• No results found

Op de gebruikelijke wijze is het strafmaximum in het Indische artikel verhoogd

In document Het wetboek van strafrecht voor (pagina 127-131)

— 110 —

24t°bis, Artikelen 2 8 2 , 285 en 283 bis.

240 t e r )

Tusschen de artikelen 282, 283 en 283 bis I en de artikelen 240, 240 bis en 240 ter N bestaat alleen verschil in de strafposities en in de in art. 283 I en art 240 bis N bepaalden leeftijd van den aldaar genoemden minderjarige.

Die leeftijd is in art. 283 I gesteld op vijftien jaar en in artikel 240 bis N op zestien jaar (vergel. voor dit verschil de toelichting op art. 287 I).

(241) Artikel 2 8 4 .

Het verschil tusschen artikel 284 I en artikel 241 N is een gevolg van de „eigenaardige samenstelling der Indische maatschappij".

„Naar de Inlandsche opvattingen (en hiermede stelde de M . v. T . , gemakshalve, die der verschillende Vreemde Oosterlingen op één lijn) is overspel alleen van den kant van de vrouw mogelijk en wordt het uitslui=

tend beschouwd als een inbreuk op het recht van den m a n " . „ O p enkele onbelangrijke uitzonderingen na, is overspel van den man nergens in Ned.= Indië strafbaar"1). Dit eenmaal vooropgesteld, heeft de Indische wetgever artikel 284 I zoo geredigeerd, dat het met betrekking tot de Eu=

ropeanen geheel hetzelfde bepaalt als art. 241 N , terwijl het met betrek=

king tot de Inlanders en Vreemde Oosterlingen (uitgenomen thans de Chineezen, die door het Europeesche familierecht worden beheerscht) geene strafbaarstelling van overspel van de zijde van den man inhoudt.

Lid 2 en lid 5 van de artikelen 284 I en 241 N verschillen ; ook hier scheidde de Ind. wetgever Inlanders en Vreemde Oosterlingen eenerzijds, Europeanen anderzijds.

Een veroordeeling wegens overspel op klachte van den man is onder de Inlanders zeker geen absoluut beletsel voor een verdere samenleving zegt de M . v. T . „ D e rechtskrenking bestaat in geval van overspel bij den Inlander meer in aanranding van het privaat bezit van een a n d e r " . Daarom moest het Nederlandsche artikel voor Indië in dien zin gewijzigd worden, dat t.a.v. Inlanders en Vreemde Oosterlingen voor een straf=

rechtelijke vervolging van één der echtgenooten niet persé een vooraf=

gaande ontbinding van het huwelijk vereischt is. Daarom wordt die voorafgaande huwelijksontbinding (of scheiding van tafel en bed) voor de vervolging ex. artikel 284 I alleen geëischt indien „op de echtgenooten artikel 27 B.W. toepasselijk i s " .

Tenslotte is natuurlijk ook het strafmaximum in het Ind. artikel verhoogd.

1) Zoo leest m e n in de M . v. T .

Artikel 287.

In artikel 287 I is, met inachtneming der Indische toestanden, de materie neergelegd, welke in Nederland over de artikelen 244 en 245 N is verdeeld, n.1. de bescherming van een meisje, dat nog niet huwbaar is, tegen misbruik van haar geslachtsleven.

In Nederland onderscheidt men 2 gevallen 1 a. het meisje is nog seen 12' jaar.

b. de vrouw is reeds 12, doch nog geen 16 jaar (als tijdstip der huw=

baarheid is in Nederland, in overeenstemming met art. 86 N e d . B. W. de leeftijd van 16 jaar aangenomen).

Artikel 287 I kent slechts één leeftijdsgrens n.1. die van 15 jaar. Dat deze maximum=grens met 1 jaar verlaagd is, vindt zijn reden in het erva=

ringsfeit, dat in Nederlandsch=Indië zelfs de meisjes van Europeesche afkomst in den regel vroeger huwbaar zijn dan in Nederland. De Ind.

strafwet sluit hierbij aan bij artikel 29 Ind. B. W.

Artikel 287 I kent naast de leeftijdsgrens nog een tweede, secun=

dair criterium : de huwbaarheid.

Dit criterium is secundair omdat zij slechts geldt „indien van den leef=

tijd der vrouw niet blijkt" of, zooals de M . v. T . zegt, „wanneer die leef=

tijd niet met voldoende zekerheid vaststaat." Dat men tot dit tweede criterium zijn toevlucht moest nemen, ligt voor de hand ; ten aanzien van Chineesche en Inlandsche meisjes, „tegen wie juist het misdrijf het meest gepleegd wordt", geldt het bezwaar, dat de leeftijd zeer dikwijls niet voldoende vaststaat. Daarom ook heeft men in Indië het onderscheid

„beneden 12 jaar" en „tusschen 12 en 15 jaar" niet overgenomen. Dat criterium zou weinig zin hebben, daar in de meeste gevallen toch de huw=

baarheid zou moeten worden onderzocht.

Het groote verschil tusschen de artikelen 244 en 245 N eenerzijds en het Indische artikel 287 anderzijds vindt men in het opzet=en culpa=element van laatstgenoemde bepaling.

Hieromtrent zegt de M . v. T., dat men het „wegens bovengemelde onzekerheid t.a.v. veler leeftijd, wenschelijk achtte om boven allen twijfel te stellen, dat het niet voldoende is wanneer de jeugdige leeftijd van het slachtoffer objectief vaststaat, doch, dat ook dit bestanddeel van het delict door het opzet van den dader moet worden beheerscht". Dit was ook zoo in het W. v. S. voor Europeanen van 1898. In navolging van het ontwerp CORT VAN DER LINDEN zijn de ontwerpers van het Ind. W . v. Str. een stap verder gegaan door naast opzet ook tegen „schuldige lichtvaardig»

heid" te waken.

Het tweede lid van artikel 287 I huldigt hetzelfde stelsel als uit de artikelen 244, 245 en 248 N volgt.

(244 en 245 )

— 112 —

De omstandigheid, dat in art. 287 lid 2 I alleen van één leeftijd melding gemaakt wordt en bij Inlanders de leeftijd moeilijk vast te stellen is, levert volgens de M . v. T . bij de toepassing van dit 2e lid niet die bezwaren op waarop bij het ie lid gewezen werd.

Artikel 288 / .

Artikel 288 I komt niet in het Nederlandsche strafwetboek voor en gaat de kwade gevolgen tegen van adatrechtelijke kinderhuwelijken.

Kinderhuwelijken zijn, volgens de M . v. T., „wettige huwelijken, waarvan eene of beide partijen nog kinderen zijn, van de gewone huwe=

lijken slechts daarin onderscheiden, dat in den regel de samenkomst der echtelingen tot later uitgesteld wordt."

Niet de uitoefening van vleeschelijke gemeenschap in echt met een nog niet=huwbare vrouw zonder meer is strafbaar gesteld ; dat feit is volgens art. 288 I alleen dan strafbaar indien het lichamelijk letsel tengevolge heeft gehad.

Het al of niet strafwaardige van het feit hangt af van de huwbaarheid der vrouw. „ D a t is de eenige zuivere maatstaf" zegt de M . v. T . ; „men achtte het niet wenschelijk in.plaats van de huwbaarheid een bepaalden leeftijd (als criterium) te stellen".

De woorden „of redelijkerwijs moet vermoeden" zijn in het artikel opgenomen omdat het bewijs van wetenschap bij den dader, dat de vrouw nog niet huwbaar is, moeilijk te leveren is en „de dader hier ook in geval van schuldige lichtvaardigheid niet minder strafwaardig i s " (vgl. art. 287 ie lid).

Wat de strafpositie betreft, heeft men het midden gehouden tusschen de straf, gesteld op artikel 287 I en die op „mishandeling". Voor het geval het feit zwaar lichamelijk letsel of den dood tengevolge heeft, zijn de straffen beduidend verhoogd.

(247) Artikel 2 9 0 .

Artikel 290 I correspondeert met art. 247 N ; op redactioneele gronden werd het artikel overeenkomstig artikel 255 W. v. S. v.

Eur. 1898 in drie onderdeelen gesplitst.

Voor de verschillen tusschen art. 290 I en 247 N — (de leeftijd, en de niet=huwbaarheid als criteria in het Ind. artikel) — zij verwezen naar de toelichting op art. 287 I.

De strafpositie van art. 247 N werd in art. 290 I verhoogd.

t/m 248 Artikelen 291 tjm 295.

ter)

Tusschen de artikelen 291 t/m 295 I en de artikelen 248 t/m 248 ter N bestaan slechts enkele verschillen.

In document Het wetboek van strafrecht voor (pagina 127-131)