• No results found

landsche strafwetboek

In document Het wetboek van strafrecht voor (pagina 52-56)

In artikel 21 I (oud) stond voor de wijziging bij Ind. Stbl. 1920 81 daarin aangebracht, dat hechtenis wordt ondergaan in het gewest waar de veroordeelde in eersten aanleg heeft terecht gestaan. Door art. 21 I is er een niet onbelangrijk verschil tusschen de hechtenis en de gevangenis»

straf in Indië. Omdat het niet mogelijk is, dat de autoriteit met straf*

plaatsaanwijzing belast, den tot hechtenis veroordeelde zendt waarheen het hem goeddunkt, is hechtenis eene intensief lichtere straf dan gevange»

nisstraf, zegt de M . v. T . „Voor den Europeaan moge dit minder in het oog vallen, het (artikel) waarborgt hem echter toch, dat hij m den regel in de nabijheid van zijne familie en vrienden zal blijven." „Voor den Inlander is het van ouds eene strafverzwaring geweest, wanneer hij zijn straf buiten de plaats der veroordeeling ondergaat."

Een doeltreffende wijziging oaderging artikel 21 I bij Stbl. 1920 — 812, toen het criterium „in eersten aanleg terechtstaan" in „ten tijde der tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak wonen of verblijf h o u d e n "

veranderd werd. Directe aanleiding tot die wijziging leverde een geval, waarin iemand, die door een landrechter op Java tot hechtenis was ver=

oordeeld, vóór het ondergaan van zijn straf als contractkoelie naar Suma*

tra was vertrokken en weigerde een verzoek als bedoeld in artikel 21 I (oud) tot den Directeur van Justitie te richten, doch zijn straf wenschte te ondergaan in het gewest, waar hij in eersten aanleg terecht had gestaan.

Ter voorkoming van dergelijke moeilijkheden werd artikel 21 I in bo=

ven vermelden zin gewijzigd.

Door de uitdrukking „ w o n e n " komt in art. 21 I — gelijk de bedoeling van die bepaling is — uit, dat de veroordeelde bij het ondergaan van de hechtenis in de nabijheid van familie en vrienden blijft.

Artikel 22.

Er is eenig verband tusschen artikel 22 I en artikel 25 N ; de ratio van beide artikelen is dezelfde : „het vermijden van een voor den veroordeelde pijnlijk transport."

Volgens de M . v. T . op het Ind. artikel „beveelt zich dit denkbeeld tengevolge van de grootere afstanden in Nederlandsch= Indië, hier nog veel meer aan dan in Nederland". Een verschil van het Ind. artikel met de N e d . bepaling is, dat in Nederland de mogelijkheid hechtenis te onder=

gaan in een gesticht, bestemd tot uitvoering van gevangenisstraf, alleen bestaat in geval van subsidiaire hechtenisstraf, terwijl in Indië de soort der hechtenis onverschillig is1).

In artikel 22 I is ook gedacht aan het geval dat twee hechtenisstraffen moeten worden ondergaan „daar deze, wanneer zij door rechters in ver=

schillende gewesten zijn uitgesproken, krachtens artikel 21 (oud) I, ook op verschillende plaatsen tenuitvoergelegd zouden moeten worden", een mogelijkheid, die na de wijziging van artikel 21 I in 1950 afgesneden is.

Artikel zj.

Zoowel in Nederland als in Indië is aan een tot hechtenis veroor=

deelde het recht gegeven zich op eigen kosten eenige lotsverbetering te verschaffen. Deze z.g. „pistole" is in Indië in het strafwetboek zelf, in Nederland in de op artikel 22 N gebaseerde z.g. „Beginselen=

wet" neergelegd (artikel o Beginselenwet).

Het laatste systeem is in Nederland op voorstel der C v . R. tot stand gekomen2) op grond, dat de toekenning der „pistole" behoorde tot de uitvoering der straf en dus niet in het wetboek behoorde te worden ge=

regeld.

De door artikel 25 I verlangde uitvoeringsvoorschriften zijn opgeno=

men in het Gestichtenreglement ( I n d . Stbl. 1917 — 708) ; artt. 95 — 96.

Artikel 24.

Artikel 24 I is een specifiek Indische bepaling ; aan het te werk stellen van gevangenen (in den ruimen zin) buiten de muren der gevangenis denkt men in Nederland niet. Het Indische wetboek sloot met artikel 24 I bij het in Indië „vigeerende strafstelsel" aan.

1 ) Terecht wordt de beperking van het Nederlandsche artikel gewraakt, zie o.a. NOYON I — 158 en HIRSCH pag. 87 en de aldaar vermelde literatuur; Gesch. W . v. S. pag. 84.

2) SIMONS I 374•—376.

W . v. S.

4-— 36 4-—

De M . v. T . acht tenarbeidstelling buiten de muren van het gesticht op zich zelf niet onvereenigbaar met een goed strafstelsel, mits genoeg»

zame waarborgen gegeven worden, dat de arbeid doelmatig en het toe=

zicht voldoende is. „Zijn deze waarborgen niet of niet in voldoende mate aanwezig, dan verslapt de tucht en verliest de straf veel van haar afschrik=

kend karakter". Speciaal uit het oogpunt van staatsbelang kon tewerk=

stelling buiten de muren van het gesticht, naar de meening van den In=

dischen wetgever, niet gemist worden daar, waar noodzakelijk in het algemeen belang arbeid verricht moet worden, waarvoor geen vrije arbeU ders te verkrijgen zijn.

Artikelen 25 en 26.

Bij de artikelen 25 I en 26 I, die niet in het Ned. strafwetboek voorkomen, heeft de Indische wetgever geen scheppend werk ver=

richt, doch aangesloten bij het „geldende recht" (vergelijk bij genoemde artikelen artikel 57 Gestichtenreglement (Stbl. 1917 — 708).

(»9) Artikel 28.

Artikel 28 I regelt, op een andere wijze, de materie van artikel 19 N .

Het in artikel 19 N neergelegde beginsel, dat verschillende vrij*

heidsstraffen steeds in verschillende gestichten worden ondergaan, is in Indië niet overgenomen.

Dat beginsel is in Indië nimmer toegepast en het leek de ontwerpers van het Ind. Strafwetboek „niet wenschelijk daarin verandering te brengen omdat de kosten, verbonden aan de strenge doorvoering van het in Neder=

land gevolgde beginsel niet in verhouding zouden staan tot de daardoor te bereiken voordeelen". Voor Indië kwam het voldoende voor, in aan=

sluiting met artikel 25 alinea 1 van het W. v. S. voor Eur. van 1898 te bepalen, dat de tot gevangenisstraf en tot hechtenis veroordeelden in het=

zelfde gesticht hun straf kunnen ondergaan, mits in verschillende afdee=

lingen1). Principieele bezwaren om het Nederlandsche stelsel over te nemen, bestonden er dus niet.

Het 2de lid van artikel 19 N gaat van de veronderstelling uit, dat de hechtenis in gemeenschap wordt ondergaan, in zooverre bestaat er met art. 28 I geen verschil. Op zijn verzoek kan in Nederland ech=

ter de tot hechtenis veroordeelde (ex. artikel 19 lid 2 N) in afzonde*

ring zijn straf ondergaan.

Dit 2e lid van art. 19 N werd niet in het Ind. strafwetboek overgeno=

men omdat, waar bij de gevangenisstraf het stelsel van afzonderlijke op=

sluiting niet werd gevolgd, er geen aanleiding was het bij de hechtenis

1) Verg-, in dit verband art. 5 Gestichtenreglement; Ind. Stbl. 1917 — 708.

wel over te nemen en dat stelsel ook niet zoude passen bij art. 24 I, vol=

gens hetwelk de tot hechtenis veroordeelde verplicht is allen hem opge=

dragen arbeid, zoowel in, als buiten de muren der gevangenis te verrich=

ten x) .

Artikel 29.

Artikel 29 I behelst meer dan artikel 22 N . Sommige verschillen tusschen beide artikelen zijn op de verschillende strafstelsels in

Indië en Nederland terug te voeren.

Artikel 29 I gaat verder dan art. 22 N door ook over ligging, voeding en kleeding en over de huisvesting der buiten de gevangenis verblijvende veroordeelden2) te spreken. Een tweede afwijking van artikel 22 N be=

staat hierin, dat in art. 29 I het vaststellen van huishoudelijke reglemen»

ten voor elk gesticht facultatief wordt gesteld, hetgeen bepaald werd oma dat men de noodzakelijkheid van dergelijke reglementen voor vele kleine gevangenissen niet inzag. Deze reglementen worden in Indië vastgesteld door den Directeur van Justitie.

Artikel 29 I vraagt — dit is het derde verschil van genoemde bepaling met art. 22 N — slechts één uitvoerende regeling n.1. een ordonnantie ; artikel 22 N vordert een wet (de Beginselenwet) en een algemeenen maatregel van inwendig bestuur.

Een laatste verschil tusschen de twee bepalingen is hierin gelegen, dat in lid 2 artikel 22 N staat : ,,de bestemming van de opbrengst van den verplichten arbeid" en in artikel 29 I „de belooningen voor den arbeid", waaronder volgens de M . v. T . is te verstaan „zoowel het loon voor ver=

plichten als voor onverplichten arbeid, zoomede dat voor overwerk."

Aan den eisch door art. 29 lid 1 I gesteld, is voldaan door de ordonnan=

tie van 10 December 1917 (Ind. Stbl. 1917 — 708), het z.g. Gestichten»

reglement.

Artikel 30.

De laatste hoofdstraf, de geldboete, wordt in het Ind. Strafwet«

boek geregeld in de artikeleh jo — j i 1, in het Ned. Strafwetboek in de artikelen 2? — 24 N . Belangrijk zijn deze regelingen in den loop der jaren van elkaar gaan afwijken. Een verschil, dat reeds bij de totstandkoming van het Ind. wetboek bestond, is het minimum der geldboete, dat in Nederland gesteld is op f 0.50 en in Indië op f 0 . 2 5 .

De ontwerpers van het Indische strafwetboek hadden de Nederlandsche wet getrouw gevolgd ; daartegen kwam echter zoowel de Directeur van Justitie als de Raad van Indië in verzet. Beiden verlangden verlaging van

1) Verg. art. 56 ter lid 5 Gestichtenregl-, dat bepaalt, dat aan verzoeken van gevangenen — waaronder ook begrepen zijn zij die hechtenis ondergaan — om des nachts of dag en nacht in

eCA a^z o nderlijke cel te mogen worden gehuisvest, zooveel mogelijk wordt voldaan.

Art. 36 ter Gestichtenregl. dateert van 1927.

2) Vgl. art. 20 I.

— 38 —

de voorgestelde minimum=boete met de helft, dus tot ƒ 0.25, omdat het dagelijksche loon van een Inlandschen koelie in Indië tusschen f 0.25 en f 0.50 varieert, zoodat wanneer men het laagste bedrag der geldboete stelt op de helft van hetgeen zulk een koelie per dag verdient, dit bedrag ongetwijfeld tot f 0.25 moet teruggebracht worden.

Naast het verschil in het minimum der geldboete bestaan tusschen

In document Het wetboek van strafrecht voor (pagina 52-56)