• No results found

ven, toepasselijk te maken

In document Het wetboek van strafrecht voor (pagina 150-154)

(JJJ en

Titel XXVIII.

556) D e 2 8 s t e T i t e l v a n h e t 2e B o e k v a n h e t N e d e r l a n d s c h e s t r a f w e t b o e k v a n g t a a n m e t e e n t w e e t a l a r t i k e l e n , die d e „ h o o f d e n v a n m i n i s t e r i e e l e d e p a r t e m e n t e n " s t r a f b a a r s t e l l e n ; „ u i t d e n a a r d d e r z a a k " zijn d e z e a r t i k e l e n n i e t i n I n d i ë o v e r g e n o m e n .

(?y8 bis , j ,

t/m 558 U n h e t o n t w e r p van h e t I n d . s t r a f w e t b o e k k w a m e n n a a r t i k e l 4 1 4 I qua er n o g e e n drje t ai b e p a l i n g e n v o o r , o v e r e e n k o m e n d e m e t d e a r t i k e l e n 3 5 8 b i s t / m 358 q u a t e r N welke l a a t s t e b e p a l i n g e n in h e t N e d . w e t b o e k w a r e n o p g e n o m e n , n a a r a a n l e i d i n g van d e N e d e r l a n d s c h e s p o o r w e g s t a k i n g v a n 1905- D e M i n i s t e r e c h t e r en d e a n d e r e a d v i s e u r s m e t h e m , a c h t t e n op=

n a m e v a n d e z e b i j z o n d e r e b e p a l i n g e n i n h e t I n d . s t r a f w e t b o e k o n g e m o = t i v e e r d , w e s h a l v e ze g e s c h r a p t w e r d e n (vgl. i n d i t v e r b a n d a r t . 161 b i s I e n d e o p m e r k i n g e n bij d a t artikel g e m a a k t ) .

(554)

(362) Artikel 418.

Bij Ind. Stbl. 1926 — 69 is artikel 418 I gewijzigd, waardoor be=

langrijk verschil is ontstaan tusschen dit artikel en artikel 362 N . Door deze wijziging waarbij o.a. ook de culpose vorm van het delict strafbaar gesteld werd, zijn in de praktijk ondervonden moeilijkheden van de oorspronkelijke redactie opgeheven.

De maxima der gevangenisstraffen van de artt. 418 I en 362 N verschillen.

(364) Artikel 420.

De redactie van artikel 420 I verschilt van die van artikel 364 N omdat in het Indische artikel ook moesten worden genoemd de

„raadslieden, adviseurs en Inlandsche officieren van justitie" (zie hiervoor bij artikel ,210).

Als gevolg van dit verschil tusschen het Indische en het Nederlandsche artikel moest in het laatste lid van artikel 420 I de Nederlandsche term

„ r e c h t e r " worden vervangen door „schuldige".

Artikel 4 2 2 .

Artikel 422 I komt in het Nederlandsche strafwetboek niet voor en is in het Indische wetboek opgenomen op aandringen van den Raad van Indië ; in het W. v. Str. v. Eur. v. 1898 (art. 376) en in het ontwerp strafwetboek voor Inl. kwam een gelijke strafbepaling voor.

De ontwerpers van het Indische strafwetboek waren van meening, dat (ons huidige) artikel 421 I voldoende was voor de in artikel 576 W. v.

Str. v. Eur. van 1898 omschreven feiten, zij „achtten geen specifieke Indische toestanden aanwezig" om tegen die feiten een zwaardere straf te bedreigen. Ook konden zij zich met de gronden waarop artikel 576 (Wetboek 1898) was ingevoerd, „althans voor den tegenwoordigen tijd"

niet vereenigen. Tegen beide argumenten kwam de Raad van Indië o p . Het College achtte bedoelde gronden geenszins verouderd, „zeer zeker niet ten opzichte van Inlandsche ambtenaren, van wie vooral de lageren zich veelvuldig aan vorenomschreven vergrijp schuldig maken". En wat de toepassing van art. 412 I op de in art. 576 W. v. Str. v. Eur. van 1898 omschreven feiten betreft, merkt de Raad van Indië o p , dat in geval de bekentenis of verklaring, trots het aanwenden van dwangmid=

delen, niet is gevolgd, het aanwenden van die dwangmiddelen bij toe»

passing van artikel 421 I „slechts strafbare pogingen zou kunnen opleveren terwijl het misdrijf van artikel 376 W. v. Str. v. Eur. v. 1898 (dan)

— 134 —

reeds voltooid i s " . Op die gronden drong de Raad van Indië aan op overname van art. 576 W. v. Str. v. Eur. van 1898. In zijn advies had het College een ontwerp=artikeI opgenomen, daarin was het strafmaximum op 4 jaar vastgesteld om een juiste gradatie van strafmaximum met artikel 421 te krijgen.

Artikelen 423 en 424.

De artikelen 425 en 424 I komen niet in het Nederlandsche straf*

wetboek voor. Beide artikelen zijn, zooals de M . v. T . het uitdrukt, bijzondere vormen van het in artikel 421 I strafbaar gestelde misbruik van gezag.

Men typeert de delicten van artt. 425 en 424 I beter door te zeggen, dat zij, ook wat strafmaat betreft, een tusschen=figuur zijn tusschen misbruik van gezag (art. 421 I), knevelarij (art. 425 I) en afpersing (art.

568 I).

De reden waarom de artikelen 423 en 424 I in het Indische strafwet=

boek werden opgenomen, is gelegen ,,in het bijzondere karakter van het misdrijf van knevelarij in de Inlandsche maatschappij".

Artikel 425 I eischt, dat de ambtenaar „doet voorkomen alsof het gevorderde werkelijk verschuldigd i s " (vgl. de woorden „als ver=

schuldigd" in het artikel).

De knevelaar in Indië, „dit is meestal de Inlandsche ambtenaar", vordert (in vele gevallen echter) als hoofd eenvoudig hetgeen hem bevalt, en geeft zich niet de moeite om zijn gedrag te rechtvaardigen, ,,hij maakt misbruik van gezag". Deze gedraging valt niet binnen artikel 425

I, doch binnen artikel 421 I. De ontwerpers nu meenden, dat de maxi=

mumstraf van laatstgenoemd artikel voor deze gevallen te laag is, ,,aange=

zien het feit zelf in strafwaardigheid zeer weinig van knevelarij verschilt en als zware vorm van misbruik van gezag strafbaar behoort te zijn met een straf naderende die, welke op knev»larij is gesteld". Een tweede vraag was of genoemde handeling niet onder afpersing kon worden gebracht.

Dit echter stuitte op het bezwaar, dat voor afpersing noodig is ,,geweld of bedreiging met geweld", vereischten, die in de onderhavige gevallen niet gesteld mochten worden.

Bij het redigeeren van de artikelen 425 en 424 I is zoowel met artikel 421 I als met artikel 425 I rekening gehouden. Anders echter dan bij knevelarij wordt in de artikelen 425 en 424 I het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordeelen, vereischt.

In zoover vertoonen de in genoemde artikelen omschreven feiten overs eenkomst met afpersing, in verband waarmede de ontwerpers het straf=

maximum van zes jaren gerechtvaardigd achtten.

Een tweede verschil tusschen de delicten van de artikelen 423 en 424 I en knevelarij is, dat bij dit laatste misdrijf „als verschuldigd"

wordt gevorderd, terwijl volgens de genoemde artikelen het gebezigd de middel is gelegen in misbruik van gezag.

Artikel 425 I noemt anders dan art. 424 I geen bepaald object ten aanzien waarvan het delict moet worden gepleegd; artikel 424 I noemt speciaal „tot het landsdomein behoorende gronden, waarop

Inlandsche gebruiksrechten worden uitgeoefend."

In dit verband merkt de M . v. T . alleen op, dat men het niet noodzaken lijk achtte ook in erfpacht bezeten gronden op particuliere landerijen te noemen, vermits de eigenaardige toestanden op de particuliere landerijen het plegen van de hier bedoelde feiten door ambtenaren vrijwel onmogelijk maken.

(566) Artikel 425.

De redactie van artikel 425 I is een andere dan die van art. -566 N tengevolge van een uitbreiding, die het Indische artikel onderging.

Het onder i e genoemde van artikel 425 I komt geheel overeen met artikel 366 N ; het onder 2e en -je genoemde van artikel 425 I komt in het Nederlandsche Strafwetboek niet voor.

De feiten onder 2e genoemd zijn ontleend aan de artikelen 115 en 122

„der geldende Indische strafwetboeken" en waren ook strafbaar gesteld in artikel 577 van het Wetboek van strafrecht voor Europeanen van 1898.

De woorden ,,als verschuldigd" heeft men ingevoegd „om evenals in het onder ie het onderscheid tusschen knevelarij en omkooperij te doen uit=

komen." T e wiens behoeve de diensten en leveringen zijn gevorderd of aangenomen, staat in n o . 2 art. 42? I niet vermeld; dit is met voordacht gedaan „omdat de praktijk geleerd heeft, dat dergelijke diensten of leve=

ringen zelfs ten behoeve van particulieren door ambtenaren zijn gevor=

d e r d " .

Het onder 5e genoemde is overgenomen uit het W. v. Str. v. Ini.

(art. 122, al. 5 sub 1). In afwachting van de invoering van genoemd wet=

boek was het feit reeds eerder strafbaar'gesteld bij Ind. Stbl. 1867 — 124.

Het woord „verordeningen" in art. 122 al. 5 sub 1 W. v. Str. v. Ini.

heeft men veranderd in „voorschriften" ten einde in een in dat artikel

„bestaande leemte" te voorzien. Onder „voorschriften" vallen immers ook

„de regelingen van het volksrecht", die niet onder de uitdrukking „ver=

ordeningen" te brengen zouden zijn. Op dezelfde gronden als bij artikel 424 I werden aangevoerd, is verder het feit beperkt tot de „tot het lands*

domein behoorende gronden."

Het strafmaximum is in artikel 425 I op de gebruikelijke wijze verhoogd.

— 136 — (574-) Artikel 433.

Artikel 433 I vat telegraaf* en telefoonverkeer samen, daardoor is

In document Het wetboek van strafrecht voor (pagina 150-154)