij afkondigen dat alle inwoners van Juda voor onbepaalde tijd moesten vasten.

Uit alle hoeken van het land kwamen de mensen naar Jeruzalem om sa- men met hem de HERE aan te roepen. Toen het volk zich had verzameld op het nieuwe voorplein van de tempel, kwam Josafat naar voren en sprak dit gebed uit.

2 Kron.20 bevat opnieuw gebeurtenissen die in 1 en 2 Koningen niet zijn ver- meld zijn. Dit geldt voor meer verslagen van oorlogen in 2 Kronieken. Voor Juda hebben de oorlogen allemaal een gunstige afloop. Samen maken deze verslagen duidelijk dat de dreiging voor Juda uit alle mogelijke richtingen komt. Maar als Juda de HERE dient en in de nood op Hem vertrouwt, schenkt Hij Zijn volk verlossing.

Josafat krijgt bericht dat een groot coalitie leger tegen hem is opgetrokken en zich heeft gelegerd in Chaseson-Tamar, dat door de schrijver gelijkgesteld wordt met Engedi. Het bericht maakt Josafat bang, niets menselijks is de ko- ning vreemd. Josafat zoekt hulp bij de HERE en (anders dan zijn vader Asa) zoekt hij geen hulp bij de koningen van andere volken. Josafat roept het volk op tot vasten. Vasten (gewoonlijk het zich vrijwillig onthouden van voedsel) is een teken van verootmoediging voor de Here. In noodsituaties werd vaker een vasten voor heel het volk uitgeroepen (Joël2:12vv. en Jona3:5). Heel het volk geeft gehoor aan de oproep en komt in Jeruzalem bijeen om de HERE te zoe- ken. Dan stelt Josafat zich op te midden van het volk, in de tempel vóór de nieuwe voorhof, om namens het volk voorbede te doen. In de verzen 6 t/m 12

(6)

2 Kronieken 20 vers 6 en 7:

O HERE, God van onze voorouders, de enige God in de hemel, Heerser over alle koninkrijken op aarde. U bent zo machtig en hebt zoveel kracht.

Wie kan het tegen U opnemen? O onze God, hebt U de vroegere inwo- ners van dit land niet verdreven toen uw volk hier aankwam? En hebt U dit land niet voor altijd aan de nakomelingen van uw vriend Abraham ge- geven?

Josafat verwijst naar twee momenten uit de geschiedenis van Israël, de land- belofte aan Abraham en de vervulling daarvan onder Jozua. In het licht van de vijandelijke inval is dat begrijpelijk, door de inval wordt het landbezit nu be- dreigd. Vervolgens refereert Josafat aan de bouw van de tempel en het gebed dat Salomo bij de inwijding van de tempel bad. Als het zwaard, oordeel, pest of honger het volk zou treffen, dan zal het volk zich bij de tempel verzamelen en de hulp van de HERE inroepen, die hen dan ook te hulp zal komen. Welnu, Israël verkeert in nood. Vijanden zijn tegen Israël opgetrokken (nota bene die vijanden die de Israëlieten op bevel van de HERE ongemoeid moesten laten toen zij naar het beloofde land trokken (vs.10). De genoemde volken willen het land innemen dat de HERE Zijn volk heeft gegeven. Josafat vraagt de Here dan ook om recht te spreken. Zelf is Juda niet bij machte om het tegen dit gro- te leger op tenemen. Wij weten niet wat wij moeten doen, maar onze ogen zijn op U gericht.

Josafat legt de hele situatie in gebed aan de HERE voor en besluit zijn gebed met de woorden van 2Kron.20 vers 12:

O onze God, wilt U hen veroordelen? Wij hebben immers niet de kracht het tegen dit grote leger op te nemen? Wij weten niet wat wij moeten doen, maar onze ogen zijn op U gericht. En wat gaat er dan gebeuren?

2 Kronieken 20 vers 13 t/m 15:

Terwijl de mannen uit alle delen van Juda met hun vrouwen en kinderen daar voor de HERE stonden, kwam de Geest van de HERE over een van de mannen die daar stond. Het was Jachaziël, de zoon van Zecharja, zoon van Benaja, zoon van Jechiël, zoon van de Leviet Mattanja, die een van de zonen van Asaf was.

(7)

Luister naar mij, mensen van Juda en Jeruzalem, en u ook, koning Josafat, riep hij. De HERE zegt: Wees niet bang! Laat de angst voor dit grote leger u niet verlammen. Want dit is niet uw strijd, maar de strijd van God.

De volgende dag zal de vijand langs de bergpas Sis trekken. Josafats leger zal hen treffen aan het einde van de wadi, voor de woestijn bij Jeruël. Maar Josafats troepen zullen geen strijd hoeven te leveren. Terwijl zij in slagorde opgesteld staan, zullen zij zien hoe de HERE verlossing geeft. Zij hoeven niet bang of ontmoedigd te zijn. Ga hen morgen tegemoet, want de HERE staat aan uw kant! Koning Josafat en alle inwoners van Juda en Jeruzalem buigen zich eerbiedig neer voor de HERE om Hem te aanbidden. De Kehatieten en de Korachieten (de Levitische tempelzangers) loven de HERE uit volle borst.

2 Kronieken 20 vers 20 t/m 22:

De volgende morgen trok het leger van Juda naar de woestijn van Tekoa.

Onderweg liet Josafat halt houden en hij vroeg ieders aandacht. Luister naar mij, inwoners van Juda en Jeruzalem, zei hij, geloof in de HERE, uw God, dan zult u slagen. Geloof Zijn profeten en alles zal goed komen.

Na overleg met de leiders van het volk besloot hij dat een koor voor het leger uit moest lopen om Gods majesteit te prijzen en het lied te zingen:

Looft de HERE, want Zijn goedheid en liefde duurt tot in eeuwigheid. En op hetzelfde moment dat zij begonnen met zingen en loven, zorgde de HERE ervoor dat de legers van Ammon, Moab en het gebergte van Seïr het met elkaar aan de stok kregen. En waar liep het op uit? De Here gaf Josafat en Juda de overwinning. Zij keken alleen toe (vers 17)!!!

2 Kronieken 20 vers 26 t/m 30:

Op de vierde dag verzamelden zij zich in het Dal van de Lofprijzing, zoals het ook nu nog heet, en prezen daar de HERE. Daarna keerden zij onder leiding van Josafat terug naar Jeruzalem, vol blijdschap over het feit dat de HERE hen op zo’n wonderbaarlijke manier van hun vijanden had ge- red. Onder begeleiding van harpen, citers en trompetten trokken zij Jeru- zalem binnen en gingen naar de tempel. En de omringende koninkrijken werden bang voor God, toen zij hoorden dat de HERE in eigen persoon

(8)

de strijd had aangebonden met de vijanden van Israël. Daarom werd Josafats koninkrijk met rust gelaten, want zijn God gaf hem rust.

De gebeurtenissen in 2Kron.20 benadrukken de centrale plaats van de tempel en de tempeldienst. De Israëlieten verkeren in nood, maar de HERE schenkt uitredding als het volk zich verootmoedigt in Zijn tempel. De HERE voert de strijd voor Zijn volk. Het enige dat van Israël wordt gevraagd, is vertrouwen op Gods woord. Voor de Israëlieten die na de ballingschap waren teruggekeerd naar Juda en omringd werden door volken die vele malen sterker waren, moet dit een grote bemoediging zijn geweest en tegelijkertijd een aansporing de dienst aan de HERE in de tempel in ere te houden.

De laatste verzen van 2Kron.20 zijn grotendeels ontleend aan 1Kon.22:41 t/m 51. In de context van 1 en 2 Koningen zijn de verzen het enige dat over de re- gering van Josafat wordt gezegd. In 2Kron.20 vormen ze een afsluitende en samenvattende terugblik op de regering van Josafat.

In vers 31 wordt Josafat (opnieuw) geïntroduceerd als koning van Juda. Hij was 35 jaar oud toen hij koning werd en regeerde 25 jaar vanuit Jeruzalem.

Zijn moeder heette Azuba en was de dochter van Silchi.

Josafats regering wordt getypeerd als voortzetting van het beleid van zijn va- der Asa. Het is een positieve typering: hij gehoorzaamde de geboden van de God van zijn vader (2Kron.17:3 en 4). Maar de offerhoogten verdwenen niet en het volk was ook nog niet met heel hun hart op de HERE gericht (vs.33). Tenslotte volgt in vers 34 nog een verwijzing naar het boek van Jehu, de zoon van Chanani, dat deel uitmaakt van het boek van de koningen van Is- raël en waarin meer over de geschiedenis van Josafat is beschreven.

Net als in 1 Koningen 22 volgt in vers 35 een soort naschrift, met de vermel- ding van een bondgenootschap tussen koning Josafat en koning Achazja van het Tienstammenrijk. Achazja wordt hier nadrukkelijk als goddeloos gety- peerd. Josafat sloot met hem een overeenkomst om in het Edomitische Esjon- Geber een vloot te bouwen om handel te drijven met Tarsis. Maar Eliëzer, de zoon van Dodawahu uit Maresa, profeteert tegen Josafat. Namens God zegt hij dat de Here de operatie zal doen mislukken, omdat Josafat zich met

(9)

Achazja heeft verbonden.

De profetie van Eliëzer komt uit, de schepen lijden schipbreuk zodat de missie naar Tarsis mislukt. Tenslotte wordt de dood en begrafenis van Josafat ver- meld. Hij wordt opgevolgd door zijn zoon Joram.

2 Kronieken 21 vers 1 t/m 7:

Josafat werd na zijn dood begraven op de koninklijke begraafplaats in Jeruzalem en zijn zoon Joram werd de nieuwe koning van Juda.

Diens broers – de andere zonen van Josafat – waren Azarja, Jechiël, Zecharja, Azarja, Michaël en Sefatja. Hun vader had ieder van hen aan- zienlijke geschenken in zilver, goud en andere kostbaarheden nagelaten en bovendien het eigendomsrecht van enkele versterkte steden in Juda.

Het koningschap droeg hij echter over aan Joram, omdat die de oudste was. Toen Joram de macht stevig in handen had, liet hij al zijn broers en een groot aantal leiders van Israël doden. Maar hij was net zo goddeloos als de koningen die over Israël regeerden. Zelfs net zo goddeloos als Achab, want Joram was getrouwd met een van de dochters van Achab, en zijn hele leven was een aaneenschakeling van goddeloze daden. De HERE wilde echter geen einde maken aan het koningshuis van David, want Hij had tenslotte een verbond gesloten met David, waarbij Hij had beloofd dat altijd een van zijn nakomelingen op de troon zou zitten.

In de volgende uitzending lezen we 2Kron.21 t/m 23.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op het eerste zicht kan het vreemd overkomen dat iemand moet verklaren dat men zowel donker en mooi kan zijn, maar het gaat hier niet om een natuurlijke donkerte maar om het

In vers 18 brengt Jakobus naar voren, dat God ons heeft voortgebracht om ‘de eerste vruchten van Zijn nieuwe schepping’ te zijn.. Dit vormt met elkaar een

In vers 23 geeft Paulus de reden voor de verandering van zijn reisplan en het niet doorgaan van zijn extra bezoek.. Hoe tegenstrijdig het ook klinkt voor de Korinthiërs, het was

2 Petrus 2 vers 1: Maar zoals er vroeger mensen waren die niet echt namens God spraken, zo zullen er ook onder u mensen komen die dingen leren die niet waar zijn.. Op een heel

‘Zachtmoedigheid’ staat dan tegenover ‘snel kwaad worden’ (vs.20). In Jakobus 3 vers 13 lezen we in dit verband de woorden: Wie van u is wijs en verstandig? Dat kan alleen

Hij zegt tegen Salomo: Als Mijn volk zich vernedert en bidt, Mij weer zoekt en breekt met zijn zondige praktijken, dan zal Ik vanuit de hemel luisteren, zijn zonden vergeven en

Nu is de HERE Zijn belofte nagekomen, ik ben mijn vader opgevolgd als koning van Israël en nu is deze tempel gebouwd voor de HERE, de God van Israël. In de volgende verzen volgt

En dan heeft Petrus het over de Here Jezus Christus, want hij zegt in Handelingen 4 vers 12: Er is bij niemand anders redding te vinden, Hij is de Enige, door wie de mensen