• No results found

welijke voorstellingen uit het volksleven te geven

In document Het wetboek van strafrecht voor (pagina 117-121)

W. v. S. 8.

— 100 —

De feiten in het artikel omschreven, waren bij de totstandkoming van het Indische strafwetboek reeds strafbaar krachtens de ordonnantie van 9 Januar, 1887 (Ind. Stbl. no. 8), omtrent het aanwerven van Inlanders tot het verrichten van arbeid buiten Ned.= Indië (artt. , en 2 lid , ) , en krach-tens de ordonnantie van , 6 Augustus JSQQ (Ind. Stbl. no. 255), omtrent het werven van Inlanders om buiten Ned.= Indië aanschouwelijke voor=

stellingen uit het volksleven te geven (art. , en art. 4 lid , ) . Met het oog op den aard van het misdrijf, dat veelal in ongeoorloofd winstbejag zijn oorsprong zal hebben, kwam het wenschelijk voor de vrijheidsstraf alter*

natief te stellen mei: een hooge geldboete. De woorden „buiten de geval=

Ien waarin het krachtens algemeene verordening veroorloofd i s " slaan op de bepalingen omtrent het in dienst nemen van Inlanders als zeevaren*

n o " ' « ? V h T « " u /3" d e°r d o n n a n t ie van Q Januari l 887 (Ind. Stbl.

no. 8) gehandhaafd bleven. De voorwaarde : „zonder toestemming van den Gouverneur=Generaal" omvat mede het aanwerven in strijd met de rrrd3eInd.C n e P a h n g e n ^ " ^ « " — » * > « « aanwerving

(2 o 6) Artikel 240.

Artikel 240 I stelt in. eenigszins andere bewoordingen dezelfde feiten strafbaar als artikel 206 N . In plaats van te spreken van , den dienst bij de krijgsmacht" verwijst artikel 240 I naar de in artikel 167 I.S. aan ingezetenen en Nederlandsche onderdanen opgelegde verplichtingen. Verder verschillen de artikelen 240 I en 206 N alleen in de strafmaxima van elkaar.

Artikel 241.

Artikel 241 I is een niet in het Ned. strafwetboek voorkomende bepaling. De strafbaarstelling van de in dit artikel omschreven fei»

ten is gegrond op „ h e t meer gevaarlijke karakter hetwelk deze feiten in Indië dragen".

De M . v. T. wijst er op, dat de identiteit van de personen hier veel moeilijker is vast te stellen dan in Nederland - (o.a. is er in Indië geen burg. stand voor de massa der Inlandsche bevolking en ook van vreemde»

mgen van Europeesche afkomst is het moeilijk de identiteit vast te stel*

lenj — en dat de bepalingen op het recht van verblijf en het reizen in Indie van veel meer belang zijn en strenger worden toegepast dan in Nederland (vgl. de voorschriften van toelating en vestiging in Ned.= Indië) Up grond van bovenstaande overwegingen heeft men gemeend de ver-spreide bepalingen, die op dit stuk reeds bestonden, door een meer alge-meene strafbepaling in art. 241 sub 1 I te moeten vervangen.

Het onder ze in artikel 2 4 , I omschreven misdrijf was naar het oude recht met strafbaar. Voornaamste drijfveer tot de strafbaarstelling was

de overweging, dat de „bepalingen omtrent het vervoer van vee — (zie Ind. Stbl. 1891 — 142 ; 1892 — 181 ; 1902 — 4 4 9 ; en 190? — 221) — behoudens verscherping in geval van veeziekte, voornamelijk gegeven zijn om het vervoer van gestolen vee en daardoor ook diefstal van vee zelf tegen te gaan". Het belang hiervan springt in het oog wanneer men in aanmerking neemt, dat „vee in den regel het voornaamste roerend goed is hetwelk de Inlandsche bevolking bezit". Wat de strafmaat betreft, was men van meening, dat „het geldelijk belang, hetwelk tot het plegen van de hier bedoelde feiten kan leiden, het wenschelijk maakte een vrij hooge boete alternatief op het feit te stellen."

De feiten in art. 241 I omschreven werden tot misdrijven gestempeld omdat het opzet van den dader er op gericht is om de overheid te mis=

leiden.

Titel IX.

(207) Artikel 242.

Geen verschil tusschen artikel 242 I en 207 N behoudens het ver=

schil in het maximum der gevangenisstraf in lid 1 en de uitdrukking

„algemeene verordening" in lid j van art. 242 I tegenover de „ w e t "

in lid ? artikel 207 N .

Titel X.

t/m Artikelen 244 t lm 250.

214)

Op de volgende punten wijken de artikelen 244 t/m 250 I af van de artt. 208 t/m 214 N :

ie. Overal waar in de Nederlandsche artikelen staat „het rijk in Europa" staat in de Indische artikelen „Nederlandsch=Indië".

2e. In artikel 248 I leest men „vreemde muntspeciën of vreemde munt= of bankbiljetten" tegenover „buitenlandsche muntspeciën of buitenlandsche munt= of bankbiljetten" in artikel 212 N .

De eerst genoemde uitdrukking werd in art. 248 I gebezigd om beter te doen uitkomen en boven bedenking te stellen, dat de vermindering van straf niet geldt, indien de in de artt. 244 — 247 I omschreven mis=

drijven gepleegd worden ten opzichte van Nederlandsche muntspeciën en Nederlandsch muntpapier, welke, zooals de Nederlandsche munten van 25 cents en minder, in Ned.= Indiè' geen wettig betaalmiddel zijn.

3e. „ D e strafposities van de artt. 244 t/m 247 I en 249 — 250 I zijn in belangrijke mate verhoogd wegens het „ernstig karakter der hier genoemde misdrijven".

— 102 —

De M . v. T . zet uiteen, hoe „de groote onbeholpenheid van vele In=

landers" een omstandigheid is, waarvan door de Indische valsche mun=

ters een dankbaar gebruik wordt gemaakt zoodat de in de artt. 244 t/m 250 I omschreven feiten in Nederlandsch= Indië ernstiger gevaar opleve=

ren dan in Nederland, en hoe in verschillende gewesten, in het bijzonder op Java en Madoera door de namaak van muntspeciën en door den invoer van buiten Nederlandsch=lndië vervaardigde muntspeciën „een diep ge=

worteld wantrouwen tegen die ruilmiddelen is ontstaan" hetgeen op het verkeer belemmerend werkt.

Tengevolge van de verhooging der strafposities van de genoemde artikelen, heeft men gemeend in artikel 248 I de vermindering van het strafmaximum aanzienlijker te moeten maken dan in artikel 212 N .

Artikel 2 5 1 .

Artikel 251 I komt in het Nederlandsche strafwetboek niet voor.

Het feit was in Indië vóór 1918 strafbaar, ingevolge Ind. Stbl. 1906 — 458. De strekking van het artikel is „het tegengaan van muntmisdrijven"

en om die reden is het in den ïoen titel van het 2e Boek geplaatst. M e n lette er op, dat volgens artikel 251 I reeds strafbaar is het enkel „in voor=

raad hebben of invoeren binnen Ned.= Indië", in de andere artikelen van den ïoen titel van het 2e Boek moet de dader bovendien „het oogmerk hebben om uit te geven of te doen uitgeven."

Titel XI.

(216) Artikel 253.

Artikel 253 I heeft de volgende afwijkingen van artikel 216 N . 1. In het onder ie van art. 253 I omschreven feit worden ook genoemd de „van rijkswege uitgegeven zegels". De Nederlandsche strafwet beschermt de Indische zegels niet.

De bescherming van de Nederlandsche zegels in art. 255 I werd ge=

motiveerd door te wijzen op „het verband tusschen de kolome en het moederland, dat bij de kolonie meer op den voorgrond treedt".

2. Het Indische artikel noemt onder i e de „handteekening van den zegeldebitant".

Dit geschiedde aangezien „deze handteekening in bepaalde gevallen een onmisbaar vereischte is voor de geldigheid van het zegel en daarmede dus een geheel uitmaakt."

In verband hiermede zijn ook de woorden „of als geldig" in het Indische artikel opgenomen.

j . Het strafmaximum is in art. 253 I op de gebruikelijke wijze

verhoogd.

(218) Artikel 255.

In document Het wetboek van strafrecht voor (pagina 117-121)