• No results found

ordening aangewezen" ; in Nederland heeft de ambtenaar van het Openbaar Ministerie genoemde bevoegdheid

In document Het wetboek van strafrecht voor (pagina 81-85)

Er bestonden bezwaren de Nederlandsche regeling in Indië over te nemen met het oog op de Inlandsche ambtenaren van O.M., die niet bevoegd zijn tot het instellen van strafvervolgingen. Men achtte het daar=

om wenschelijker bij het „bestaande recht", dat zeer verschillende per=

sonen aanwees om de bovengenoemde machtiging te verleenen1), aan te sluiten en in artikel 82 I zelf slechts naar de bestaande regelingen te ver=

wijzen (HIRSCH 162/163. Gesch. W. v. S. 168).

1) Vgl.art. 4 ) 0 Sv. ; art. 4iy (oud) I.R. ; artt. 479 lid 2 en 480 Regl. Sum. Westk. (St. 1912

— 205) ; artt. 462 en 465 Regl. Celebes (St. 1912 — 206) en artt. 406 en 461 Regl. Sum. Oostk.

(St. 1910 — J74 en 1911 — 4 * 4 ) .

— 64 —

In afwijking van den Nederlandschen tekst, doch „in navolging

-van artikel 82 alinea 2 W. v. S. v. Eur. -van 1898, is in het tweede lid van art. 82 I bepaald, dat de ambtenaar, die met de schatting van de waarde van de aan verbeurdverklaring onderworpen goederen belast wordt, nader wordt aangewezen.

Volgens artikel 74 N (oud) gelden de daarin opgenomen bepalin»

gen niet voor minderjarigen, die tijdens het begaan van het feit den leeftijd van 18 jaren nog niet hebben bereikt ; in artikel 82 I is be»

paald, dat de bepalingen van dat artikel niet gelden voor minder»

jarigen, die vóór het begaan van het feit den leeftijd van 16 jaren nog niet hebben bereikt.

Omdat de bepaling van art. 82 lid 4 I gebaseerd is op de overweging, dat afdoening buiten proces verboden is t.a.v. minderjarigen, omtrent wie de in de wet vermelde maatregelen tegen jeugdige misdadigers kunnen worden genomen, moest zij in verband gebracht worden met art. 45 I en de leeftijdsgrens worden verlaagd.

Thans een enkel woord over het vigeerende Nederlandsche stel»

sel. Men duidt dit stelsel wel aan met den onjuisten naam van trans»

actiestelsel (onjuist omdat er niet twee partijen aan het loven en bieden zijn, doch het O. M . de voorwaarden vaststelt, de delin»

quenten alleen hebben te accepteeren).

Het stelsel komt hierop neer, dat nu het recht tot strafvordering t.a.v.

overtredingen waarop, hetzij geldboete als eenige hoofdstraf, hetzij nevens hechtenis is gesteld, kan vervallen door vrijwillige voldoening aan de voor=

waarde, die de bevoegde ambtenaren van het O. M . op vóór den aanvang der terechtzitting in te dienen verzoek van den verdachte stelt. De voor»

waarde bestaat in de betaling binnen een te bepalen termijn (die éénmaal verlengd kan worden) van een bepaalde geldsom van ten minste 50 centen en ten hoogste het maximum der op het feit gestelde boete, met of zonder uitlevering van aan verbeurdverklaring onderworpen voorwerpen of voldoening der geschatte waarde daarvan, of afstand van reeds in beslag genomen voorwerpen (zoodanige uitlevering, voldoening of afstand wordt steeds als voorwaarde gesteld, indien ter zake van het feit verbeurdver»

klaring zou moeten volgen). Is op de overtreding slechts geldboete ge=

steld en biedt de verdachte aan binnen den door het O . M . te bepalen ter»

mijn het maximum der boete te betalen en de aan verbeurdverklaring onderworpen voorwerpen uit te leveren of af te staan of hun geschatte waarde te voldoen, dan zal het O. M . het stellen van een daartoe strek»

kende voorwaarde niet mogen weigeren.

De bepalingen van het laatste en het voorlaatste lid van art. 74 (oud) N ( = lid 5 en 4 art. 82 I) komen ook voor in art. 74 (nieuw) N .

Een niet in art. 74 (oud) N en in art. 82 I voorkomende bepaling bevat de laatste zin van art. 74 lid 5 (nieuw) N , die bepaalt, dat afdoening bij transactie voor de toepassing van de artt. 14/ en 14ft N (14/ I) geldt als een onherroepelijke veroordeeling.

De verruiming van art. 74 N is om practische redenen ingevoerd. Het gebrek der oude regeling toch was, dat er sporadisch gebruik van werd gemaakt omdat het aantal overtredingen, waarop geen andere hoofdstraf is gesteld dan geldboete, gering is en bij afdoening in proces de maximums boete lang niet altijd wordt opgelegd.

De vraag rijst, waarom men in Indië het concordantie=beginsel niet trouw gebleven is en art. 82 I naar aanleiding van de in art. 74 N aange=

brachte wijzigingen niet heeft veranderd. Opmerking verdient, dat reeds bij het ontwerpen van de Ind. strafwet een voorstel, in de richting van de in art. 74 (nieuw) N aangebrachte verruiming, is gedaan door den Direc=

teur van Justitie, die daarbij verwees naar het in Nederland gepubliceerde nieuwe ontwerp W. v. Strafv. Op dit voorstel werd niet ingegaan; noch de Raad van Indië, noch de Minister achtten het gewenscht in dit geval tot anticipatie op de Nederlandsche wetgeving over te gaan. De Raad van Indië opperde bovendien een practisch bezwaar. Het college achtte het ongewenscht de fiscaal griffiers bevoegd te maken tot transigeeren omdat zij betrekkelijk jonge Inlandsche ambtenaren zijn en een kleine bezoldi=

ging genieten, zoodat van hen niet die mate van verantwoordelijkheids=

gevoel, van flinkheid en zelfstandigheid van optreden, ook tegenover Europeanen, kan worden verwacht, welke het transactie=stelsel bij den betrokken ambtenaar vordert.

Artikel 84.

Artikel 84 I leden 1, 2 en j komen woordelijk overeen met de=

zelfde leden van artikel 76 N . Op het 3de lid volgt in de Indische bepaling een 4de lid, dat werd opgenomen met het oog op de dood=>

straf.

De bepaling werd als volgt gemotiveerd : „daar de levenslange gevan=

genisstraf, tengevolge van de bepaling van het 5de lid niet kan verjaren, is het logisch, dat dit met de zooveel zwaardere doodstraf ook niet het geval mag zijn."

De leden 4, 5 en 6 van artikel 76 N zijn met voordacht niet in Ind. strafwet opgenomen. Aangezien deze bepalingen nauw samen*

hangen met het Ned. kinderrecht zouden zij niet passen in het In=

dische strafwetboek.

— 66 —

(77) Artikel 85.

Tusschen de eerste drie leden van artikel 85 I en die van artikel 77 N bestaat een klein verschil, en wel in het 2de lid de woorden:

„tijdens het ondergaan van zijne straf" in de Indische bepaling tegenover de zinsnede „uit het gesticht of de inrichting waarin hij zijne straf ondergaat" in het Nederlandsche artikel.

Deze afwijking in den Indischen tekst houdt verband met het feit dat hechtenis en gevangenisstraf in Indië niet doorloopend „binnen de muren ' behoeven te worden doorgebracht. Op een tweede verschil in lid 5 der bepalingen, n.I. den term „de wet" in de Nederlandsche bepaling tegenover de uitdrukking „algemeene verordening" in de Indische, be=

hoeft niet verder te worden ingegaan.

Naar aanleiding van de kinderwetten is in 1901 aan artikel 77 N nog een 4d e lid toegevoegd, ten aanzien waarvan de opmerking geldt, die ge=

maakt is aan het slot van de bespreking van artikel 84 I.

& (artikel 77 bis N dankt zijn ontstaan aan de Nederlandsche kin=

derwetten, en komt dus begrijpelijkerwijze in het Ind. Wetboek van Strafrecht niet voor).

Titel IX.

bis) Artikel 88bis.

Artikel 88 (bis) I, ingevoegd bij meergenoemd Ind. Stbl. 1950

— 31 komt overeen met artikel 80 bis N behoudens de toevoeging:

„of den wettigen regeeringsvorm van Nederlandsch=Indië".

Deze term is ontleend aan artikel 108 (oud) I. „Waar meerdere artikelen van dit wetboek", aldus de M . v. T., „bijv. artikel 107 (oud) I de strekking hebben den grondwettigen regeeringsvorm en de orde van troonopvolging m Nederland te beschermen, was er voldoende aanleiding om deze beide ook voor Indië in de definitie van omwenteling te vermelden". Dat de wettige regeeringsvorm van Nederlandschendiè in de definitie genoemd wordt, vindt de Ind. wetgever, naar blijkt, vanzelfsprekend ; slechts de bescherming van genoemde Nederlandsche belangen behoefde verklaring.

(8 z) Artikel 90.

Tusschen artikel 90 I en artikel 82 N bestaat een principieel verschil; het laatste is enuntiatief, het eerste limitatief.

Beide stelsels hebben hun voor= en nadeelen, de Indische ontwerpers hebben de practische moeilijkheden, die zich bij een limitatieve omschrij=

ving kunnen voordoen, verkiezelijker geacht dan de „groote, moeilijk op

te lossen bezwaren", waartoe artikel 82 N reeds aanleiding had gegeven.

Aangezien in Nederlandsch=lndië niet overal de rechtspraak aan rechts=

geleerden is toevertrouwd, leek het beter den rechter door een limitatieve omschrijving een meer bepaalde, duidelijke en zoo volledig mogelijke aanwijzing te geven van hetgeen hij onder „zwaar lichamelijk letsel", waarvan het begrip met het oog op de gevolgen niet zoo in het onzekere mag worden gelaten als in het Nederlandsche wetboek is geschied, zal hebben te verstaan.

Artikel 91.

Artikel 91 I komt in het Nederlandsche strafwetboek niet voor en is een uitvloeisel van speciale inheemsche verhoudingen.

Voornamelijk heeft men, blijkens de M . v. T., gedacht aan het matriar=

chaat bij de Maleiers in de Padangsche Bovenlanden, doch omdat ,,wel=

licht ook elders" soortgelijke familiehoofden als de mamaq bij genoemde Maleiers voorkomen, heeft men het artikel opzettelijk niet tot matriar»

chale toestanden beperkt, doch een ruime strekking gegeven.

In document Het wetboek van strafrecht voor (pagina 81-85)