• No results found

Ilse Simoens (INBO) 1. INLEIDING

2. S TROOMDIAGRAM ‘R ECREATIEVRIENDELIJKE GROENE RUIMTE ’

Een stroomdiagram geeft ons de mogelijkheid de relaties tussen de ecosysteemdienst en de baten voor de mens voor te stellen. De finale ecosysteemdienst die hier aan bod komt is ‘ recreatie vriendelijke groene ruimte’. De beschikbaarheid van deze ruimte wordt bepaald door ondersteunende ecosysteemdiensten. Om te beschikken over recreatie vriendelijke groene ruimte heeft men open ruimte nodig en (semi)-natuurlijke ecosysteemprocessen. Onder deze voorwaarden en de voorwaarden dat deze ruimtes voor de mens toegankelijk zijn stelt de natuur groene ruimte te beschikking die door de mens gebruikt worden om aan recreatie te doen. Als deze gebieden in privé bezit zijn, zijn deze diensten enkel voor een beperkt aantal begunstigden beschikbaar.

Ondersteunde diensten Open groene ruimte Gezonde Ecosysteem processen

Finale dienst Baten Secundaire

baten Recreatie- vriendelijke groene ruimte Stilte Rust Natuur-geluiden Biodiversiteit Geuren Zuivere lucht Zichten Gevoel van onbeperkt-heid Natuurlijk licht • donker • zonlicht Natuurgebonden Recreatie Zachte recreatie Zachte recreatie in speciale zone Sportieve recreatie Hoogdynamische recreatie met gebruik van gemotoriseerde voertuigen Natuurgebonden toerisme Consumptieve recreatie Milieubewust zijn kan stijgen Mentaal en Fysisch welzijn Infrastructuur Druk op groene ruimte Druk op ecosysteem processen

-

-

Maatschappelijk draagvlak

+ +

Recreatie in de natuur heeft op zijn beurt positieve gevolgen op de algemene gezondheidstoestand van de mens, zowel mentaal als fysiek (Dumortier, 2007) en beschouwen we hier als secundaire baten.

Deze positieve ervaringen die de mens in de natuur doormaakt, kunnen er voor zorgen dat men een positieve relatie met de natuur heeft/opbouwt. Die positieve ervaringen kunnen zorgen voor een groter respect voor de natuur. (Miller J.R). Deze respectvolle houding tov de natuur hangt af van de natuurervaring die men beleeft bij de natuurgebonden recreatie en is sterk gekoppeld aan de vorm van recreatie. Dit maakt dat alle recreanten gebruikers zijn, maar niet ieder evenveel respect heeft voor deze dienst.

Recreatie heeft ook een negatieve impact op deze dienst. De aanwezigheid van de mens in de natuur is altijd een verstoring van het natuurlijk ecosysteem. De grootte-orde van verstoring wordt sterk bepaald door de recreatievorm. Recreatievormen met een hoge graad van natuurbeleving zorgen in de meeste gevallen voor de minste verstoring

3. A

ANBOD VAN GROENE RUIMTE VOOR RECREATIE

.

3.1. Algemeen aanbod van de groene ruimte

Om het aanbod van groene ruimte voor recreatie weer te geven gebruiken we resultaten uit het wetenschappelijk rapport ‘Landgebruik in Vlaanderen’ (MIRA 2009 en NARA 2009). Onder de noemer ‘groene ruimte’ vallen in deze studie volgende gebieden: bos (inclusief parken), heide, moeras, kustduin, slik en schor, graslanden in natuurbeheer en met biologische waarde en landbouwgronden waarop natuurdoelen worden gerealiseerd, zoals de aanleg van kleine landschapelementen of de bescherming van weidevogels (NARA 2009). Deze groene ruimte is niet voor 100 % toegankelijk.

Figuur 7.2: Oppervlakte groene ruimte in Vlaanderen in 2005 (Dumortier 2009, (%))

Uit deze kaart (Fig. 7.2) blijkt het aanbod aan groene ruimte het meest beperkt in de arrondissementen Roeselare (1.2%) en Kortrijk (3.5%). De arrondissementen Maaseik (31.4%), Hasselt (28.6%) en Turnhout (23%) hebben de meeste groene ruimte.

3.2. Nabijheid van de aangeboden groene ruimte

De nabijheid van groene ruimte ten opzichte van de woonplaats is bepalend voor de gebruiksfrequentie. Uit onderzoek weten we dat mensen meer in het groen gaan wandelen, als dit dichter bij is (Beyts en Pickery, 2006) en de weg naar deze groene ruimte aantrekkelijk en veilig is (Thompson, 2008, Sugiyama et al , 2009)

Om nu te weten wat dit aanbod betekent voor de inwoners van Vlaanderen, maken we gebruik van de kaart ‘nabijheid van de groene ruimte voor de bebouwde ruimte’ in Vlaanderen (Fig. 7.3).

In de kaart ‘nabijheid van de groene ruimte voor de bebouwde ruimte’ worden de cellen waar wonen de belangrijkste functie is, ingekleurd in functie van de afstand tot groene ruimte. Deze kaart toont aan dat groene ruimte gemiddeld op een afstand van 484 m ligt van bebouwde ruimte in Vlaanderen. De gemiddelde afstand tot de groene ruimte is het hoogst in de arrondissementen Roeselare (989 m) en Diksmuide (940m) en het laagst in Hasselt (301 m).

Figuur 7.3: Nabijheid van groen tot woonst (km), (Dumortier 2009 EN NARA 2009, 2009) resolutie 150 x 150 m²

De kaart maakt echter niet duidelijk hoe groot de oppervlakte groene ruimte is en of deze geschikt is voor recreatie. Om dit zichtbaar te kunnen maken zou je eerst de minimale oppervlakte groene ruimte moeten vastgelegen die recreatie mogelijk maakt. Dit hangt natuurlijk van de vorm van recreatie af. In het MIRA-S 2000 werden suggesties gedaan voor maximale afstanden voor de bereikbaarheid van groene ruimte voor stedelingen. Daar de afstand die men bereid is af te leggen afhangt van de oppervlakte groene ruimte werden er niveaus van groene ruimtes met bijhorende oppervlakte gedefinieerd. Voor het bepaalen van de oppervlakte werd nog een verder verdeling gemaakt in formeel en informeel groen. Met formeel groen bedoeld men het groen dat specifiek werd ingericht voor recreatief gebruik (bv. met wandelpaden, bankjes, informatiepanelen, …). Bij informeel groen is dit niet het geval.(www.milieurapport.be)

Het buurtgroen dat voor iedereen binnen de 400 meter beschikbaar zou moeten zijn, heeft al een zekere sociaalrecreatieve functie. Het zijn de plekken waar men terecht kan voor een kort rustgevend verblijf in het groen (Van Herzele 2004)

Tabel 7.1: Afstandcriteria en oppervlakte voor verschillende functiegebieden (Van Herzele 2004) Oppervlakte informele

groene ruimte (ha)

Oppervlakte formele

groene ruimte (ha) Invloedssfeer (afstand in m) Niveau

0.5-10 0.5-5 0-400 Buurt

10-30 5-10 400-800 Wijk

30-60 10-60 800-1600 Stadsdeel

60-200 60-200 1600-3200 Stad

200-300 200-300 3200-5000 Stadsrand

Voor zes Vlaamse steden werd dit onderzoek uitgevoerd. Uit figuur 7.4 blijken er op alle niveaus tekorten te zijn aan groene ruimte voor een groot deel van de stedelingen.

Figuur 7.4: Percentage van het aantal inwoners in de 6 Vlaamse steden die toegang hebben tot de verschillende niveau van groen in de stad. (Van Herzele & Wiedemann, 2003)

3.3. Beschikbare oppervlakte groene ruimte voor recreatie per

persoon

Afhankelijk van de bevolkingsdichtheid verschilt het aanbod (m²) aan groene ruimte per inwoner. In kaartje 5 worden de cellen waar wonen de belangrijkste landgebruiksfunctie is, ingekleurd op basis van de oppervlakte groene open ruimte per inwoner binnen een straal van 10 km van dit hok. Hierdoor wordt de beschikbare oppervlakte groene ruimte (in m²) op 10 km afstand per inwoner voorgesteld. Zo kan men zien dat de beschikbare oppervlakte groene ruimte per inwoner in stedelijke gebieden veel lager ligt.

Ook het zuidoosten van West-Vlaanderen is rood ingekleurd. Dit is echter niet zozeer te wijten aan de hoge bevolkingsdichtheid, maar vooral aan de minimale aanwezigheid van groene ruimte, zoals reeds in kaart 1 werd voorgesteld.

Figuur 7.5: Oppervlakte aan groene ruimte per inwoner (in m²/inwoner), (Dumortier 2009)

Waar figuur 7.3 ons de nabijheid van natuur ten opzichten van de woongebieden aangeeft, geeft figuur 7.5 de grootteorde van bewoners aan waarmee we dit publiek goed delen. Hoe lager het aantal m²/inwoner groene ruimte is, hoe meer mensen potentieel deze groene ruimte gebruiken. Als het aantal mensen die eenzelfde groene ruimte gebruiken zeer hoog ligt, kan dit leiden tot een kwaliteitsverlies van natuurbeleving voor recreatie en een verhoogde druk op de groene ruimte. De oppervlakte aan groene ruimte per inwoner is op die manier ook een maat voor de druk (MIRA 2009 en NARA 2009). De druk van de omliggende bevolking op de groene ruimte is anderzijds ook sterk afhankelijk van de recreatievorm die op deze ruimte worden uitgevoerd