• No results found

Voor de toekomst van de Vlaamse landbouw worden zes belangrijke en interagerende krachtenvelden geïdentificeerd (Van Gijseghem et al. 2009):

• Een stijgende vraag naar voedingsproducten die niet gevolgd werd door de aanvoer van landbouwproducten, maar ook veranderende dieetpatronen in grote ontwikkelende economieën;

• De nood om de energie-infrastructuur te herdenken en de mogelijkheden en beperkingen van

landbouw als leverancier van bio-energiegewassen;

• De noodzaak om menselijke activiteiten beter in harmonie te brengen met de ecologische noden, het klimaat en de beperkte natuurlijke hulpbronnen;

• De beperkte beschikbaarheid van grond en de stijgende druk vanuit andere functies;

• De mondialisering van handelsstromen waardoor prijzen dichter aansluiten bij de wereldmarkt en volatieler worden;

• De mogelijkheden van nieuwe technologieën, op voorwaarde dat hiervoor een

maatschappelijke consensus gevonden kan worden.

5.2. Kennishiaten voor Vlaanderen

Zoals blijkt uit dit kort overzicht, is er een vrij goede data beschikbaarheid over landbouw en zijn effecten op milieu in Vlaanderen. Over de effecten van landbouw op biodiversiteit is heel wat minder informatie beschikbaar.

6. V

OORBEELDEN VAN LANDBOUW

-

NATUUR INTERACTIES IN

V

LAANDEREN

6.1. Landbouw met hoge natuurwaarden (Hens, 2007)

Volgens de strategische richtlijnen van de Europese Commissie zijn de landbouwgronden met hoge natuurwaarden (LHN) prioritaire gebieden voor plattelandsontwikkeling. Deze gebieden worden gedefinieerd als “die gebieden waar landbouw het belangrijkste (en meestal dominante) landgebruik is en waar landbouw of geassocieerd is met een hoge soorten- of habitatdiversiteit, of de aanwezigheid van soorten op Europees, nationaal of regionaal niveau ondersteunt, of beide” (Andersen et al., 2003). In Vlaanderen 3 worden types LHN onderscheiden (Danckaert et al, 2009a):

Type 1: Landbouwgrond met een groot aandeel natuurlijke halfnatuurlijke vegetatie (2.170 ha).

Type 2: Landbouwgrond gedomineerd door laag intensieve landbouw (26.705 ha) en

landbouwgrond met kleine landschapselementen (27.575 ha).

Type 3: Landbouwgrond waarop zeldzame soorten of een groot aandeel van de Europese of

wereldpopulatie van een soort voorkomen (schattingen zijn tussen 50 -100.000 ha).

(Landbouwgronden in habitatrichtlijn gebieden zijn hierbij niet meegerekend; geschat op 19,000 ha).

Uit deze analyse blijkt dat LHN in Vlaanderen vooral is gerelateerd met laagintensieve veehouderij en kleine landschapselementen.

6.2. Graslanden

Voor grondgebonden veeteelt is er nood aan graslanden. Dit zijn cultuurlandschappen van enige omvang met vegetaties die gedomineerd worden door grassen. Zonder beheer zouden vrijwel al deze graslanden op termijn veranderen in bos.

Agrarische cultuurgraslanden kennen verschillende vormen van menselijk beheer. Voorbeelden zijn maaien, beweiden, scheuren, inzaaien, bevloeien en ontwateren. Omdat in het verleden het beheer van een grasland redelijk constant was, maar het beheer van plek tot plek varieerde; ontstond er een rijke schakering aan graslanden, waarin veel plantensoorten voorkwamen. De natste graslanden werden bijna uitsluitend gehooid, andere vochtige en wat voedselrijkere graslanden werden beweid met koeien, weer drogere en armere graslanden werden met schapen beweid. Op droge, voedselarme en zure zandgronden komen hei-schrale graslanden (Nardetea) voor. De vegetatie wordt niet hoog en blijft open. Het is in feite een overgangstype naar heide, die vaak dezelfde abiotische omstandigheden kent. Door de intensivering van de landbouw vanaf het eind van de negentiende eeuw zijn de verschillen in graslanden in het boerenbedrijf sterk verminderd, en werden de cultuurgraslanden gedomineerd door raaigras zonder veel andere soorten. Alleen in natuurreservaten is nog iets van de vroegere variatie te vinden (Schaminee et al. 1996).

In Vlaanderen is 293.200 ha onder grasland (21% van de totale Vlaamse oppervlakte). Het leeuwendeel (rond 80%) hiervan is productiegrasland (Dumortier et al. 2009). “Historisch permanent grasland” is een diverse verzameling van halfnatuurlijke vegetaties die reeds lang in gebruik zijn als

grasland en een typische biodiversiteit bezitten. De biologisch meest waardevolle graslanden zijn de halfnatuurlijke en zilte graslanden (7.300 ha). Sommige zijn van internationaal belang voor watervogelpopulaties, bvb voor ganzenpopulaties. Vlaanderen bezit 58.000 ha historisch permanent grasland, maar hun oppervlakte blijft achteruitgaan (Dumortier et al. 2003).

Tabel 5.1: Voorkomen van verschillende typen grasland in Vlaanderen (Dumortier et al. 2009).

Type grasland Ha %

Productiegrasland (EPR geregistreerd) 214.000 73 Grasland met natuur- en milieudoelen: Grasland met landbouwactiviteiten + een vorm

van beheerovereenkomst voor natuur en/of milieu 8.800 3 Grasland met natuurwaarde (met of zonder natuurbeheer) 32.400 11

Niet geregistreerde grasland 38.000 13

Totaal 293.200 100

6.3. Levering van blauwe diensten door de land- en tuinbouw

(Danckaert & Carels, 2009)

In een tijd waarin de rol van de landbouw zich nadrukkelijk verbreedt, is ook waterbeheer een maatschappelijke functie waaraan de landbouw positief kan bijdragen (Bleumink et al. 2000). Blauwe diensten worden gedefinieerd als “watergerelateerde diensten of beheerrollen met een positieve impact op het watersysteem, die een meerwaarde voor de maatschappij leveren en door (groepen van) land- of tuinbouwers”.

Het concept blauwe diensten is een operationalisering van het concept ecosysteemdiensten. De agromilieuverbintenissen die indirect inspelen op water kunnen gezien worden als een onderdeel van groenblauwe diensten. Terwijl agromilieumaatregelen volledig vergoed worden met publieke middelen, kunnen de fondsen voor blauwe diensten ook uit private middelen gehaald worden.

In Vlaanderen draagt de landbouw door middel van de bestaande agromilieuverbintenissen en ‘cross compliance’ deels bij tot het waterbeleid. Bijna alle lopende maatregelen zijn gericht op het verminderen van nutriënten, pesticiden en sediment in het oppervlakte- en grondwater. De vergoeding voor deze diensten wordt voornamelijk bepaald op basis van productie- of inkomstenderving of uitvoeringskost. Bij de ‘Health Check’ werd waterbeleid als een van de vier nieuwe uitdagingen voor de landbouw aangemerkt.

Het instrument blauwe diensten gaat uit van een positieve benadering. Landbouwers dragen op een positieve manier bij aan waterberging, waterconservering, waterlevering (waterkwaliteit), het watergerelateerde landschap en/of de afvalwaterverwerking. Volgende maatregelen kunnen bijdragen aan het leveren van de diensten:

• verminderde/rationele bemesting

• verminderd/rationeel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen

• aanleg van sedimentvangen

• composteren van dierlijke mest en mestvergisting

• extensiveren van de productie: verminderen van de veebezetting, omschakelen naar biolandbouw

• teeltkeuze: geen maïs telen, akkers omzetten in weiden

• het voorzien van tussenteelten, teelt van bodembedekkers

• actief peilbeheer in waterconserveringsgebieden: stuwen plaatsen • peilverhoging

• peilgestuurde drainage

• herinrichten en beheer van waterlopen: herwaarderen van grachten, waterplanten

verwijderen, natuurvriendelijk baggeren, etc.

• aanleg en beheer van natuurvriendelijke oevers: sloot- en akkerrandenbeheer;

waterbergingsoevers

• aanleggen van veedrenkplaatsen (case agrarische natuurverenigingen)

• vergroten van open water; aanleg waterbergingsbassins

• aanleg van zuiveringsmoerassen / aanleg van helofytenfilters

In bijna alle gevallen is de maatregel eveneens gekoppeld aan adviesverlening en investeringssteun. Door het organiseren van demo’s en pilootprojecten kunnen landbouwers overtuigd worden om diensten te gaan realiseren. Ze zijn ook belangrijk om de effecten van de dienst op de bedrijfsvoering in de praktijk verder te kunnen onderzoeken. Pilootprojecten of demo’s kunnen op werkzame boerderijen of op proefboerderijen worden opgezet. Samenwerking met de onderzoeksinstellingen is aangewezen.

Naast de bestaande institutionele arrangementen kunnen ook nieuwe worden ontwikkeld. Samenwerkingsovereenkomsten (co-operative agreements), labels (ferti-mieux) en samenwerkingen (coöperaties, agro-aanneming, agrarische natuurverenigingen) kunnen een belangrijke rol spelen bij de implementatie van de KRW. Ongetwijfeld is hier verder onderzoek naar vereist. De meeste vergoedingen gaan uit van een terugbetaling van de productie- of inkomstenderving, uitvoeringskosten of uitgespaarde kosten voor de overheid. Om het gewenste aanbod van diensten op de markt te krijgen zijn tevens een aantal mechanismen van marktwerking zoals open inschrijving (call for tender); beloning op basis van producentenanimo of beloning op basis van beursprijzen (veilingen) en resultaatbeloning denkbaar.

7. L

ITERATUUR

Andersen E., Baldock D., Bennett H., Beaufoy G., Bignal E., Brouwer F., Elbersen B., Eiden G., Godeschalk F., Jones G., McCracken D., Nieuwenhuizen W., van Eupen M., Hennekens S. and Zervas G., (2003). Developing a High Nature Value Farming area indicator. Internal report for the European Environment Agency.

Beleidsdomein Landbouw en Visserij (2009). Land- en tuinbouwer als voedselproducent. Beleidsdomein Landbouw en Visserij, Brussel.

Bleumink H., Boland D., en Hoekstra R. (2000) Regionale marktwerking rond waterlevering, -berging en –conservering. In: H2O 2000/14-15.

Danckaert S. en Carels K. (2009) Blauwe diensten door de Vlaamse land- en tuinbouw, Departement Landbouw en Visserij, afdeling Monitoring en Studie, Brussel.

Danckaert S., Carels K., Van Gijseghem D. & Hens M. (2009a). Indicatoren voor het opvolgen van de hoge natuurwaarden op landbouwgrond in het kader van de PDPO-monitoring. Een verkennende analyse, Beleidsdomein Landbouw en Visserij, afdeling Monitoring en Studie, Brussel.

Danckaert S., Lenders S. en Oeyen A. (2009). De landbouwactiviteit in Vlaamse gemeenten, proeve van typologie, Departement Landbouw en Visserij, afdeling Monitoring en Studie, Brussel.

Devos K., Anselin A., Vermeersch G. (2004). Een nieuwe rode lijst van de broedvogels in Vlaanderen (2004). In: Vermeersch, G. et al. (2004). Atlas van de Vlaamse broedvogels : 2000-2002. Mededeling van het Instituut voor Natuurbehoud, 23: pp. 60-75 Dumortier M., De Bruyn L., Hens M., Peymen J., Schneiders A., Van Daele T., en Van Reeth W. (red.) (2007). Natuurrapport 2007. Toestand van de natuur in Vlaanderen: cijfers voor het beleid. Mededelingen van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek nr. 4, Brussel.

Dumortier M., De Bruyn L., Hens M., Peymen J., Schneiders A., Van Daele T., en Van Reeth W. (red.) (2009) Natuurverkenning 2030. Natuurrapport Vlaanderen, NARA 2009. Mededeling van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, INBO.M.2009.7, Brussel

Dumortier M., De Bruyn L., Peymen J., Schneiders A., Van Daele T., Weyembergh G., van Straaten D. en Kuijken E. (red.)(2003). Natuurrapport 2003 – Toestand van de natuur in Vlaanderen: cijfers voor het beleid. Mededeling van het Instituut voor Natuurbehoud nr. 21, Brussel.

Gobin A., Van De Vreken P., Van Orshoven J., Keulemans W., Geers R., Diels J., Gulinck H., Hermy M., Raes D., Boon W., Muys B., Mathijs E.(2008) in opdracht van departement Landbouw en Visserij (afdeling Monitoring en Studie)

Adaptatiemogelijkheden van de Vlaamse landbouw aan klimaatverandering, Klimaatpark Arenberg, Leuven.

Hens M. (2007). Landbouw, Natuurrapport 2007/Deel 3/ #13 Landbouw. In: Dumortier M., De Bruyn L., Hens M., Peymen J., Schneiders A., Van Daele T., en Van Reeth W. (red.) (2007). Natuurrapport 2007. Toestand van de natuur in Vlaanderen: cijfers voor het beleid. Mededelingen van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek nr. 4, Brussel.

Lahr J., Booij K., Lammertsma D. en Jagers op Akkerhuis G. (2007). Nederlandse biodiversiteit. Hoe belangrijk is het agrarisch gebied?, Landschap, 24(3): 109-115.

Lahr J., Jagers op Akkerhuis G.A.J.M., Booij C.H.J., Lammertsma D.R., en van der Pol J.J.C. (2005). Bepaling van het belang van het agrarisch gebied voor de biodiversiteit in Nederland. Alterra rapport nr. 1139, Wageningen Universiteit, Wageningen. Olesen J.E. en Bindi M. (2002). Consequences of climate change for European agricultural productivity, land use and policy. European Journal of Agronomy 16 (2002) 239–262.

Pirenne H. (1902). Geschiedenis van België. Deel 1. Van de eerste tijden tot het begin der XIVe eeuw. Samenwerkende Volksdrukkerij, Gent 1902

Platteau J. en Van Bogaert T. (reds.) (2009) Land- en tuinbouw in Vlaanderen 2009. Landbouwindicatoren in zakformaat, Departement Landbouw en Visserij, Brussel.

Platteau J., Van Bogaert T. en Van Gijseghem D. (reds.) 2008. Landbouwrapport 2008. Departement Landbouw en Visserij, Brussel.

Samborski V. & Van Bellegem L. (2010) De biologische landbouw in 2009, Departement Landbouw en Visserij, afdeling Monitoring en Studie, Brussel.

Schaminee J.H., Stortelder A.H., en Weeda E.J. (1996). De vegetatie van Nederland deel 3, graslanden, zomen, droge heiden. Uppsala, Leiden.

Van Broekhoven E., Somers L. & Tacquenier B. (2008) Overzicht van de boekhoudkundige resultaten van 718 land- en tuinbouwbedrijven Boekjaar 2006 Landbouwmonitoringsnetwerk, Departement Landbouw en Visserij, afdeling Monitoring en Studie, Brussel.

Van Gijseghem D., Piessens I., Maertens E., Vuylsteke A., Vandenbroeck P., en Goossens J. (2009) Witboek Landbouwonderzoek, Platform voor Landbouwonderzoek, Brussel.

Van Landuyt W., Vanhecke L. en Hoste I. (2006). Rode Lijst van de vaatplanten van Vlaanderen en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. In : Van Landuyt W. et al. Atlas van de Flora van Vlaanderen en het Brussels Gewest. INBO en Nationale Plantentuin van België, Brussel.

Wustenberghs H., Vandermersch M., Lauwers L., Vervaet M., Lenders S., Van Meensel J., Hens M. en Overloop S. (2005). Landbouw. Druk door nutriënten, biodiversiteit onder druk. In: MIRA-T 2005.