• No results found

wet van 16 op 18 jaren gebracht

In document Het wetboek van strafrecht voor (pagina 68-72)

Enkele aanhalingen uit de M . v. T . op die wijziging verdienen ver=

vermelding. Juist de leeftijd van zestien tot achttien jaar, zoo leest men in de M . v. T., is voor vele kinderen een kritisch tijdperk, zij verkeeren in een „zeer labielen toestand, die zorgvuldig toezicht vereischt" en „gelijk=

stelling met volwassenen is juist t.a.v. dit tijdperk niet alleen onwaar, maar dikwijls bepaald nadeelig". „Bovendien is er een vrij algemeenen aandrang om de strafrechtelijke meerderjarigheid eerst met het achttiende jaar te doen a a n v a n g e n "2) .

1) v. HAMEL 526.

2) S M I D T V — 374/37?.

De Indische strafwetgever was daarentegen zeer gehecht aan de reeds in het oude recht aangenomen grens van zestien jaar en hij argumenteerde in de toelichting op art. 4? I als v o l g t1) :

Een door M r . W. BOEKHOUDT gehouden onderzoek wees uit, dat er in den jare 1906 niet minder dan 7116 jeugdige ,,tot de Inlandsche of daar=

mede gelijkgestelde bevolking" behoorende, personen op Java en Madoera in aanraking zijn geweest met den strafrechter. Er zou dus, indien daarvoor de leeftijdsgrens op zestien jaar werd gesteld, reeds een groot aantal kinderen voor dwangopvoeding in aanmerking kunnen komen en dit aantal zou „wellicht te zeer stijgen", wanneer men daarvoor den leef=

tijd van 18 jaren uit artikel 59 der Nederlandsche wet overnam. Hier tegenover moet worden vermeld, dat de Nederlandsche wetgever opmerk=

te, dat hei bij de laagste leeftijdsgrens geldt een te weinig en bij de hoogste leeftijdsgrens een te veel aan jeugdige personen, die voor maatregelen in aanmerking komen, te vermijden. Het te weinig kan schaden, het te veel n i e t2) .

Gaan wij thans de mogelijkheden na, die artikel 45 I den rechter met betrekking tot jeugdige veroordeelden biedt, dan vinden wij :

i e . Bij strafrechtelijke vervolging van een minderjarigen persoon wegens een feit, begaan voordat hij den leeftijd van zestien jaren heeft bereikt, kan de Indische rechter bevelen, dat de schuldige aan zijne ouders, zijn voogd, of verzorger zal worden teruggegeven, zonder toepassing van eenige straf. Artikel 38 N maakt het den Ned. rech=

ter mogelijk dezen maatregel te nemen.

Het eenige verschil tusschen art. 45 I en art. 38 N is, dat in Indië teruggave van den schuldige ook aan den verzorger mogelijk is. Deze mogelijkheid werd opengesteld met het oog op jeugdige Inlandsche mis=

dadigers, die geen ouders hebben en bij wie het instituut der voogdij, zoo=

als het burgerlijk recht der Europeanen dat kent, ontbreekt (vgl. in dit verband Stbl. 1951 — 5 5 juncto Stbl. 1951 —

177)-2e. De Indische rechter kan, in geval den sub 1 genoemden minderjarigen persoon een misdrijf of eene van de in art. 45 I genoemde overtredingen gepleegd heeft en het feit begaan werd na=

dat nog geen twee jaren zijn verloopen sedert een vroegere schuldig*

verklaring aan eenig misdrijf of aan eene van de genoemde overtre=

dingen onherroepelijk is geworden, bevelen, dat de schuldige zonder toepassing van eenige straf ter beschikking van de Regeering wordt gesteld.

Deze maatregel kan ook door den Ned. rechter genomen worden. Arti=

kei 39 N maakt daarbij onderscheid tusschen:

1) Gesch. v . h . W . v . S. voor Ned.=Indië pag. 133 jo. pag. 57. HIRSCH pag. 131 en 56.

2) S M I D T V — 375.

W . v. S. 5 .

— 52 —

a) personen, die tijdens de uitspraak van het eindvonnis in eersten aanleg; den leeftijd van achttien jaren nog- niet hebben bereikt, b) per=

sonen, die op voormeld tijdstip den leeftijd van veertien jaren nog niet hebben bereikt en c) personen, die op voormeld tijdstip den leeftijd van veertien doch niet dien van achttien jaren hebben bereikt.

De sub a genoemde personen kan de Ned. rechter, indien zij een mis=

drijf hebben gepleegd, ter beschikking van de Regeering stellen, óf zon=

der toepassing van straf, öf indien op het misdrijf gevangenisstraf van drie jaren of meer is gesteld, met veroordeeling tot gevangenisstraf van ten hoogste de helft van het maximum, óf indien op het misdrijf levenslange gevangenisstraf is gesteld, met veroordeeling tot gevangenisstraf van ten hoogste tien jaren (art. 59 lid 1 jo. art. 39 ter N ) . De sub b vermelde personen kunnen zonder toepassing van eenig straf ter beschikking van de Regeering worden gesteld, indien zij schuldig verklaard worden aan eene der in art. 59 lid 2 N opgesomde overtredingen (die overeenkomen met die in art. 45 I opgesomd), begaan nadat zij gedurende de laatste twee jaren tweemalen onherroepelijk werden schuldig verklaard aan eene van die overtredingen of aan eenig misdrijf. De sub c genoemde personen kunnen zonder toepassing van eenige straf ter beschikking van de Regee=

ring worden gesteld, indien zij schuldig verklaard worden aan eene van bovengenoemde overtredingen, gepleegd terwijl er nog geen twee jaren zijn verloopen sedert een vroegere onherroepelijke schuldigverklaring aan eene dier overtredingen of aan eenig misdrijf.

De veertienjarige leeftijd speelt in Indië in het geheel geen rol; de Indische wetgever meende, dat er geen reden was bijzondere bepalingen t.a.v. personen beneden den leeftijd van veertien jaren op te nemen, daar in artikel 4? I de leeftijdsgrens van zestien jaren en niet die van achttien jaren is aangenomen.

Een bijzondere bepaling voor recidivisten, zooals in art. 59 lid 2 N t.a.v. minderjarigen, beneden de veertien jaren is opgenomen, ontbreekt in Indië eveneens; voor alle minderjarige personen, die een strafbare feit plegen voor hun 16e jaar geldt in Indië de enkele recidive (nog geen twee jaren verloopen zijn enz.).

je. De Ind. rechter kan de in sub. 1 genoemde minderjarige

personen tot straf veroordeelen.

Ook, het Ned. strafwetboek kent deze bepaling (artikel 59 septies 1.1. N) doch alleen voor personen tusschen zestien en achttien jaar en met uit=

sluiting van het opleggen van hechtenis en vervangende hechtenis.

Indien de Ind. rechter den minderjarigen persoon tot straf veroordeelt, geldt artikel 47 I voor de maximumstraf en de bijkomende straffen. Het maximum der hoofdstraffen wordt met een derde verminderd; staat op het misdrijf de doodstraf of levenslange gevangenisstraf, dan wordt ge=

vangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren opgelegd. De bijkomende straffen vermeld in art. 10 onder b, ie en 5e I mogen niet worden opge=

Iegd (zie over artikel 47 I beneden).

Artikel 46.

Artikel 46 I leert wat geschieden zal, indien de schuldige van art.

45 I ter beschikking van de Regeering is gesteld. In Nederland vinden we dit vermeld in artikel 39 bis N . De eerste maatregel —• het plaatsen in een lands= (rijks)opvoedingsgesticht — is in beide landen gelijk. De tweede maatregel vertoont eenige verschillen. In de eerste plaats heeft men naast de verzorging door vereenigingen, stichtin=>

gen, of instellingen van weldadigheid, „met voordracht de gezinsver*

pleging in het Indische artikel zelf mogelijk gemaakt" (in Nederland is gezinsverpleging alleen mogelijk via een vereeniging, stichting of instelling van weldadigheid).

Dit geschiedde omdat er in Indië geen zekerheid is, dat er een voldoen*

de aantal vereenigingen, stichtingen of instellingen zijn, die bereid zijn tot verpleging van alle ter beschikking der Regeering gestelde minders jarigen en er dus rekening gehouden moest worden met de omstandig*

heid, dat particuliere personen zich het lot van genoemde kinderen zouden willen aantrekken. Om dezelfde redenen heeft men in art. 46 I de voorwaarde van art. 59 bis N , dat de statuten, stichtingsbrieven of regle=

menten van de genoemde vereenigingen, stichtingen of instellingen van weldadigheid een duurzame verzorging van minderjarigen moeten voor=

schrijven, weggelaten. „Oordeelt de lagere Ind. wetgever, zoo leest men in de M . v. T . op art. 46 I, dat hij deze voorwaarde behoort te stellen, dan kan zulks in de in het laatste lid van artikel 46 genoemde ordonnantie geschieden."

Voor de bepaling van het tijdstip waarop de dwangopvoeding moet eindigen, kozen de ontwerpers van het Indische strafwetboek denzelfden leeftijd als in de Nederlandsche wet was bepaald, n.J. 21 jaar; bij Ind. Stbl. 1925 — 1 echter werd deze leeftijd verlaagd tot 18 jaar.

De wijziging van 1925 berustte op twee gedachten. Ten eerste meende men, dat de uit Nederland overgenomen leeftijdsgrens van 21 jaar in strijd was met de eischen van het leven in tropische gewesten; de ervaring had geleerd, dat in Indië de leeftijd van 21 jaar voor dwangopvoeding te laat is, en dat minderjarige delinquenten op 18 jarigen leeftijd als volwassen moeten worden beschouwd. Ten tweede gebood de in 1925 dringende bezuinigingspolitiek verlaging van de leeftijdsgrens in art. 46 lid 1 I, al heeft zij wel is waar uit den aard van het onderwerp niet den doorslag ge=

geven. Door de mogelijkheid de regeeringspupillen in alle gevallen op achttien jarigen leeftijd te ontslaan, zou immers meer gestichtsruimte vrijkomen en naar voorzien kon worden, met de bestaande en in 192?

te openen dwangopvoedingsgestichten volstaan kunnen worden.

— 54 —

Artikel 46 lid 2 I eischt, evenals artikel 39 bis N , uitvoerings*

regelen.

In de M . v. T . op artikel 46 I leest men, dat aan den lageren Ind. wet=

gever overgelaten is om in die uitvoeringsregelen de vraag te beantwoor=

den of de vervroegde beëindiging der dwangopvoeding voorwaardelijk of onvoorwaardelijk zal kunnen geschieden.

De door art. 46 I geëischte uitvoeringsregelen zijn vervat in de Dwang=

opvoedingregeling (Ind. Stbl. 1917 •—741). De door den strafwetgever aan den lageren wetgever ter beantwoording overgelaten vraag, of de vera vroegde beëindiging voorwaardelijk of onvoorwaardelijk kan geschieden is opgelost in de artt. 150 — 152 Dwangopvoedingregeling. De voorzie=

ning van Regeeringswege in de opvoeding van te harer beschikking gestelde minderjarigen kan t e ^ allen tijde door den Directeur van Justitie worden beëindigd, indien het doel der voorziening bereikt is of beter op een andere wijze kan worden bereikt. Deze beëindiging geschiedt in den regel niet dan voorwaardelijk ; een beschikking van onvoorwaardelijke beëindiging wordt slechts genomen, indien buitengewone omstandig*

heden daartoe aanleiding geven. De voorwaarden, die aan een voorwaar»

delijke beëindiging zijn verbonden, houden, behalve hetgeen in ieder bijzonder geval gewenscht is, in dat de voorwaardelijk ontslagene zich gedraagt overeenkomstig de aanwijzingen van dengene, die met het toe=

zicht over hem wordt belast, dat hij dien persoon alle verlangde inlich=

tingen verschaft en dat hij zonder vergunning van dien persoon niet ver=

ändert van woonplaats of betrekking.

Indien de voorwaardelijk ontslagene zich slecht gedraagt of in strijd handelt met de voorwaarden aan zijn ontslag verbonden, kan het voor=

waardelijk ontslag door den Directeur van Justitie worden herroepen (art. 159 Dwangopv. reg.). Die herroeping heeft tot gevolg, dat de voor=

waardelijk ontslagene wordt opgenomen in de vierde afdeeling van een Landsopvoedingsgesticht (art. 160 Dwangopv. reg.).

De Dwangopvoedingregeling regelt in haar laatste hoofdstuk het ver=

haal van de kosten van ter beschikkingstellingen van jeugdige personen.

i'n

9

f

9

Artikel 47.

scptics)

Artikel 47 I, de laatste bepaling van kinderrecht in het Indische strafwetboek, regelt in lid 1 en lid 2 de maxima der hoofdstraffen voor de gevallen, dat de rechter den schuldige tot straf veroordeelt.

Een dergelijk artikel vindt men in het Nederlandsche strafwetboek

In document Het wetboek van strafrecht voor (pagina 68-72)