• No results found

Hoofdstuk IX. Natuurlijke pollinatie

4.1. Winsten uit pollinatie (Liekens et al. 2009)

De inschatting van het effect van natuur op pollinatie omvat verschillende deelstappen:

1. Direct effect van natuurgebieden op bestuiving van nabijgelegen landgebruiken: waarbij we een onderscheid moeten maken tussen :

a. land- en tuinbouw met bestuivings-afhankelijke gewassen b. private tuinen en openbare domeinen en andere natuurgebieden. 2. Indirect effect van natuurgebieden op genetische variatie van bestuivers. 3. Indirect effect van natuurgebieden als stepstones in migratiegedrag

De beschikbare informatie is beperkt tot het direct effect van bestuiving op land en tuinbouwgewassen. Op basis van de formules uit de literatuur (Morse en Caldorone (2000), Gallai et al. 2009, Losey et al. 2006) wordt de economische betekenis van pollinatie door wilde insecten ingeschat op basis van de volgende formule:

Waarbij :

D= productiewaarde van een land- of tuinbouwgewas (opbrengst x verkoopswaarde) A = afhankelijkheid van het gewas voor insectenbestuiving (van 0 tot 1)

B = afhankelijkheid van de honingbij voor insectenbestuiving (van 0 tot 1) (noot: de cijfers verwijzen ook naar de cijfers van de kolommen in Tab. 9.1)

Tabel 9.1: kwetsbaarheid van gewassen voor wilde bestuivers in Vlaanderen (Liekens et al. 2009)

(1) omvat een reeks gewassen die naar omzet minder belangrijk zijn voor Vlaanderen (pruimen, komkommer, aubergines, lijn- en raapzaad, groene bonen )

A= afhankelijkheid van gewas voor bestuiving door insecten (bron: Gallai et al , 2009) B = waarvan door honingbij (bron: Gallai et al , 2009, Losey el al. 2006)

C = waarvan door wilde insecten (= 1- B)

D = omzet voor die gewassen in Vlaanderen (bron: Platteau et al. 2008 ) * ongewogen gemiddelde voor alle gewassen in Vlaanderen

Klein et al (2007) hebben afhankelijkheidsratio’s geïnventariseerd van de gangbare landbouw en tuinbouwgewassen voor bestuiving door insecten, variërend van 0 tot 1. Voor Vlaanderen zijn de relevante gewassen opgelijst in tabel 1 en ze omvatten vnl. fruitsoorten. Als we voor deze soorten kijken naar jaarlijkse productie en de marktwaarde van deze gewassen dan schatten we de totale productie die ten dele afhankelijk is van bevruchting door insecten in op 630 miljoen euro voor Vlaanderen, wat neerkomt om ongeveer 250 miljoen euro. Voor het merendeel van de gewassen is de honingbij hierbij de voornaamste pollinator, het saldo wordt toegeschreven aan wilde insecten. Deze benadering wordt ondersteund door gevalstudies waarbij bevruchting beter gebeurt als er meer wilde insecten aanwezig zijn. Niettegenstaande de honingbij een zeer effectieve pollinator is zijn er omstandigheden waarbij de wilde bestuivers complementair zijn. Honingbijen zijn echter ook kieskeurig en opportunistisch: Indien bv. Appelen en peren gelijktijdig bloeien, zullen de honingbijen enkel de appelbloesems bezoeken.

Op basis van deze cijfers kunnen we het economisch belang van bestuiving door honingbijen inschatten op afgerond 200 miljoen euro en dat van wilde insecten op afgerond 40 miljoen euro per jaar. De kwetsbaarheid of gevoeligheid voor wilde pollinators verschilt sterk van gewas tot gewas, en varieert van enkele procenten voor bonen of aubergines over 7 % voor belangrijke fruitsoorten zoals appelen en peren en suikerbieten tot 23 % voor aardbeien. Als we deze kwetsbaarheid uitdrukken in waarde per ha dan varieert dit van enkele honderden euro per ha voor suikerbieten tot meer dan 10000 euro per ha voor aardbeien.

Deze schatting is gelijkaardig van wat in de literatuur voor andere landen terugvinden. De economische betekenis van de bijdrage van wilde insecten schatten we dan in op 18 % van de bijdrage van alle insecten,wat vergelijkbaar is met het cijfer van Blacquière voor Nederland (17 %)(Blacquière, 2009). Omgerekend naar een bedrag per capita is dit ongeveer 8 euro per hoofd per jaar, wat in de lijn ligt van wat Losey et al hebben ingeschat voor de US (10 $ per capita/per jaar). Dit is vooral relevant voor de fruitteelt (appels en peren, aardbeien en suikerbiet). We moeten hierbij opmerken dat :

de cijfers mbt A, B en C uit de internationale literatuur komen, en niet of nauwelijks zijn gevalideerd voor Europese of Vlaamse context, in de literatuur wordt geen onderscheid gemaakt tussen tuinbouw in openlucht en glastuinbouw zodat er voor die laatste sector geen informatie aanwezig is.

deze cijfers geven een idee voor de afhankelijkheid of kwetsbaarheid van productie van landbouwgewassen voor wilde pollinators, rekening houdend met de waardering van die gewassen door consumenten. Het maakt abstractie van alle andere kosten die gemaakt worden voor die productie of de (on)mogelijkheid om de input van wilde pollinators aan de productie te vervangen door alternatieven (BANR, 2007).

Er zijn studies die ook meer gekeken hebben naar de economische waardering van veranderingen in de pollinatie dienst door insecten. Gallai et al. schatten het verlies aan welvaart in voor de consumenten van een verlies van wilde pollinators. Hiertoe schatten ze eerst de marktwaarde in van de totale globale productie van landbouwgewassen die afhankelijk zijn van pollinators. Dit bedraagt

150 miljard dollar of 9.5 % van de totale wereldvoedselproductie. Bij een totaal verlies van deze ecosysteemdienst zal het aanbod van deze gewassen dalen en de prijzen stijgen, wat leidt tot welvaartsverliezen in de grootte-orde van 190 – 310 miljard euro, of ruwweg 0.3 tot 0.5 % van het globale BNP. Dit bedrag is hoger dan de marktwaarde van landbouwopbrengst afhankelijk van wilde pollinators (gemiddeld 9.5 %) omdat de prijsverhoging het geheel van geconsumeerde fruit en gewassen zal treffen (100%). Omdat vooral het aanbod van fruit zal dalen, heeft dit mogelijk bijkomende gevolgen voor de volksgezondheid.

Een andere methode is om te kijken naar de kost van vervangende maatregelen. Soms wordt in deze zin verwezen naar de kost van de honingbij als pollinator, vooral in studies voor de VS. Het grootste probleem met deze benadering is dat de ecosysteemfunctie van wilde pollinators net is dat ze complementair zijn aan de honingbij. Ten tweede is er in de Vlaamse context een dataprobleem in de zin dat de prijzen voor bestuiving door honingbijen onvoldoende hoog zijn om duurzame imkerij mogelijk te maken. Een ander alternatief is om met de hand te bestuiven, en hiertoe lopen experimenten, maar er zijn ons geen gegevens bekend over de kostprijs hiervan.