• No results found

Sommige natuurlijke soorten, die aangepast zijn aan agro-ecosystemen, kunnen belangrijke diensten leveren aan het landbouwsysteem. Voorbeelden zijn pollinatoren (bijen, hommels, vlinders) en natuurlijke predatoren van landbouwplagen (bvb. lieveheersbeestjes). Deze ecosysteemdiensten worden besproken in aparte hoofdstukken.

3.3. Mogelijke klimaatsinvloeden op landbouwproductie

Klimaatverandering is de verandering van het klimaat of het gemiddelde weertype over een periode van minimum 30 jaar. In Vlaanderen manifesteert de klimaatverandering zich het duidelijkst in een sterke temperatuurstijging met een frequentietoename van de warmste zomerdagen, en in een hogere neerslagvariabiliteit met een toename van vooral de winterneerslag. Aangezien landbouw erg klimaatsafhankelijk is, zullen de gevolgen niet uitblijven. Voor plantaardige productie leiden temperatuurstijgingen vanaf 2°C met het actuele grondgebruik tot een daling van de mogelijke opbrengst en leiden neerslagtekorten tot gereduceerde gewasgroei, terwijl verhoogde CO2 -concentraties tot op een zekere hoogte een positieve invloed hebben.

In alle klimaatscenario’s treden oogstverliezen op in vergelijking met de berekeningen voor de historische klimaatgegevens, met uitzondering van winter- en voorjaarteelten. Oogstverliezen tot 30% kunnen verwacht worden voor ondiep wortelende zomergewassen geteeld op een zandige bodem onder een hoog klimaatveranderingscenario. De droogtestress is kleiner naarmate het gewas een grotere worteldiepte bereikt en toleranter is voor droogte. Gewassen die gebruik kunnen maken van de vochtopslag tijdens winter, najaar of voorjaar ondervinden minder grote effecten. Voor wintergranen neemt het surplus op de waterbalans tijdens de winter toe - van de historische

klimaatgegevens tot het hoog klimaatveranderingscenario. Droogtestress tijdens de aarvorming en rijping in de zomer kunnen echter leiden tot een verlies van 5,7% voor het hoog klimaatveranderingscenario. Berekende productieverliezen ten gevolge van waterstress bedragen tot 29% voor gras, 27,5% voor silomaïs, 25% voor korrelmaïs, 22,4% voor aardappelen, 8,5% voor voorjaarsbloemkool, en 5,9% voor najaarsbloemkool op een zandige bodem. Het waterbalansoverschot is het grootst voor lemig zand, gevolgd door polderklei en is het laagst voor leem (Gobin et al., 2008).

4. W

INSTEN EN NEVENEFFECTEN VAN LANDBOUW

4.1. Winsten van landbouw

In 2007 bedroeg de Vlaamse productie 1.039.645 ton voor graan, 1.943.677 ton voor aardappelen, en 2.229.421 ton voor suikerbieten. De opbrengstcijfers voor de verschillende gewassen verschillen echter sterk van jaar tot jaar door klimaat- en marktvariaties. Het aantal runderen bedroeg 1.318.654 in 2007 (-20% ivm 1997).

De eindproductiewaarde van de Vlaamse land- en tuinbouw bedraagt 4,5 à 5 miljard €/jaar, en vertoonde tussen 2000 en 2008 een licht stijgende tendens (Fig. 5.2). Er dient wel opgemerkt te worden dat de compenserende bedragen in het kader van de hervormingen van het GLB (bedrijfstoeslag, zoogkoeienpremie,…) niet opgenomen zijn in de productiewaarden. In 2008 verdeelt de eindproductiewaarde zich als volgt: 59,4% van de veeteelt, 32,1% van de tuinbouw, en 8,5% is afkomstig van de akkerbouw. De drie producten die in Vlaanderen het meest bijdragen tot de omzet zijn: varkensvlees, groenten en zuivel (Platteau & Van Bogaert, 2009).

De bruto toegevoegde waarde wordt bekomen door van de waarde van de eindproductie de waarde van het intermediair verbruik (kosten) af te trekken. De netto toegevoegde waarde omvat verder de afschrijvingen en de netto subsidies. Ze vertegenwoordigt het globale inkomen van de land- en tuinbouwactiviteit en omvat de vergoeding voor grond, kapitaal en arbeid. De netto toegevoegde waarde wordt in 2007 geraamd op 1,446 miljoen euro.

Binnen het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) kunnen twee pijlers onderscheiden worden. De eerste pijler omvat het markt- en inkomensbeleid, de tweede pijler het plattelandsbeleid. In 2007 is binnen Pijler I van het GLB in Vlaanderen iets meer dan 262,5 miljoen euro aan rechtstreekse steun uitgekeerd aan de landbouwers. De toeslagrechten (ontkoppelde steun) vertegenwoordigen met ruim 222 miljoen euro bijna 85 % van dit totaal. Het Europese Plattelandsontwikkelingsbeleid voor de periode 2007-2013 speelt in op landbouw en platteland in een brede context. Binnen het Vlaamse Programma voor Plattelandsontwikkeling 2007-2013 (PDPO II) zijn financieel gezien de ‘investeringssteun voor landbouwbedrijven’ en de ‘agromilieumaatregelen’ de belangrijkste onderdelen van het programma. De totale overheidssteun voor het PDPO II bedraagt 667.574.909 euro (voor 6 jaar) (Platteau et al., 2008).

Figuur 5.2: Evolutie van de eindproductiewaarde van de Vlaamse land- en tuinbouw (Platteau & Van Bogaert, 2009).

De land- en tuinbouwsector telt in 2007 31.984 bedrijven en stelt 46.783 voltijdse (en een groot aantal deeltijdse) arbeidskrachten tewerk. De afgelopen 10 jaar is het aantal bedrijven gedaald met gemiddeld 3,2 % per jaar. Tegelijk treedt er een voortdurende schaalvergroting op. Ten opzichte van 1997 is de gemiddelde bedrijfsoppervlakte met 37% gegroeid. Het arbeids- en bedrijfsinkomen wordt berekend op basis van de boekhoudgegevens van een 700-tal Vlaamse land- en tuinbouwbedrijven, die deel uitmaken van het Landbouwmonitoringsnetwerk. Hieruit blijkt dat het familiaal arbeidsinkomen per familiale arbeidskracht in 2006 29.973 euro bedraagt voor de landbouwbedrijven. Een analyse van het bedrijfsinkomen van alle productierichtingen ten opzichte van het gemiddeld inkomen in de Vlaamse landbouw leert dat in 2006 de varkenshouderij een sterk resultaat noteert (hoewel erg onderhevig aan schommelingen). De vleesvee-sector komt als minst rendabele bedrijfstak naar voren. Gemiddeld voor alle tuinbouwbedrijven bedraagt het arbeidsinkomen per volwaardige arbeidskracht in 2006 26.514 euro. Opvallend ten opzichte van het gemiddelde Vlaamse bedrijfsinkomen in de tuinbouw zijn het sterke resultaat van de fruitsector en de zwakke inkomenspositie van de snijbloemenbedrijven in 2006 (Platteau et al., 2008).

4.2. Neveneffecten van primaire productie - landbouw

Milieudruk

Landbouwactiviteiten leiden tot een grote milieudruk door (MIRA-T):

• uitstoot van verzurende en vermestende stoffen (o.a. ammoniak, stikstof en fosfaten), • gebruik van bestrijdingsmiddelen,

• uitstoot van andere stoffen naar lucht en water (o.a. broeikasgassen, fijn stof),

• gebruik van schaarse ruimte, en

• gebruik van water en energie.

Landbouw heeft een groot aandeel in de volgende milieudrukken in Vlaanderen (Fig. 5.3): druk op waterleven door gewasbescherming (87% van totale druk), N en P belasting van oppervlaktewater (58% & 42%), vermestende en verzurende emissie (50% & 33%), en PM10-stof emissie (38%).

In de periode 2000-2007 nam de milieudruk van de landbouw duidelijk af, behalve voor de erosiegevoeligheid van het landgebruik en voor bestrijdingsmiddelen. In de periode 2000-2007 daalde zowel de verzurende (-28%) als de vermestende emissie (-67%) aanzienlijk. Die daling is te danken aan het gevoerde mestbeleid, aan de conjunctuur en aan de toegenomen veeproductiviteit, die zich uitte in een krimpende veestapel. Het mestbeleid leidde tot een dalend kunstmestgebruik, de toepassing van emissie-arme technieken, een geringere nutriënteninhoud van het veevoeder en een toenemende mestverwerking. De krimpende veestapel verklaart de afname van de broeikasgasemissie (-13%) en de emissie van fijn stof (-10%). De erosiegevoeligheid van het landgebruik bleef echter stijgen met 4% tussen 2000 en 2007, en werd veroorzaakt door de teeltkeuze voor meer erosiegevoelige gewassen zoals maïs en aardappelen. De druk op het waterleven door gewasbescherming is in 2003 met 44% gereduceerd ten opzichte van 2000. Die sterke daling kan worden toegeschreven aan een gebruiksverbod van de meest milieubelastende bestrijdingsmiddelen. In 2004 en 2005 is echter opnieuw een lichte stijging opgetekend. Het stijgende gebruik van slechts enkele middelen zoals flufenoxuron, fenoxycarb en aclonifen zwakt de veeleer gunstige effecten van het productbeleid af (MIRA).

Figuur 5.3: Aandeel van de landbouw in de milieudruk van verschillende milieuthema’s in Vlaanderen, 2007 (MIRA)