• No results found

Sustainable protein consumption in a carnivorous food culture

1.4 Wetenschappelijke consensus

Hoewel de meningen over de exacte feiten en cijfers kunnen verschillen, bestaat in wetenschapskringen grote eensgezindheid over het algemene gegeven dat de productie van dierlijke eiwitten verbonden is met grote problemen. De wijze waarop een steeds groter hoeveelheid dierlijke eiwitten wordt geproduceerd en geconsumeerd is bedreigend voor ecosystemen, milieu, natuur en landschap en - op termijn - ook voor voedselzekerheid. Voor het produceren van vlees en zui- vel is namelijk veel plantaardig materiaal vereist, en bijgevolg veel areaal, water en grondstoffen (zie verder Audsley et al., 2009; FAO, 2010; GEO 4, 2007; Keyzer et al., 2005; Pimentel en Pimentel, 2003, 2008; Smil, 2002b; Steinfeld et al., 2006; Steinfeld, 2009). Zo is de veeteelt mondiaal gezien koploper van al het humane landgebruik en een belangrijke veroorzaker van de voortgaande ontbossing, is deze verantwoordelijk voor 8% van al het watergebruik, waarvan het overgrote deel (90%) opgaat aan de irrigatie van diervoedergewassen. En met een wereldwijde CO2-uitstoot van 18% heeft de veeteeltsector een groter

aandeel in het broeikaseffect dan de transportsector, aldus de FAO. Hoewel dit percentage breed wordt gehanteerd en erkend, wordt in de Milieubalans 2009 een berekening gemaakt die uitkomt op 12% (zie voor tekst en uitleg hierbij PBL, 2009: 170).

Hoe urgent het eiwitvraagstuk is, wordt eens te meer duidelijk wanneer we de toekomst in ogenschouw nemen. De 'lange schaduw van de veeteelt' strekt zich niet alleen uit over de huidige wereld, maar ook over het welzijn van toe- komstige generaties. Volgens Henning Steinfeld et al. (2006) zal de vraag naar vlees en melk in 2050 ongeveer twee keer zoveel bedragen als in de periode 1990-2001. Dit zou betekenen dat de vleesproductie over deze gehele periode moet groeien van 229 naar 465 miljoen ton en die van melk van 580 naar 1.043 miljoen ton. Volgens deze voorspelling zal een halvering van de milieube- lasting alleen al nodig zijn om te voorkomen dat de ecologische schade van de veeteelt het huidige niveau niet overschrijdt (Steinfeld et al., 2006: iii). In de Milieubalans 2009 werd onlangs de prognose gesteld dat de mondiale con- sumptie van vlees, vis en zuivel tot 2030 met 60% zal toenemen (PBL, 2009: 165-166). Deze getallen zijn zorgwekkend. Ook wanneer de huidige bevindingen

37 en conclusies op basis van betere berekeningen en modellen correctie en bij-

stelling behoeven, zal dat naar verwachting de urgentie van het eiwitvraagstuk eerder aanmoedigen dan er afbreuk aan doen.

Aangezien aanbod en vraag communicerende vaten zijn, laat het zich raden dat behalve matiging en beheersing van de productiekant ook het terugschroe- ven van de consumptie van dierlijke eiwitten ten gunste van plantaardige van eminent belang is. Een meer plantaardig dieet scoort namelijk veel beter in ter- men van duurzaamheid en milieubelasting (voor enkele recente studies, zie Audsley et al., 2009; Blonk, Kool en Luske, 2008; Stehfest et al., 2008, 2009). Deze algemene conclusie is eigenlijk niet meer aan twijfel onderhevig als we kennis nemen van de vele auteurs die in verschillende bewoordingen pleiten voor dieetverandering op meer plantaardige basis (zie voor voorbeelden Dagevos en De Bakker, 2010).

Ongetwijfeld betekent deze brede wetenschappelijke consensus niet dat de discussies over de milieu-effecten van de veeteelt, de mondiale eiwitconsumptie en de daarmee verbonden prognoses ten einde zijn. Alle kans zelfs dat de dis- cussies hierover de komende jaren in hevigheid toenemen - gezien de politieke en economische belangen die op het spel staan. Deze studie ambieert echter geen bijdrage te leveren aan milieutechnische, nutritionele of modelmatige ana- lyses waarin wordt getracht de milieu- en voedingskundige aspecten van het eiwitvraagstuk in beeld te brengen. In deze studie worden de algemene conclu- sies en tendensen die uit dergelijke studies naar voren komen als gegeven genomen. Ook zal men vergeefs zoeken naar cijfermatige analyses of scenario- studies die betrekking hebben op economische en handelspolitieke ontwikkelin- gen. Waar dit onderzoek zich wel op richt, met Nederland als vertrekpunt, zijn de sociologische, culturele en psychologische dimensies en mechanismes die betekenisvol zijn voor (de transitie naar) een duurzame eiwitconsumptie als on- derdeel van duurzame ontwikkeling.

De huidige fase waarin deze eiwittransitie zich bevindt wordt gekenmerkt door een productiezijde van de vleesmarkt met diverse niet-duurzame repercus- sies, zoals zojuist is aangestipt. Karakteristiek voor de vraagzijde van de vlees- markt is de duurzaamheid van het menselijk verlangen naar vlees. De vraag naar vlees is permanent en persistent. Nederland is hierin allesbehalve uniek. Ook elders ter wereld is een robuuste en groeiende vraag naar vlees te noteren de laatste decennia - met name ook zodra de welvaart in een samenleving toe- neemt (zie FAO (2010) voor actueel cijfermateriaal over de stijgende vleesvraag in landen en werelddelen tussen 1980 en 2005, waarbij van de BRIC-landen vooral Brazilië en China opvallen door de grote toename van de consumptie van

38

dierlijke producten in het algemeen en vlees in het bijzonder). Voor de bewerk- stelliging van een eiwittransitie is het nodig dat deze beide karakteristieken, die nauw met elkaar verbonden zijn, zich omkeren: de vraag naar en het eten van vlees zou minder groot en vanzelfsprekend moeten worden - om te beginnen in die markten waar zowel de consumptie als vanzelfsprekendheid het grootst is (vanwege het te verwachten effect maar ook omwille van het principe van 'ver- delende rechtvaardigheid') - en de productie ervan zou duurzamer moeten wor- den. Om met Vaclav Smil (2002a: 631) te spreken:

'Affluent countries can do much more to reduce negative impacts of car- nivorousness simply by gradually lowering their average meat intakes and by reforming their animal husbandry.'

'The livestock sector must improve its environmental performance' is de kor- te maar veelomvattende boodschap die vanuit de FAO (2010: 99) wordt verzon- den. In tegenstelling tot in The state of food and agriculture 2009 ligt in deze studie, zoals aangegeven, de klemtoon op de consumptieve vraag naar vlees en veranderingsmogelijkheden daarin. Anders gezegd, vleesminnaars, vleesminde- raars en vleesmijders staan centraal, waarbij de uitgangspositie is dat de eerst- genoemden, zowel getalsmatig als in eetcultureel opzicht, de overhand hebben op de laatsten.