• No results found

5.2.2/1 toekomstige woonlocatie algemeen zienswijze van: 209, 210, 236

Samenvatting: Indiener vindt dat de ‘toekomstige woningbouwlocaties’ nog eens langs de duurzame verstedelijkingsladder moeten worden gelegd. Alle grote uitbreidingslocaties zouden gezien hun milieueffecten alsnog moeten worden heroverwogen, aangezien zij op meerdere

beoordelingscriteria in de planMER negatief scoren. I.p.v. Rijnenburg zou de A12-zone ontwikkeld moeten worden. Als men toch aan bollocaties vasthoudt dan prioritering aangeven. (210, 236);

Indiener verzoekt om de uitbreidingslocaties Vathorst-West, Woudenberg, Odijk-West, Rijnenburg en Hoef en Haag niet op te nemen, of alleen als reservelocatie voor de toekomst (209)

Indiener verzoekt alsnog af te zien van de uitbreidingslocaties Vathorst-West, Woudenberg-Oost, Odijk-West, Rijnenburg, Hoef en Haag (210, 236)

Reactie PS: Met betrekking tot de noodzaak van het opnemen de uitbreidingslocaties in de PRS en de toepassing van de duurzame verstedelijkingsladder verwijzen wij naar onze reactie onder 5.2/2.

Aanvullend merken wij op dat in de PRS en PRV aanvullende randvoorwaarden zijn opgenomen waarbij de planvorming voor deze locaties rekening moet worden gehouden.

Wij achten de A12-zone geen alternatief voor de locatie Rijnenburg. Bij de totstandkoming van de NV Ontwikkelingsvisie is geconstateerd dat de A12-zone op termijn (na realisatie van de NV-ambities zoals nu opgenomen in de PRS) de laatste grote potentiële verstedelijkingslocatie is. Onderzoeken wijzen uit dat er in de provincie, ook op de langere termijn (na de PRS-planperiode) behoefte blijft aan uitbreiding van de woningvoorraad. Wij achten de A12-zone, aanvullend op de nu in de PRS opgenomen locaties (waaronder Rijnenburg) hiervoor noodzakelijk. In Rijnenburg wordt bovendien beoogd een bepaald segment toe te voegen die wij in de A12-zone niet beogen. De A12-zone is een ontwikkellocatie met grote economische potenties. De ontwikkeling op langere termijn kan bijdragen aan een duurzame economische versterking van de regio. In het Verstedelijkingsperspectief A12 centraal hebben partijen een kansrijk en waardevol wenkend perspectief voor de langere termijn beschreven. Een koers waarin een aantal nationale opgaven centraal staat die uitstekend verknoopt zijn met de lokale en regionale opgaven voor de komende decennia. De A12-zone zien wij als een potentiële stedelijke toplocatie.

Besluit PS: geen aanleiding tot aanpassing.

Paragraaf 5.3 Werken

5.3/1 werken algemeen zienswijze van: 011

Samenvatting: Het is van groot belang om ruimte te bieden aan gevestigde bedrijven in de al aanwezige economische sectoren, zodat de meer niche sectoren zoals gaming en life sciences hier optimaal van meeprofiteren.

Reactie PS: Wij zijn het met indiener eens dat het gevestigde bedrijfsleven belangrijk is voor de Utrechtse economie. Via ons economisch beleid en ons bedrijventerreinenbeleid besteden we hier aandacht aan. Het provinciaal ruimtelijk beleid is primair gericht op het bieden van voldoende vestigingsmogelijkheden voor het Utrechtse bedrijfsleven en het bieden van ruimte voor nieuwe bedrijven voor zover passend bij de Utrechtse kwaliteiten. Sectoren als de gaming richten zich

82 primair op specifieke vestigingsmilieus zoals binnenstedelijke locaties (gaming) en

laboratoriumomgeving (life sciences).

Besluit PS: geen aanleiding tot aanpassing.

zienswijze van: 232

Samenvatting: Thema’s als Foodvalley en life sciences zijn voor kleinere steden van mindere betekenis. Woerden vooral sterk op het gebied van logistiek en de medische sector. Kleinere gemeenten moeten de mogelijkheid krijgen om ‘eigen’ thema’s te kiezen, bij voorkeur in samenwerkingsverbanden zoals de G10-gemeenten. Rol provincie als regisseur.

Reactie PS: De in de PRS genoemde thema’s zijn van belang voor het provinciaal vestigingsmilieu. Wij zijn het met de indiener eens dat er op lokaal niveau andere accenten kunnen worden gelegd, in relatie met het al aanwezige bedrijfsleven. Via het door ons georganiseerde G-10- overleg hebben wij het initiatief genomen voor een betere afstemming.

Besluit PS: geen aanleiding tot aanpassing.

5.3/4 PRV artikel 3.5 en 3.6 kantoren zienswijze van: 008, 116, 126

Samenvatting: De ondergrens 1.000 m2 (definitie kantoren) sluit niet aan bij algemeen gangbare 1.500 m2. Onder definitie kantoren vallen ook congres- en vergaderaccommodaties, dit is wezenlijk andere markt, hoort niet onder kantoren (8). Indiener stelt voor om de definities in de PRV voor bedrijven en kantoren over te nemen zoals in de bijlage bij de zienswijze aangegeven, de thans gehanteerde definities zijn niet helder genoeg. Het strikt hanteren van de in de PRV opgenomen regel voor aan bedrijfsruimte gelieerde kantoorruimte verhindert de toekomstige vestiging van grote bedrijven in een gemeente die aantrekkelijk is vanwege haar centrale ligging, omdat er een

(hoofd)kantoor aan is gevestigd > 2.000 m2. Dit is onwenselijk. Ook niet wenselijk dat de kantoren gelieerd aan een bedrijfsfunctie op een bedrijventerrein een kantoorfunctie krijgen. (116). Voor wat betreft onze bezwaren tegen een ondergrens van 1.000 m2 voor nieuw kantoorvolume verwijzen wij naar zienswijze BRU (116). Grens voor vrijstelling van kleinschalige kantoorontwikkelingen aanpassen tot de (gebruikelijke) 1500 m2 (126).

Reactie PS: We nemen de suggestie over om als ondergrens 1.500 m2 BVO te hanteren om daarmee aan te sluiten bij meer gangbare definities. Wij zullen de definitie van kantoren zo wijzigen, dat vestigingen met als hoofdfunctie, congres-, vergader- of opleidingsfaciliteiten er niet meer onder vallen. Wij zijn het met indiener eens dat het in uitzonderlijke gevallen kan voorkomen dat er behoefte is aan een bedrijfsgebonden kantoor dat groter is dan 2.000 m2. We stellen voor de PRV zo aan te passen zodat een dergelijke uitzondering mogelijk wordt, mits de economische noodzaak kan worden onderbouwd en hierover regionale afstemming heeft plaatsgevonden.

Besluit PS: Aanpassing PRV door in artikel Algemene bepalingen bij ‘kantoren’ 1.000 m2 te vervangen door 1.500 m2 en daaraan toe te voegen dat ‘congres- opleidings- en vergaderfaciliteiten die als hoofdfunctie worden gebruikt’ niet onder de definitie kantoren valt. Aan het vierde lid van de artikelen ‘Bedrijventerrein stedelijk gebied’ en ‘Toekomstig bedrijventerrein’ wordt het volgende toegevoegd: “Indien de oppervlaktemaat ten behoeve van een bedrijfsgebonden kantoor groter is dan 2.000 m2 wordt tevens onderbouwd dat die oppervlakte economisch noodzakelijk is en regionaal is afgestemd.

In de toelichting op het vierde lid van de artikelen ‘Bedrijventerrein stedelijk gebied’ en ‘Toekomstig bedrijventerrein’ wordt opgenomen: “Ten overvloede wordt opgemerkt dat nieuwvestiging van

“zelfstandige” kantoren op bedrijventerreinen niet is toegestaan (zie ook artikel Kantoren). Een bedrijfsgebonden kantoor dat ondergeschikt is aan het bedrijf is wel mogelijk. Een bruto

vloeroppervlakte tot maximaal 2.000 m2 ten behoeve van het bedrijfsgebonden kantoor is in het algemeen toereikend. Indien een grotere oppervlakte voor het bedrijfsgebonden kantoor

economische noodzakelijk is, dan moet dit worden onderbouwd en regionaal worden afgestemd.

Deze afstemming kan onderdeel uitmaken van de regioconvenanten.”

83 De tekst van paragraaf 5.3.2 van de PRS wordt overeenkomstig aangepast.

Paragraaf 5.3.1 Bedrijventerreinen

5.3.1/1 bedrijventerreinen algemeen zienswijze van: 008

Samenvatting: Indiener pleit ervoor dat de ‘redelijke verhouding’ tussen ‘nieuw’ en herstructurering in goed onderling overleg tot stand komt.

Reactie PS: De ‘redelijke verhouding’ tussen de nieuwvestiging of uitbreiding van een bedrijventerrein en de omvang van de herstructurering van één of meerdere bestaande

bedrijventerreinen zoals opgenomen in het regionaal Convenant Bedrijventerreinen van de Regio Utrecht is geborgd in artikel Bedrijventerrein stedelijk gebied van de PRV. Wij behouden ingevolge artikel 3.8, zesde lid en/of artikel 4.2 van de Wet ruimtelijke ordening onze zelfstandige bevoegdheid in het hanteren van hun ruimtelijk instrumentarium en de daarin opgenomen bepalingen. De

invulling van de bepaling in de PRV zal naar onze mening, wanneer van toepassing, uitdrukkelijk onderdeel moeten zijn van het vooroverleg tussen provincie en gemeente zoals bepaald in art 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening. Ter ondersteuning van dit vooroverleg zal een nadere handreiking worden gegeven hoe hiermee door de gemeenten (bij het opstellen van herstructureringsplannen) kan worden omgegaan.

Besluit PS: geen aanleiding tot aanpassing.

zienswijze van: 011

Samenvatting: Graag ruimte maken voor gevestigde categorie 3 (en hoger) bedrijven. Weg

bestemmen en min of meer weg bestemmen door alle uitbreidings-, wijzigings- en milieuruimte in te perken zou pas mogelijk moeten zijn als compensatie geregeld is.

Reactie PS: Tijdens de hoorzitting op 1 oktober jl. heeft indiener deze zienswijze toegelicht. Wij hebben met de regionaal samenwerkende gemeenten in regionale convenanten afspraken gemaakt over de segmentering van bedrijventerreinen. De convenanten zijn onder andere gebaseerd op uitgebreide behoefteonderzoeken. Daarin is ook aandacht geschonken aan de behoefte aan terrein voor milieuhinderlijke bedrijvigheid. De Kamer van Koophandel is betrokken geweest bij de

totstandkoming van deze convenanten. De ruimtelijke invulling is primair een taak van de samenwerkende gemeenten. Uiteindelijk zullen bestemmingsplannen en/of het uitgiftebeleid bepalend zijn voor de beschikbare ruimte voor specifieke bedrijven in hogere milieucategorieën. Wij hebben er vertrouwen in dat gemeenten zullen handelen naar de in de convenanten gemaakte afspraken. In de PRS en PRV kan geen compensatieregeling worden vastgelegd.

Besluit PS: geen aanleiding tot aanpassing.

zienswijze van: 086

Samenvatting: De lacune in Rijksbescherming, zoals het wegvallen van de bescherming van het Nationaal Landschap Groene Hart, kan alleen worden opgevangen door een nog actievere planologische rol van de provincie, bijv. bij de ontwikkeling en regionale afstemming van bedrijventerreinen met de SER-methodiek als strikt gegeven.

Reactie PS: Vier regionale convenanten hebben de input gevormd voor het PRS-programma bedrijventerreinen. De in de convenanten opgenomen regionale planning en locatievoorstellen zijn door de betreffende gemeenten in gezamenlijkheid opgesteld, waarbij de systematiek van de ladder expliciet is toegepast. Hiermee zijn de regionale samenwerking en de toepassing van de SER-ladder op planningsniveau geborgd. Gemeenten die zelf bedrijventerreinen ontwikkelen kunnen in de uitgifte nader invloed uitoefenen op een optimaal ruimtegebruik.

Besluit PS: geen aanleiding tot aanpassing.

zienswijze van: 209

Samenvatting: Definieer de voorwaardelijke verplichtingen voor nieuwe bedrijventerreinen scherper. Niet duidelijk wat een herstructureringsplan omvat, en wat ‘redelijke verhouding’ en’

84 tijdige realisatie’ concreet betekenen. Alleen revitalisering is niet genoeg, herstructurering moet ook inzetten op optimaal ruimtegebruik. Koppeling herstructureringsplannen en nieuw te ontwikkelen terreinen moet specifiek zijn.

Reactie PS: De PRV betreft kaderstelling vooraf. Het opstellen en vaststellen van

herstructureringsplannen betreft een uitwerking van de herstructureringsopgave per regio, zoals vastgelegd in de regionale bedrijventerreinconvenanten. De herstructurering van een

bedrijventerrein is een complexe aangelegenheid. De aanpak om te komen tot kwaliteitsverbetering verschilt per terrein, omdat die sterk afhankelijk is van de situatie (de financiële positie van

gevestigde bedrijven, verhuisgeneigdheid van bedrijven, aanwezige grond- en vastgoedeigenaren, grondprijsniveaus, etc.). De wijze waarop er sprake is van een redelijke verhouding of tijdige realisering moet per herstructureringsplan worden beoordeeld en kan daarom niet vooraf worden bepaald.

Besluit PS: geen aanleiding tot aanpassing.

zienswijze van: 273

Samenvatting: Verzoek om het onderzoek waarnaar op p. 41 wordt verwezen in de bron te vermelden.

Reactie PS: Verwezen wordt naar onderzoek van Ecorys in het kader van de totstandkoming van het Provinciaal Herstructureringsplan. Dit zal in de tekst worden verduidelijkt.

Besluit PS: Tekst PRS onder 5.3.1.1. als volgt aanpassen: ‘Uit onderzoek ten behoeve van de totstandkoming van het Provinciaal Herstructureringsplan (Ecorys) is gebleken...’.

5.3.1/2 bedrijventerreinen programma zienswijze van: 189, 209, 232, 210, 236

Samenvatting: Indiener gaat er van uit dat de vierjaarlijkse herijkingen van het stedelijk programma de kans geven om in de loop van de werkingsduur van de PRS te overleggen over het bijstellen van het stedelijk programma (232). Is het nog verstandig en noodzakelijk om nieuwe bedrijventerreinen te blijven ontwikkelen (210, 236)? De behoefteramingen voor wat betreft wonen en werken dienen te worden aangepast aan de huidige inzichten. Dit zal gevolgen hebben voor zowel het aantal woon- en werklocaties als de omvang ervan (189). In de PRS en PRV worden alleen toekomstige

bedrijventerreinen aangeduid, de restcapaciteit - geplande maar nog niet ontwikkelde terreinen - is niet in beeld (209).

Reactie PS: In het algemeen zijn wij terughoudend met het mogelijk maken van nieuwe

bedrijventerreinen in de PRS en PRV. In het in landelijk Convenant Bedrijventerreinen 2010-2020 dat eind 2009 is afgesloten tussen Rijk, IPO en VNG is overeengekomen dat de behoefte aan nieuwe bedrijventerreinen op basis van het zogenaamde Transatlantic Market Scenario (uit het onderzoek Welvaart & Leefomgeving van het Planbureau voor de Leefomgeving) voor de provincie Utrecht tot 2020 335 ha netto bedraagt. Na aftrek van de capaciteit die per 1-1-2010 in bestemmingsplannen is vastgelegd, wordt uitgegaan van een planningsopgave van 178 ha. netto aan nieuwe

bedrijventerreinen voor de periode 2010 - 2020. Om overaanbod aan bedrijventerreinen te voorkomen is in eerste instantie slechts een deel van de planningsopgave opgenomen in de

stedelijke programma´s (86,7 ha. netto). De betreffende locaties zijn door regionaal samenwerkende gemeenten in de regionale convenanten als eerste gefaseerd. Als bij de eerstvolgende herijking van de stedelijke programma’s uit de dan bekende nieuwe behoeftecijfers blijkt dat aanvullend nieuwe bedrijventerreinen nodig zijn, kunnen locaties naar behoefte en ruimtelijke mogelijkheden worden toegevoegd. Overigens doet leegstand zich vooral voor bij kantoren en in veel mindere mate op kavels voor bedrijfshuisvesting. In de PRS hebben wij inderdaad alleen de nieuw te ontwikkelen locaties, die nog niet zijn belegd in ruimtelijke plannen, opgenomen (209)

Besluit PS: geen aanleiding tot aanpassing.

5.3.1/3 bedrijventerreinen convenanten

85 zienswijze van: 011

Samenvatting: Regio Zuid-West krijgt weinig ruimte voor bedrijfsterreinen toebedeeld. Staat haaks op coalitieakkoord en doet geen recht aan de uitkomsten van provinciaal behoefteonderzoek.

Verzoek om aan te geven waarom ruimtevraag niet is gehonoreerd. Verzoek om PRS/convenant in samenspraak met bedrijfsleven aan te passen. Wachten op vierjaarlijkse herijking niet realistisch.

Specifieke wensen m.b.t. bedrijventerrein Woerden, Harmelen, Montfoort, IJsselstein.

Reactie PS: Het Rijk, provincies en gemeenten hebben in 2009 afgesproken dat vraag naar en aanbod van bedrijventerreinen op regionaal niveau wordt afgewogen. Het programma voor nieuw

bedrijventerrein van Utrecht West komt voort uit het regionale Convenant Bedrijventerreinen, opgesteld door de regionaal samenwerkende gemeenten in Utrecht West. Helaas bleken een aantal locatievoorstellen in dit convenant ruimtelijk niet of minder gewenst, vooral vanwege de daaruit voortvloeiende aantasting van landschappelijke kwaliteiten en problemen met ontsluiting. Andere locaties zijn door de regionaal samenwerkende gemeenten in tweede instantie gefaseerd en zijn om die reden niet opgenomen in het programma aan nieuwe bedrijventerreinen. In de PRV wordt in de regio Utrecht West ruimte geboden voor 31 ha. netto nieuw bedrijventerreinen, waarvan in het zuidelijk deel van de regio 13,5 ha. exclusief en 18,5 ha. inclusief Woerden. Hoewel partijen erkennen dat uit de onderbouwing van de vraag naar bedrijventerreinen met name in het zuidelijk deel van Utrecht West naar verwachting niet kan worden opgevangen binnen het huidige programma aan nieuwe bedrijventerreinen, geeft dit het bedrijfsleven op korte termijn voldoende

uitbreidingsruimte. Wij zullen met de gemeenten in deze regio, eerder dan in de rest van de provincie, twee jaar na vaststelling van de PRS en PRV in gesprek gaan of aanvullende locaties in de regio noodzakelijk zijn. Afspraken over segmentering zijn door de regionaal samenwerkende gemeenten gemaakt in het regionaal convenant bedrijventerreinen Utrecht West.

Besluit PS: geen aanleiding tot aanpassing.

zienswijze van: 036, 128, 157

Samenvatting: De tekst in de PRS en PRV over herstructurering is strenger dan is afgesproken in het Convenant van de regio Amersfoort. Noodzakelijk dat in de PRS/PRV een verwijzing wordt

opgenomen naar het convenant. In plaats van de voorwaarden die nu zijn opgenomen in de PRV voor nieuwvestiging of uitbreiding van een bedrijventerrein, zou kunnen worden opgenomen dat moet worden voldaan aan de voorwaarden in de regioconvenanten (128). Beleid ten aanzien van herstructurering is strenger dan afgesproken in het convenant: bij herijking van de PRS over 4 jaar beoordeling of deze terreinen ontwikkeld mogen worden, gebaseerd op voortgang van de

herstructurering, de ontwikkeling van nieuwe terreinen en de dan beschikbare recente prognoses.

Dit houdt geen rekening met de lokale behoefte aan bedrijventerrein voor bedrijven met lokale oriëntatie. Ook is niet voorzien in de mogelijkheid van een snellere herijking (157). Beleid voor herstructurering is in de PRS strenger dan is afgesproken in het convenant:

‘herstructureringsplan’/’tijdige realisering van de herstructurering moet zijn verzekerd’ voor de plannen die zijn opgenomen in het stedelijk programma (concreet Noordschil Baarn) (36).

Reactie PS: Wij weerspreken de bewering dat de tekst over herstructurering in de PRS/PRV strenger is dan het convenant. De bepalingen over herstructurering in artikel 6, tweede bullet van het

Convenant Bedrijventerreinen Regio Amersfoort 2011 - 2030 zijn in lijn met de teksten en bepalingen in de PRS/ PRV. (128, 157, 36)

Voor het programma van de PRS/PRV hebben wij de planning en fasering van het regionaal

Convenant bedrijventerreinen als uitgangspunt gehanteerd: nieuwe bedrijventerreinen, waarvan de noodzaak is aangetoond, die voor ons ruimtelijk aanvaardbaar zijn en die in de fasering zijn

opgenomen voor de eerstkomende jaren, hebben wij opgenomen in het programma. Naar onze mening is het daarom niet noodzakelijk om sneller te herijken dan 4 jaar na vaststelling van de PRS.

(157)

Besluit PS: geen aanleiding tot aanpassing.

zienswijze van: 079, 086

86 Samenvatting: Positief dat wordt ingezet op revitalisering, intensivering en/of herstructurering alvorens nieuwe bedrijventerreinen te ontwikkelen. Echter zorgen over de regionale convenanten bedrijventerreinen. Noodzaak en inhoud van de genoemde convenanten wordt ernstig in twijfel getrokken. Verzoek om passage ten aanzien van de convenanten te herzien (79).

Indiener ziet convenant als stap in de goede richting, echter ook punten van kritiek.

Maatschappelijke organisaties zoals NMU zijn niet betrokken bij totstandkoming. Indiener stelt volgende aanpassingen voor: de restcapaciteit bedrijventerrein in beeld brengen en meetellen bij de bepaling van nut en noodzaak van nieuwe bedrijventerreinen; bij capaciteitsberekening van een regio ook rekening houden met de overcapaciteit in naburige regio’s, opgave voor nieuwe bedrijventerreinen lijkt een optelsom van de individuele wensen per gemeente of regio. Is in het Groene Hart überhaupt wel plaats voor grote ruimtevragers?; De voorwaardelijke verplichtingen voor nieuwe bedrijventerreinen scherper definiëren, er moet sprake zijn van herstructurering, een revitaliserende opknapbeurt is niet voldoende om een nieuwe terrein te mogen aanleggen, herstructureringsopgave moet ambitieuzer (86).

Reactie PS: De regionale convenanten zijn opgesteld door de regionaal samenwerkende gemeenten.

In de convenanten is een bedrijventerreinplanning opgenomen, die is gebaseerd op inventarisatie en behoefte-onderzoek. Wij hebben aan de regio’s als kader meegegeven dat het aantal hectares aan nieuw bedrijventerrein tot 2020 het aantal van 178 hectare ( zie voorgaande beantwoording) niet mocht overschrijden. Deze 178 hectare is gebaseerd op de 335 hectare die voor de hele provincie is opgenomen in het Landelijke Convenant bedrijventerreinen, minus de reeds in ruimtelijke plannen belegde restcapaciteit. In het kader van de totstandkoming van de regionale convenanten

bedrijventerrein is de restcapaciteit per gemeente en regio in beeld gebracht. Vanuit de in de regionale convenanten opgenomen planningen hebben wij de locaties die wij ruimtelijk

aanvaardbaar achten en waarvan de realisatie in de eerstvolgende jaren wordt voorzien opgenomen in de PRS. Deze nieuwe locaties, ook die reeds zijn gelegen in het stedelijk gebied, kunnen alleen worden ontwikkeld als de noodzaak is aangetoond en er een concrete relatie is met de uitvoering van herstructurering of transformatie van een bestaand bedrijventerrein. Zie ook onze reactie onder 5.3.1/1 n.a.v. de zienswijze van 008.

Besluit PS: geen aanleiding tot aanpassing.

zienswijze van: 086

Samenvatting: De afspraken over een regionaal convenant moeten ook betrekking hebben op het landelijk gebied, anders heeft een restrictief beleid geen zin. Volgens artikel ‘Bestaande niet-agrarische bedrijven’ in de PRV mogen deze bedrijven max. 20% uitbreiden. Het inrichten van vrijkomende agrarische bedrijfspercelen tot mini-bedrijventerreinen moet worden uitgesloten.

Reactie PS: Ons bedrijventerreinenbeleid is alleen van toepassing op bedrijventerreinen, gedefinieerd in artikel algemene bepalingen van de PRV. De in het landelijk gebied gevestigde bedrijven vallen niet onder deze definitie en het bedrijventerreinenbeleid heeft daarop dus geen betrekking. In het algemeen geldt voor deze bedrijven dat bestaand gebruik kan worden voortgezet.

In de PRV is bovendien de mogelijkheid opgenomen van 20 % uitbreiding van de bestaande bebouwing mits dit ruimtelijk aanvaardbaar is (artikel Bestaande niet-agrarische bedrijven).

In de PRV is bovendien de mogelijkheid opgenomen van 20 % uitbreiding van de bestaande bebouwing mits dit ruimtelijk aanvaardbaar is (artikel Bestaande niet-agrarische bedrijven).