• No results found

Het wetboek van strafrecht voor

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Het wetboek van strafrecht voor"

Copied!
204
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

H e t wetboek van s t r a f r e c h t voor

Nederlandsch-Indië

VERGELEKEN MET HET

NEDERLANDSCHE W E T B O E K VAN STRAFRECHT

DOOR

MR. W. L. G. LEMA1RE

NOORDHOFF-KOLFF N. V. - BATAVIA-C.

LAAN HOLLE 7

(2)

BIBLIOTHEEK KITLV

0004 5680

(3)
(4)
(5)

van Otralrecnt voor ^1 ea.~J.naie

vergeleken met net

Nederlandsche AVetboek van Strafrecht

door

M r . W". L. G. Lemaire

met een voorwoord van M r . ] . M . J. Schepper

Hoogleeraar te Batavia

Jf ^ voor \

{TAAL- LAND-d VOLKENKUNDE ! • .. . f 0 7 C

1 g Prijs ing. t 1.7b

" * >a f c" i . i ï ' < i . i —

Noordkoff-Kolff n.v., Batavia-Centrum, Laan H o l l e 7

(6)

I

^Gedrukt op papier van de papierfabriek „ P a d a l a r a n g " bij G. K O L F F de Co., Batavia=G

(7)

Gaarne voldoe ik aan het verzoek van den schrijver, een kort woord ter inleiding aan den inhoud te doen voorafgaan.

Het ontbreken van een, ten behoeve van het hooger onderwijs in het Nederlandsch=Indisch strafrecht geschreven leerboek brengt voor den student uiteraard eenige moeilijkheid mede. Voor zijn studie is hij aangewezen op een der bestaande leerboeken van het Nederlandsche strafrecht. De Nederlandsch=Indische strafwet bevat echter zooveel en zoodanige afwijkingen van het Wetboek van Strafrecht in Nederland, dat nauwgezette vergelijking van den tekst der beide wetboeken bij vele artikelen noodig is en bovendien de bedoelde leerboeken voor de studie allerlei leemten bevatten, die aanvulling behoeven. Nu kan voorzeker het, door M r . Is. H. CASSUTO voor het middelbaar onderwijs (de leers lingen der M.o.s.v.i.b.a.) geschreven handboek : Het strafrecht in Nederlandsch=lndië, dat op bovenbedoelde Nederlandsche leerboeken steunt, den student bij deze vergelijking en voor die aanvulling veel hulp verschaffen. Maar afdoende is zij niet en daarenboven d u u r .

Zoo moest dus een middel gezocht worden, dat den student beter en op minder kostbare wijze in staat stelde, de verschillen te overzien tusschen het Nederlandsche en het Nederlandsch=Indische strafrecht.

Reeds in 1950 heeft een onzer studenten, wiens studie voor het laatste gedeelte van het d o c t o r a a l e x a m e n (waardoor den Mr=graad verworven wordt) de strafrechtelijke richting hield, als onderdeel van genoemd examen bedoelde afwijkingen nader onderzocht en in haar ontstaan en beteekenis toegelicht. Op dat werk van Mr. H. T H . C H . K A L , die door allerlei omstandigheden verhinderd was het zelf tot een, voor uitgave geschikt geschrift te voltooien, heeft M r . LEMAIRE voortgebouwd.

In dit boek vindt men alle op 1 Juli 1934 bestaande verschilpunten tusschen de Nederlandsch= Indische strafwet en het Nederlandsche

Wetboek van Strafrecht besproken en, waar noodig, toegelicht uit de officieele bescheiden, voorzoover deze openbaar gemaakt zijn. De, bij Nederlandsch Staatsblad 1954 No. 40? in de Nederlandsche strafwet opgenomen nieuwe artikelen 67a, 83bis, 157a t/m f}7<i en 147a en wijzigingen van artikelen 115, 119, 151 t/m 154, 240, 261, 266 en 271 konden nog in een bijlage vermeld worden.

Een kort historisch overzicht ter opheldering van de voorgeschiede=

nis en de totstandkoming van het Nederlandsch=Indische Wetboek van Strafrecht gaat aan de bespreking van bedoelde verschilpunten vooraf.

Naar het ons voorkomt, zal dit geschrift, hoewel het in de eerste plaats ten behoeve van den student het licht ziet, niet minder voor den praktischen beoefenaar van het Nederlandsch= Indische strafrecht de taak verlichten kunnen. Ook hij toch is bij de toepassing van de hier te lande geldende strafwet aangewezen op de leerboeken en commentaren betref=

fende het moederlandsche strafwetboek. Een boekje dat artikelsgewijze de verschillen tusschen beide strafwetten behandelt, zal hem het raad=

plegen der Nederlandsche werken ter uitlegging van de afwijkende Nederlandsch=lndische bepalingen gemakkelijker maken.

Batavia, 15 October 1934. SCHEPPER.

(8)
(9)

V E R G E L I J K I N G S T A B E L

van de artikelen van het Indische strafwetboek met die van het Neder=

landsche wetboek van strafrecht.

De artikelen, die geheel met elkaar overeenkomen, dan wel enkel ver=

schillen doordat het maximum der gevangenisstraf in de Indische arti=

kelen1) werd verhoogd, worden niet behandeld.

In deze tabel zijn de eerstgenoemde artikelen cursief en de laatstge=

noemde dik gedrukt.

Ind Sw.

1

2

5

4 5 6 7 8 9

1 0 11 1 2

13

14 14a 14b 14c i4d

14e i4f

— '

Ned. Sw.

;

2

5 4 5

6 7 8 9

1 0 1 1

1 2

15 15a 13b 13c 13d 14 14a 14b 14c i4d 14e ,4f I4g 14h 141 '4i 14k

Ind. Sw.

i?

i?a i?b 16 17

18 19

2 0 2 1 2 2 2 5

24 25 26 27 28 29 30

51 32 55

35a 34 55 56 57

Ned. Sw.

1?

l?a 15b 16 17 17a /S

2 0

25

21 19

2 2

25 23bis 24 26 27 27bis 27ter 27quater

28 29 (30 oud)

1) Dat zijn dus de artikelen van het 2e Boek van het Ind. W . v . S . Vergelijk voor de verhooging van de maxima der gevangenisstraffen de toelichting op art. 112 Ind. Sw.

(10)

VI

Ind. Sw.

58

59 40 4 1 42 45 44

45 46 47

48 49 50 51

52 55 54 11 56 57 58 59 60 61 62 63

Ned. Sw.

51 52 55 35bis 54 55 56 57 57a 3 7 b 37c 37<i

i

1 59

58

59bis 1 59ter ( 59septies

59quater 39quinquies 59sexies 59septies 59octies 39novies 39decies 40 41 42 43 45bis 45ter 44 4 5 46 . 47

48 4 9 5 0 5 / 5 2 53 54

55

Ind. Sw.

6 4 6 5 66 67 68 69 70 70bis 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85

S6

• 87 88 88bis 89 90 91

92 95 94 95 96 97 98 99

1 0 0 1 0 1

Ned. Sw.

56 57 58 59 60 61 62

63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 77bis 7S 1 79

80 8obis 81 82

85 84 85 86

87 88

89 90

9obis

(11)

Ind. S w .

ïoibis 1 0 2 1 0 5 1 0 4 1 0 5

•/ 1 0 6 1 0 7 1 0 8

1 1 0 1 1 1 11 ibis 112 115 114

1 1 ?

116 117 118 119

1 2 0 1 2 1

122

1 2 5 1 2 4

125

1 2 6

- 128

m

1 2 9 1 5 0

131

1 5 2

155 134

1 5 5

136 157 138 139 139a 139b 139c

Ned. Sw.

9oter

91 9 2

• 95 94

95 96 97 97a 98

— 99 100

1 0 1 1 0 2

103

1 0 4

105

1 0 6 1 0 7 1 0 8

109

110

111

112

1 1 3

— 114

Ind. S w .

• 140

141 142 143 144 145

— 146 147 148 149 150 151

1 5 2

»55 i53bis i53ter 154 155 156 157 158 159 160 161 ïóibis

162 163 163bis 164 165 166 167 ' 168

169 170 171 172 173 174 175 176

Ned. Sw.

1 1 5

116 117 118 119

1 2 0 1 2 1 1 2 2 1 2 3 1 2 4 1 2 5

126 127 128

1 2 9 1 3 0

— (137c) (i57d)

1 3 1 1 3 2

1 33 134 134bis

• »55 156

»57 138 139

1 4 0

141

142 143 144 145 146

(12)

V I I I

Ind. Sw.

177

178

179

180 181 182 183 184 185 186 187

i87bis i87ter

188 189 190 191

191 bis i9iter

192 193

1 9 4 195

196 197

198

199

2 0 0

201 202 203 204 205 206

2 0 7 2 0 8

209

2 1 0

211 212 213 214

2 1 5

Ned. Sw.

147

148 '49 150 151 152 153 154 155 156 157

— 158 159 160 161

161 bis loiter

162 163

164 165

166 167

168

169

170

171 172 173 174 175 176

(157a) (157b)

177

178

179 180 181 182

183

Ind. Sw.

216 217 218

2 1 9

220

221

222 223 224 225 226 227 228

2 2 9 2 5 0 251 2 5 2 2 5 5 2 5 4 2 3 5 2 3 6 2 3 7 2 3 8 2 3 9 2 4 0 241 2 4 2 2 4 4 2 4 ? 2 4 6 2 4 7 2 4 8 2 4 9 2 5 0 251

252

2 ? ?

254

2 5 ? 2 5 6 2 5 7 2 3 8

259

Ned. Sw.

184 185 186

187

188 , 189

190 191 192 193 194 195 196

197 198 199 2 0 0 201 2 0 2 2 0 3 2 0 4 2 0 5

2 0 6

2 0 7 2 0 8 2 0 9 2 1 0 211 2 1 2 2 1 3 2 1 4

215

2 1 6

217

2 1 8 2 1 9 2 2 0

— 221

(13)

Ind. Sw.

2 6 0 2Óobis 261 262 263

2 6 4

266 267 268 269

2 7 0 2 7 1 2 7 4

275 276 2 77

2 7 8 2 7 9 2 8 0 2 8 1 2 8 2 2 8 5 2 8 4

285 286

2 8 7 2 8 8

289

2 9 0 2 9 1 2 9 2 2 9 5 2 9 4 2 9 5 2 9 6 2 9 7 2 9 8 2 9 9 5 0 0

301 302

N e d . Sw.

2 2 2 222biS 223 224 225

2 2 6

227 228 229 230

2 5 1

— 234 235 236

2 5 7 2 3 8 2 3 9 2 4 0 ƒ 2 4 o b i s

l 2 4 o t e r 2 4 1

242 243 S 244 ( 245

— 246

2 4 7 2 4 8 248 b i s 2 4 8 t e r 2 4 9 2 5 0 2 5 o b i s 2 5 0 t e r 2 5 1 25 i b i s 2 5 2

253 254

Ind. Sw.

3 0 4

305

3 0 6

307 308 309 310 311 312 313 314

3 1 5 3 1 6

317

3 1 8

319

3 2 0 3 2 1 3 2 2 3 2 3 3 2 4

325 326 327

3 2 8 3 2 9

330 331

3 3 2

333 334

3 3 5

336 337 338 339 340 341 342 343 344 345 346

Ned. Sw

2 ? 5

256

2 5 7

258 259 260 261 262 263 264 265 266

2 6 7

268

269

2 7 0 2 7 1 2 7 2 2 7 3 2 7 4

275 276 277

2 7 8

279 280

2 8 1

282 283

2 8 4

285 286 287 288 289 290 291 292 293 294 295

(14)

X

Ind. S w .

347 348 349 5 5 0 351 5 5 2 353 354 355 356 357 358 359 360 361 362

? 6 ? 5 6 4 3 6 5 5 6 6

367 568 369 370 371 372 5 7 5 374 375 3 7 6 377 378 5 7 9 379a 380 381 382 382 bis 383 5 8 4 585

N e d . S w .

296 297 298 2 9 9 300

301 302 303 304 305 306 307 308 309 310 5 1 1

1 5 1 2 5 1 5 5 1 4 5 1 5 3 1 6 5 1 7 318 319 320 321

322 323 324 325 326

326a 326bis 327 328 328bis 329

Ind. S w .

386 587 5 8 8 389 390 5 9 1 392 3 9 5 393;bis 3 94 5 9 5 396 397 598 399 400 401 402 4 0 5 4 0 4 405 406 4 0 7 4 0 8 409 410 411 412

413 414

415 416 417 4 1 8 419 4 2 0 421 4 2 2

N e d . S w .

330 5 5 1 5 5 2 333 334 5 3 5 336 557

558 5 5 9 340 341 5 4 2 343 344 345 346 5 4 7 5 4 8 349 350

3 5 1 351 bis 352 353 354 355 356 357 358 3 5 8 b i s 3 ? 8 t e r 3 5 8 q u a t e r 359 360 361 5 6 2 363 3 6 4 365

(15)

Ind. Sw.

423 424 425 426 427 428 429 430 431 432

455 454 455

—:

— 456 457 458 459 / 440 441

• 442 445 444 445 446 447 448 449 450 451 45ibis 45iter 452 455 1 454 (oud) f 454 (nieuw) j 455 (oud) 1 45? (nieuw)

456 (oud)

Ned. Sw.

— 366 367 368 569 570 371 372 373 S 5 7 4 ( 574bis

575 576 577 578 579 380 581

382 383 384 ' 385 386 387 388 589

?89bis 389ter S 38çbis ( 389ter

390

391 (oud) 1 391 (nieuw) ) 392 (oud) ) 392 (nieuw) 1 595 (oud)

Ind. Sw.

S 457 (oud) ( 457 (nieuw)

458 459 460 461 462 463 j 464(oud) f 464 (nieuw)

465

\ 466 (oud)

\ 466 (nieuw) 467 468 469 470 471 472 475 474 475 476 477 (478 (oud) ) 478 (nieuw)

y 479 480 481

482 483 484 485 486

• 487 488 489 490 491 492 493

Ned. Sw.

394 (oud) } 394 (nieuw) )

394bis 395

396 397 398 399

400 (oud) ) 400 (nieuw) \

401

402 (oud) ) 402 (nieuw) j

403 404 405 406 407 408 409 410 411 412 415

414 (oud) | 414 (nieuw) \

415 416

^ 417 ( 4i7ter

4i7bis

418 419 420 421 422 425 424 425 426 426bis

(16)

XII

Ind. Sw.

4 9 4 4 9 ? 4 9 6 4 9 7 5 0 0 501 5 0 2

—•

50?

5 0 4

505 5 0 6

5 0 7 508

• —

5o8bis 5 0 9 5 1 0 511 512

5 1 5 5 1 4 515 5 1 6 5 1 7 5 1 8

?i9 519 bis 5 2 0

521 522 525

Ned. Sw.

4 2 7

4 2 8 4 2 9

4 3 0 45»

ƒ 452, ie

\ 455

$ 452, 2e ( 4 5 5

452, 5e 454 455 435his 45?a 435ter 45? quater 455 quinquies

436 4 5 7 437bis 457ter 457quater

458 459

4 4 0 441 4 4 2 4 4 5

444

~

Ind. Sw.

Î 2 4 525 526 5 2 7 (528)

5 2 9 550 531 532 533 534 535 556 557 558 559 5 4 0 541 5 4 2 5 4 4 545 5 4 6 5 4 7 548 5 4 9 550 551 552 5 5 5 5 5 4 '?'>'?

556 5 5 7 5573 558 558a 559 560 561 5 6 2 565 564

Ned. Sw.

4 4 5 446 4 4 7

447bis 448 449 450 451 451bis 451ter 451quater 455

4 5 4

4 5 5

4 5 7

458 4 5 9 4 6 0 461 462 465

464 465 466

467

468 469 4 7 0 471 4 7 2 4 7 5

(17)

Ind. Sw.

565 566

567

Ned. Sw.

4759 474 475 476

Ind. Sw.

Î

i

568 = 5Ó6bis 569 = yóóter

Ned. Sw.

i

S i

477 = 474bis 478 = 474ter

A F K O R T I N G E N . I

N HIRSCH

Gesch. Wetb.

v. Strafrecht

ZEVENBERGEN

S I M O N S

VAN H A M E L

N O Y O N

S M I D T

CASSUTTO

Indisch Wetboek van Strafrecht.

Nederlandsch Wetboek van Strafrecht.

M r . A. S. HlRSCH : Geschiedenis van het Wetb. van Strafr. voor Ned.= Indië.

Geschiedenis van het Wetb. van Strafr. voor Ned.=

Indië (Volledige verzameling der ontwerpen met toe=

lichting en terzake uitgebrachte adviezen, bijeenge=

bracht en gerangschikt door de bijzondere commissie uit de Staatscommissie voor de herziening van het Ind. privaat= en strafrecht), A m s t e r d a m — J . H. DE B U S S Y — 1 9 1 8 ) .

Prof. M r . W. ZEVENBERGEN : Leerboek van het N e d . strafrecht, deel I.

Prof. M r . D. SIMONS : Leerboek van het Ned. straf=

recht, deel I, 5e druk ; deel II, 4e druk.

M r . G. A. VAN HAMEL : Inleiding tot de studie van het N e d . strafrecht — 4e druk, bijgewerkt door M r . J. V. VAN DIJCK.

M r . T . J. N O Y O N : Het wetboek van strafrecht, 4e druk.

M r . H. J. S M I D T : Geschiedenis van het (Ned.) wetboek van strafrecht.

M r . Is. CASSUTTO : Het strafrecht in Ned.= Indië, 5e druk.

(18)
(19)

Nederlandsch-Indië

1

).

Sedert het herstel van het Nederlandsche gezag na het Engelsche tusschenbestuur leefde in Nederlandsch=lndië het denkbeeld der codifi=

catie 2). De uitvoering van die idee was echter, „in aanmerking genomen zijnde dat het zoo voor Nederlandsch=Indië, als voor Nederland zelf, van belang is, dat de wetten en bepalingen voor deze gewesten daar te stellen, zooveel immer mogelijk in verband worden gebragt met die, welke in het Vaderland bestaan" 3), in het besluit van de Commissarissen=Generaal van 10 Januarij 1819 N o . 6 4) voorbarig geoordeeld, zoolang het moeder=

land zijne eigene „civiele en crimineele wetboeken niet zoude h e b b e n " 5) . Tot 1 Mei 1848 zou het duren eer aan het tot afwachten gemaande ver=

langen naar wetboeken door codificatie van het Europeesch privaatrecht werd voldaan. Tegelijkertijd werden toen de rechterlijke organisatie en de burgerlijke* en strafrechtspleging, ook die onder de Inlanders en daar=

mede gelijkgestelde personen op Java en Madoera, in wetboeken uitput*

tend geregeld.

Met betrekking tot het strafrecht bleef6) in 1848 de bestaande toestand gehandhaafd. Dat kwam hierop neer, dat voorzoover de Europeanen betrof, behalve de enkele verordeningen, die eenige onderwerpen van strafrecht regelden 7), de bepalingen van strafrechtelijken aard der oude Bataviasche Statuten van 5 Juli 1642 moesten worden toegepast 8) en in de gevallen waarin door de Bataviasche Statuten niet waren voorzien, krachtens hare slotbepaling, „geobserveert ende onderhouden sullen worden de rechten, Statuten ende Costumen in de vereenighde Neder=

landen gebruict ende daer deselve mede sullen comen te difficieeren, ge=

useert ende achtervolght sullen worden de beschreven keyserlycke rech*

ten 9), voor sooveel die met de gelegentheyt van dese landen overeencomen en practicabel sullen sijn". De Inlanders bleven — voorzoover de Europee*

sehe strafbepalingen niet op hen toepasselijk waren, of voor hen speciale wettelijke bepalingen golden 10) — onderworpen aan hunne eigene wet=

ten en instellingen n) , in zooverre die niet bevonden werden strijdig te zijn

1) Vgl. bij dit hoofdstuk de §§ I — III van Prof. M r . H. A. IDEMA'S „ D e Ind. wetboeken van strafrecht" (1934). Toen genoemd werk verscheen, was dit boek reeds pers=klaar.

2) Vgl. Prof. M r . J. VAN KAN : Uit de geschiedenis onzer codificatie pag. 3.

3) Dus op grond van het concordantiebeginsel.

4) Ind. Stbl. 1819 N o . 20.

5) Prof. VAN K A N ibidem en M r . A. A. DE PINTO : Wetb. van Strafrecht voor Europeanen (1886) pag. 96.

6) Ingevolge artikel 1 der intérimaire bepalingen en art. 2 der bepalingen omtrent de invoe=

ring van de nieuwe wetgeving.

7) N . l . speciale misdrijven en overtredingen, zooals die terzake van belastingen en pacht=

voorwaarden, den slavenhandel en de mishandeling van slaven, valsche m u n t en vagebondage.

Vgl. DE PINTO pag. 96, en Gesch. Wetb. van Strafr. (1918) pag. 9—10.

8) De Bataviasche Statuten bevatten bepalingen van strafrechtelijken aard betreffende over=

spel, dronkenschap, dobbelen, „vechten ende manslagh", desertie, smaadschrift, ,,bosschende=

rije", zeeroof.

9) Het Romeinsche recht, zooals dat in Nederland gold.

10) Hetgeen het geval was met betrekking tot overtredingen van fiscale wetten, en die aangaande pachtvoorwaarden, valsche munt, slavenhandel en de mishandeling van slaven, vage=

bondage. Zie Gesch. v. h. Wetb. van Strafr. (1918) pag. 9—10.

1 1 ) Adat=strafrecht was, behalve in de genoemde artikelen van de intérimaire bepalingen en de bepalingen tot de invoering van de nieuwe wetgeving, in 1848 uitdrukkelijk gehandhaafd in

art. 25 Alg. Bep. In het laatste lid van laatstgenoemd artikel leest men, dat de Inlanders „naar de Inlandsche wetten worden gestraft, wanneer het geene misdrijven of overtredingen geldt,

(20)

— 2 —

met de „algemeen bekende beginselen van regt en de bevelen, mitsgaders de wetten van het Gouvernement" 1) .

In dat geldende recht waren in 1848 „alleen eenige der meest onont=

heerlijke wijzigingen gebracht" door de bepalingen ter regeling van eeni=

ge onderwerpen van strafwetgeving, welke een dadelijke voorziening eischen (de intérimaire bepalingen), zoomede door de strafbepalingen in de nieuwe wetgeving voorkomende als bijv. de bepalingen betrekkelijk misdrijven bij faillissement 2).

Was in 1848 het strafrecht nog niet gecodificeerd, die codificatie werd aangekondigd. Het Kon. Besluit van 16 Mei 1847 No. 1 (Ind. Stbl. 1847 No. 25), waarbij de nieuwe burgerlijke wetgeving in Indië werd inge=

voerd, droeg in zijn artikel 8 den Gouverneur=Generaal op om een ont=

werp=strafwetboek voor Ned.= Indië te doen vervaardigen en zoodra mogelijk naar Nederland te zenden ter beoordeeling en bekrachtiging.

De uitvoering van die opdracht zou echter blijken niet zoo vlot in het werk te gaan als verwacht werd; niet minder dan drie commissies, waar=

van twee het niet tot een ontwerp zouden brengen, waren daarvoor noodig en een twintigtal jaren scheiden het Kon. Besluit van 1847 en de eerste codificatie van het strafrecht.

De eerste commissie onder voorzitterschap van Staatsraad Jhr. Mr.

H. L. WlCHERS kreeg opdracht een. ontwerp=strafwetboek voor Europea=

nen en met deze gelijkgestelden samen te stellen, dat later al dan niet gewijzigd op Inlanders en met deze gelijkgestelden zou kunnen worden toepasselijk verklaard. Als leidraad voor het te ontwerpen wetboek moest het Ned. Wetboek van Strafrecht 3) dienen. Echter behoorde dat laatste wetboek niet slaafsch te worden gevolgd, aangezien in aanmerking diende te worden genomen, dat het enkel voor een westersche maatschappij was ingericht.

Herhaalde wijziging in de samenstelling der commissie* WlCHERS, drukke werkzaamheden, die uit anderen hoofde aan hare leden waren opgedragen, en de moeilijkheden, welke in Nederland bij het maken van een nationaal wetboek van strafrecht rezen, waren even zoovele redenen,

(Vervolg van noot l,pag. 1).

ter zake waarvan zij aan de europeesche strafbepalingen zijn onderworpen". Blijkbaar van=

zelfsprekend — art. 25 Alg. Bep. rept er niet over — gold adat=strafrecht ook niet in de ge=

vallen, dat speciaal voor Inlanders geschreven wettelijke strafbepalingen overtreden werden ; zie bijv. Stbl. 1856 No. 19 (overtredingen van opgezetenen en Inlandsche hoofden op particu=

liere landerijen bewesten de Tjimanoek).

In de practijk kwam van toepassing van het adat=strafrecht niet veel terecht ; zie beneden.

1) Zie het bovengenoemd besluit van de Commissarissen=Generaal van 10 Jan. 1819 No. ó (Ind. Stbl. 1819—20). In de M. v. T. op het Wetb. v. Strafr. voor Europeanen van 1866 (—DE PINTO t.a.p. pag. 100—) leest men, dat het Inlandsche strafrecht in 1848 was gehand*

haafd in zoover het niet strijdig was met „Europeesche begrippen van regt en orde".

2) Vgl. DE PINTO t.a.p. 94 en 95. Zie ook het verslag van het beheer en den staat der Oost*

Indische koloniën over 1849, blz. 36.

De bepalingen betreffende de misdrijven bij faillissement golden alleen voor de Europeanen.

De intérimaire bepalingen, Ind. Stbl. 1848 No. 6, die zoowel op Europeanen als op Inlanders toepasselijk waren, houden behalve algemeene bepalingen — (definities omtrent misdrijf en overtreding, bepalingen over verzachtende omstandigheden gelegen in jeugdigen leeftijd, en over verbeurdverklaring) — en voorschriften over enkele misdrijven — (oplichting en andere bedriegelijke handelingen, stellionaat, verduistering, misbruik van vertrouwen) -— een nieuw strafstelsel in, dat voor Europeanen en Inlanders verschillend geregeld was.

3) Dat was dus de Code Pénal, die immers ,,bij provisie en tot dat daarin nader zou zijn voorzien" in Nederland was gehandhaafd, een tijdelijke handhaving, die geduurd heeft van 1831 tot 1886.

(21)

d a t d e c o m m i s s i e d e h a a r g e g e v e n o p d r a c h t n i e t v o l e i n d i g d e1) . O p 4 D e c e m b e r 1 8 5 ? w e r d zij o n t b o n d e n e n i n O c t o b e r v a n h e t d a a r o p vol*

g e n d e j a a r v o l g d e d e b e n o e m i n g v a n e e n c o m m i s s i e i n Nederland, be=

s t a a n d e u i t M r s . M . H . G O D E F R O I , L . W . C . K E U C H E N I U S e n S . K E I J Z E R

als s e c r e t a r i s .

D e z e N e d e r l a n d s c h c c o m m i s s i e k r e e g e e n e e n v o u d i g e r o p d r a c h t d a n d e commissiesWlCHERS g e g e v e n w a s . I n a f w a c h t i n g v a n d e i n v o e r i n g v a n h e t n a t i o n a l e w e t b o e k i n N e d e r l a n d , d a t i m m e r s n a d e r h a n d o o k v o o r I n d i ë d i e n d e t e w o r d e n n a g e v o l g d , w a s h e t v o o r h e t s a m e n t e s t e l l e n tij=

delijke I n d i s c h e w e t b o e k e n k e l n o o d z a k e l i j k d e n o o d i g e w i j z i g i n g e n e n a a n v u l l i n g e n i n d e n C o d e P é n a l a a n t e b r e n g e n .

O o k d e z e t w e e d e c o m m i s s i e w a s h e t n i e t g e g e v e n t e v o l d o e n a a n d e h a a r v e r s t r e k t e o p d r a c h t . H e t o p t r e d e n v a n M r . G O D E F R O I als m i n i s t e r v a n J u s t i t i e e n d e b e n o e m i n g v a n M r . K E U C H E N I U S t o t l i d v a n d e n R a a d v a n N e d . = I n d i ë b e t e e k e n d e , d a t d e c o m m i s s i e feitelijk o n t b o n d e n w e r d e n d e zaak d e r s t r a f w e t g e v i n g o n a f g e d a a n bleef.

T o e n bij d e v a s t s t e l l i n g v a n H o o f d s t u k X I d e r b e g r o o t i n g v a n 1861 d e T w e e d e K a m e r d e a a n d a c h t d e r R e g e e r i n g o p n i e u w o p d e codificatie d e r I n d i s c h e s t r a f w e t g e v i n g v e s t i g d e , w e r d o p 2 4 D e c e m b e r i 8 6 0 d e d e r d e

c o m m i s s i e i n g e s t e l d , b e s t a a n d e u i t M r s . J h r . D . A . J. J U N I U S VAN H E M E R T , W . F . G . L . F R A N Ç O I S e n S . K E I J Z E R e n M r . A . A . DE P I N T O als s e c r e t a r i s .

A a n d e c o m m i s s i e w e r d o p g e d r a g e n , , t e r v o o r z i e n i n g i n d e b e h o e f t e v a n e e n s t r a f w e t b o e k v o o r N e d e r l a n d s c h = I n d i ë z i c h t e b e l a s t e n m e t h e t voor=

d r a g e n v a n z o o d a n i g e w i j z i g i n g e n e n a a n v u l l i n g e n v a n d e n C o d e P é n a l van 1 8 1 0 , als d e e i g e n a a r d i g e t o e s t a n d d e r N e d e r l a n d s c h = I n d i s c h e be=

z i t t i n g e n e n d e i n h e t F r a n s c h e w e t b o e k h i e r t e l a n d e r e e d s g e b r a g t e wij=

z i g i n g e n m o g t e n w e n s c h e l i j k m a k e n " 2) .

B i n n e n h e t jaar b r a c h t d e z e d e r d e c o m m i s s i e h a a r t a a k t e n e i n d e , o p 19 N o v e m b e r 1861 b o o d zij e e n „ o n t w e r p v a n e e n w e t b o e k v a n straf r e g t v o o r N e d e r l a n d s c h = I n d i ë (wetboek voor de Europeanen)" m e t d a a r b i j be=

h o o r e n d e m e m o r i e v a n t o e l i c h t i n g a a n d e n M i n i s t e r v a n K o l o n i ë n a a n . V i e r j a r e n l a t e r , bij K o n i n k l i j k b e s l u i t v a n 10 F e b r u a r i 1866 N o . 54 ( I n d . S t b l . N o . 55) w e r d h e t o n t w o r p e n w e t b o e k v a s t g e s t e l d . H e t l a n g e tijds=

v e r l o o p , d a t d e i n d i e n i n g v a n h e t o n t w e r p s c h e i d t v a n d e v a s t s t e l l i n g v a n h e t w e t b o e k , is v o o r n a m e l i j k t e wijten a a n v e r s c h i l v a n g e v o e l e n o v e r d e v r a a g of d e codificatie v a n h e t s t r a f r e c h t b e h o o r d e p l a a t s t e h e b b e n b i j w e t of k o n i n k l i j k b e s l u i t 3) .

H e t n i e u w e w e t b o e k t r a d i n w e r k i n g o p 1 J a n u a r i 1 8 6 7 . O p d i e n d a t u m is, i n g e v o l g e artikel 5 8 5 v a n h e t w e t b o e k ( v o o r z o o v e r d e E u r o p e a n e n b e t r e f t ) „ a f g e s c h a f t h e t wettelijk g e z a g " v a n h e t o u d = H o I l a n d s c h e n v a n h e t R o m e i n s c h s t r a f r e c h t .

Bij h e t s a m e n s t e l l e n v a n h e t w e t b o e k v a n 1866 heeft d e c o m m i s s i e zich zoo g e t r o u w m o g e l i j k a a n h a a r m a n d a a t g e h o u d e n , d e o o k i n a r t i k e l 75 lid 1 ( o u d ) v a n h e t R e g e e r i n g s r e g l e m e n t n e e r g e l e g d e c o n c o r d a n t i e = e i s c h

1) Vgl. de Rapporten=WlCHERS van 6 juli 1848 en 25 F e b . 1849 : Het Recht in Ned.=Indië dl. 1 j pag. 395 ; 394 en 409.

Zie ook H . H . VAN DEN BERG : Ned.=Ind. en Br.=Ind. strafrecht pag. 114 e.V.

2) DE PINTO t.a.p. pag. 99. Zie ook VAN DEN BERG t.a.p. pag. 121 e.v.

3) DE PINTO pag. V.

W . v. S. 2.

(22)

— 4 —

is nauwkeurig in acht genomen ; „vele bepalingen van den Code Pénal die op zich zelf aan gewigtjge bedenkingen onderhevig zijn", zijn in het wetboek overgenomen*). De voornaamste afwijking, die de commissie aangedurfd heeft, bestaat hierin, dat waar de Code Pénal in vier boeken is verdeeld, het Wetboek van i860 uit twee boeken bestaat. De eerste twee boeken van den Code, die algemeene bepalingen bevatten, heeft de com=

missie in een boek samengevat en het vierde boek van den Code, hande- lende over Politie=overtredingen, werd niet overgenomen*). Ook verdient vermelding, dat de drieledige verdeeling der strafbare feiten, volgens artikel i Code Pénal, dat onderscheidde tusschen misdaden, wanbedrij=

ven en overtredingen, niet in het wetboek van i860 is overgenomen, doch daarin behouden bleef de onderscheiding tusschen misdrijven en over=

tredingen3) van de Bepalingen ter regeling van eenige onderwerpen van strafwetgeving4).

Het op i Januari 1867 in werking getreden wetboek gold alleen voor de Europeanen en met deze gelijkgestelden. De ontwerpers hebben die beperkte gelding aanvaard omdat artikel 7? lid 2 (oud) Reg Regl zich tegen codificatie van het strafrecht voor de Inlanders door den Nederland*

sehen wetgever verzette en bovendien „met het oog op den geheel verschil*

lenden aard en de zeer uiteenloopende behoeften van de Europeesche en inlandsche bevolking", „toch nimmer zoude kunnen worden gedacht aan de ontwerping van één en hetzelfde wetboek voor alle ingezetenen5)"

Op grond van het genoemde ze lid van artikel 75 (oud) Reg. Regl werd de Gouverneur=Generaal uitgenoodigd, de daarvoor vatbare bepalingen van het Wetboek van Strafrecht voor Europeanen zoo spoedig mogelijk op de Inlanders en met hen gelijkgestelden toepasselijk te verklaren

De Procureur=Generaal bij het Hooggerechtshof van Ned.= Indië Mr.

I . H. DER KINDEREN adviseerde om practische redenen niet het Wetboek van Strafrecht voor Europeanen op de Inlanders toepasselijk te verklaren doch laatstgenoemde personen in het genot te stellen van een afzonderlijk wetboek. In opvolging van dit advies en almede op aanraden van Mr. T H. DER KINDEREN werd den van verlof terugkeerenden Raadsheer van het Hooggerechtshof Mr. F. F. L. U. LAST op z7 Juni 1866 opdracht ver=

leend een apart strafwetboek voor de Inlanders samen te stellen, waarbij naar de bedoeling was, zooveel mogelijk zouden moeten worden gevolgd en overgenomen de bepalingen van het wetboek van strafrecht voor Europeanen. De keuze , die op Mr. LAST gevallen was, bleek weinig ge=

Jukkig. Drie jaren nadat Mr. LAST zijn opdracht ontving, vroeg hij daar=

van ontheffing, aangezien hij van oordeel was, dat het voor het Fransche volk uitgevaardigde wetboek, enkele bepalingen uitgezonderd, geheel onge*

schikt zou zijn voor de Inlanders.

1) DE PINTO t.a.p. pag. 109 (cursiveering aangebracht)

G e l b M "ed oPn t a n « n ere ä r Z i e T adge%a P a r t ' " *° »°^™^™r*™ door den Gouv.

dinVen in de R^'nAoP/8; 6 *%' 2 i e VOOr d e onderscheiding tusschen misdrijven en overtre"

fc™ 'Tut!'"fl8 :

te

4

r

t

eg

Rech! ^ Ä Ä ^ " ?

9

", " — ^ ^ «»PP°*

5) DE PINTO t.a.p. pag. 102. '

(23)

Weinig beters bleef den Gouverneur=Generaal toen over dan Mr. T . H. DER KINDEREN zelf met de samenstelling van het strafwetboek voor Inlanders te belasten. In 1870 diende Mr. DER KINDEREN zijn ontwerp in, dat nadat enkele kleine wijzigingen daarin waren aangebracht, bij ordon=

nantie van 6 Mei 1872 (Ind. Stbl. No. 85) werd vastgesteld en in werking trad op 1 Januari 1875. Op genoemden datum werd, ingevolge artikel 587, „afgeschaft het wettelijk gezag van het Inlandsen, van het oud=Hol=

landsch en van het Romeinsch (straf)regt" voor de Inlanders.

Bij het samenstellen van het Wetb. v. Strafr. voor Inlanders heeft M r . der Kinderen, de hem gegeven opdracht stipt uitvoerend, het Wetboek van strafr. voor Europeanen als „legger" gebruikt, alleen in de gevallen waarin de aard, de godsdienst en de omgeving der Inlanders afwijking van dat wetboek noodig maakten, is zulks geschied1). In de memorie van toelichting op zijn wetboek (§ 3) kon Mr. DER KINDEREN de volgende, vooral tegenover het oordeel van Mr. LAST zeer typeerende, woorden schrijven : „Tengevolge der invoering van het Wetb. (v. Strafr. voor In=

landers), zal regtens zijn wat feitelijk reeds sints lang geschiedt, dat de in=

lander onderworpen is aan het, ofschoon eenigszins gewijzigd, strafregt voor Europeanen2); het (wetboek van 1872) is de vervanging eener sedert lang gevestigde jurisprudentie door een positieve wetgeving. Feitelijk was toch de Code Pénal sints de laatste vijf en twintig jaren het rigtsnoer bij de strafregtspleging over den inlander en opmerkelijk is het, dat dit bij dezen nimmer den minsten tegenstand heeft ondervonden, maar hij zich integendeel steeds gemakkelijker heeft aangesloten aan onze bepalingen, die hem meestal duidelijker waren dan zijne adat, met wier voorschriften het vulgus in den regel onbekend i s " 3) .

1 Januari 187? is nog om een tweede reden in de geschiedenis van de codificatie van het Indische strafrecht een belangrijke datum. Toen tra=

den in werking de twee bij de ordonnanties van 15 Juni 1872, Ind. Stbl.

Nos. 110 en t i l , vastgestelde politiestrafreglementen, respectievelijk voor de Europeanen en voor de Inlanders.

Een blijvend leven zou, — het was immers van den beginne af voorzien

— de Indische strafwetboeken niet beschoren zijn. Wanneer op ? Maart 1881 in Nederland de wet tot vaststelling van het nationale wetboek van strafrecht door den Koning wordt bekrachtigd, eischt het concordantie«

beginsel van art. 75 (oud) R.R. onverbiddellijk navolging van den Indi=

sehen wetgever4).

Ingevolge opdracht hem bij Kon. Besluit van 70 November 1883 ver=

strekt, diende de Directeur van Justitie in 1886 een ontwerp in, waar*

1) Het voornaamste verschil tusschen de Wetboeken van 1866 en 1872 is het onderscheid in strafstelsel. Verg. hierover Prof. SIMONS: N . I. strafrecht, THEMIS 1919 pag. 511 e.v. en VAN DEN BERG t.a.p. pag. 140 e.v.

2) Sedert 1848 had de Indische jurisprudentie den Code Pénal bij hare rechtspleging over de Inlanders geraadpleegd; vgl. M r . T . H. DER KINDEREN : W . V . Str. voor Inl.( 1872) pag. 111 en

\ " t v GRAAFLAND : Strafwetgeving in den Ned.= lnd. Archipel (prft. 1893) pag. 13 en 23 3) De invoering van het wetboek van 1872 heeft, zoo schrijft A. C. H . GRAAFLAND in zijn genoemde dissertatie, „vernietigd het eeuwenoud beginsel van rechtspraak naar de Inlandsche adats . In de M . v. T . van het ontwerp=SuNGENBERG (zie beneden) leest men, dat (na een twin=

tigtal jaren) „niet gebleken is dat de inboorling (door het Wetboek van 1872) in een hem niet passenden rechtstoestand is gebracht".

4) Vgl. hierover v. D. BERG t.a.p. pag. 152 e.v.

(24)

— 6 —

in het Nederlandsche strafwetboek voor de Europeanen in Indië pasklaar gemaakt was. Dat ontwerp werd bij Kon. Besluit van 28 Maart 1887 No.

1? in handen gesteld van een in Nederland ingestelde commissie onder voorzitterschap van den oud=president van het Hooggerechtshof M r . D. L. F. DE PAULY. Uit de opdracht daarbij aan de commissie verstrekt, blijkt dat de Regeering een geheel nieuw ontwerp van de commissie wenschte. Vier jaren later op 24 Juni 1891 kwam de commissie met haar taak gereed. Het nieuwe ontwerp=strafwetboek voor de Europeanen werd bij Koninklijk besluit van 12 April 1898 No. 30 vastgesteld en afgekon=

digd in Ind. Staatsblad No. 17? van genoemd jaar1). De nader te bepa*

len dag voor de inwerkingtreding van het wetboek is echter nooit vast=

gesteld.

Het wetboek van 1898 behoorde, naar de Regeering meende, anders dan in 1866 was geschied tegelijk met een nieuw wetboek van strafrecht voor de Inlanders in werking te treden. De afzonderlijke invoering van een nieuw strafwetboek voor de Europeanen zou „behalve tot onbillijk=

heden tegenover de Inlanders", die alsdan immers onderworpen zouden blijven aan een op „de verouderde begrippen van den Code Pénal" ge=

baseerd strafrecht, tot „moeilijkheden aanleiding geven in het geval van connexiteit".

Mr. R. Z. DANNENBARGH was al in 1895 — dus nog vóór de vaststelling van het nieuwe strafwetboek — met de voorbereiding van de toepasselijk ver=

klaring van dat wetboek op de Inlanders belast, doch volvoerde zijn taak niet, aangezien hij benoemd werd tot raadsheer van het Hooggerechtshof.

Daarop volgde op 5 Juni 1898 de opdracht aan Mr. J. SLINGENBERG2) om onder leiding van het ministerie van Koloniën een „zelfstandig"

strafwetboek voor de Inlanders samen te stellen. Het ontwerp=SLlNGEN=

BERG3) dat op „dezelfde grondslagen als het Wetb. v. Strafr. voor Eur.

van 1898 rustte", heeft nooit het staatsblad bereikt, aangezien de inzichten van den inmiddels opgetreden minister IDENBURG unificatie van het straf=

recht in Ned.= Indië met zich brachten.

Bij Kabinetsmissive van 14 Juli 1909 gaf genoemde bewindsman aan een bijzondere commissie4) uit de, op 70 Juli 1892 ingestelde, staats=

commissie tot herziening van het Indische Privaat= en Strafrecht opdracht om een strafwetboek voor alle bevolkingsgroepen te ontwerpen.

28 Mei 1913 biedt genoemde commissie haar ontwerp met memorie van toelichting aan. Hét advies der Indische regeering werd ingewonnen,

1) Zeven jaren duurde het dus eer het ontworpen Wetboek vastgesteld werd. Dit lange tijdsverloop was noodig voor de adviezen, die Indië en de Raad van State moesten uitbrengen,

i v i 5E K M E I'E R : H e t nieuwe strafwetboek ; Ind. Tijdschr. v. h. Recht dl. 110 pag. 5.

z) Mr. SLINGENBERG had als secretaris aan den arbeid van de commissie=DE PAULY deelge=

nomen.

'•' ' " / u - ^ ' V' T" o p n e t ontwerP=SHNGENBERG (pag. 97 — 99) is de vraag onder de oogen gezien, ot bij de strafwetgeving voor de Inlanders het Eur. strafrecht, voorzoover mogelijk, op de Inlanders moest worden toepasselijk verklaard, dan wel moest worden overgegaan tot codifia

n V ' t "1 Inlandsche begrippen van strafrecht".

Ofschoon het laatste de „natuurlijke w e g " scheen, is in eerstgenoemden zin beslist. Het zoude zoo leest men — een „slechte staatkunde" zijn om „waar Europeanen en Inlanders naast ernaar leven in hetzelfde land twee verschillende systemen van strafrecht in werking te brengen", terwijl verder „het stelsel om de Inlanders te doen beheerschen door Inlandsch strafrecht prac- tisch met uitvoerbaar bleek, aangezien het Inlandsche strafrecht „moeilijk vastgesteld kon aan 1b ^ " , "v o o r z o o v e r h e t vastgesteld kon worden, onvolledig" werd geoordeeld, (cursiveering

4) Bestaande uit M r s . A. STIBBE, W . C. VEENSTRA, J. J. HAGEN en H . ]. SCHEUER.

(25)

waarna bij Koninklijk besluit van 15 October 1915, afgekondigd in In=

disch staatsblad No. 752 van dat jaar, werd vastgesteld het Wetboek van Strafrecht voor Nederlandsch=Indië. Op 1 Januari 1918 trad het nieuwe Wetboek in werking.

De invoeringsverordening werd vastgesteld bij Koninklijk besluit van 4 Mei 1917 No. 46 (Ind. Stbl. 1917 N o . 497), terwijl bij ordonnantie van 18 December 1917 (Ind. Stbl. 752) in verband met de invoering van het nieuwe wetboek eenige ordonnanties werden gewijzigd, die na 18 Decerns ber 1916 waren afgekondigd.

Bij de samenstelling van het thans geldende wetboek van strafrecht is de concordantie=eisch neergelegd in art. 75 (oud) R.R. „zooveel mogelijk gevolgd, van de grondslagen van het Nederlandsche wetboek is niet afge=

weken ; ook de indeeling van dat laatste wetboek is gevolgd, noch de in=

voeging van nieuwe artikelen, noch die van een nieuwen titel, noch het weglaten van artikelen bracht principieele wijziging in het Nederlandsche stelsel"1).

Afwijking van het Nederlandsche wetboek van Strafrecht geschiedde hoofdzakelijk wanneer de bijzondere toestanden in Nederlandsch=lndië dit noodzakelijk maakten. Voor de vraag, wanneer die bijzondere Indische t oestanden aanwezig zijn, heeft de commissie niet alleen gelet op de Eu=

ropeesche maatschappij, doch ook rekening gehouden met de Inlandsche samenleving en de daar heerschende toestanden2). Echter werd „slechts met die rechten, zeden en gewoonten der onderscheidene bevolkings=

groepen, welke met de rechtsorde in de Indische maatschappij in verband staan, rekening gehouden."

Voor de vraag, welke wijzigingen noodzakelijk waren, heeft de com=

missie behalve het vigeerende Indische strafrecht, de literatuur en juris«

prudentie, in de eerste plaats geraadpleegd het Wetboek van 1898 en het van regeeringswege gepubliceerde ontwerp van een nieuwe strafwet voor Inlanders (ontwerp=SLINGENBERG), terwijl ook gebruik gemaakt werd van de over beide wetboeken uitgebrachte ambtelijke adviezen. Aan het wet=

boek van strafrecht voor de Europeanen van 1898 vooral zijn verschillen*

de wijzigingen ontleend en die „eerste met kundige hand vervaardigde Indische bewerking van het Nederlandsche strafwetboek heeft zelfs in vele opzichten als leidraad gediend."

Met groote hulde is het nieuwe wetboek bij zijn totstandkoming aller»

wegen begroet. „Door het een plaats te geven in de wetgeving heeft — naar de Raad van State meende — de Kroon den lof verworven, dat zij volkomen is geslaagd bij (de) eerste poging tot vervanging van de bestaan»

de omslachtige codificatie door een voor alle bevolkingsgroepen geldende enkelvoudige regeling, die zich aansluit aan het Nederlandsche Wetboek van Strafrecht". En de minister was van oordeel, dat het wetboek, „of«

schoon op alle bevolkingsgroepen toepasselijk, beter bij de rechtsbehoef«

ten van (de Inlanders en Vreemde Oosterlingen) aansluit dan het (toen)

1) Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht voor Ned.=Indië (1918) pag. 21 — 2 2 . 2) Zie bijv. de artikelen 49, 92, 99, 109 en 458 — 4 4 1 .

Verg. in dit verband Prof. SIMONS : N . I. Strafrecht, T H E M I S »919 pag. 309 e.V.

(26)

bestaande, bijzonderlijk voor hen gemaakte strafwetboek voor de In*

landers"1).

Bij deze zienswijze sloot de president der beide Hooge Gerechtshoven van Ned.= Indië, Mr. J. H. CARPENTIER ALTING, zich aan door ter plechtige openbare terechtzitting gehouden op 2 Januari 1918 2) het nieuwe wetboek — merkwaardig genoeg — te noemen een „nationaals

Indisch Strafwetboek".

Wat kan tegen dien galmend verkondigden lof worden aangevoerd?

De vraag wordt hier slechts gesteld, niet beantwoord 3) .

1) Gesch. v. h. Wetboek van Strafrecht voor Ned.=Indië pag. 29.

2) Ind. Tijdschrift v/h Recht deel 110 p . 19 e.V. Vgl. ook Raadsheer M r . F . C. HEKMEYER 1. 1 i o p . 3 e.v.

3) Vgl. VAN VOLLENHOVEN: Adatrecht van Ned.=Indië I pag. 2 2 4 ; II pag. 733 en 752 KORN : Adatrecht van Bali 2e dr. pag. 68. VERGOUWEN : Med. afd. Bestuurszaken, serie A N o ' 10 pag. 32 — 33. MALLINCKRODT : Adatrecht van Borneo pag. 264. SCHEPPER: prae=advies 1929, Voorwaardelijke veroordeeling, T . 129, pag. 333 ; IDEMA : inaugurale rede 1931.

(27)

BOEK I1)

Titel I.

Artikel z.

Behalve verschillen, die geen nadere toelichting behoeven (de woorden „Nederlandsche", tegenover „Ned.= Indische" ; „ ' t rijk in Europa" tegenover „Ned.= Indië"), is in artikel 2 N 2) de uitdruk*

king „Nederlandsche strafwet" gebezigd, terwijl in art. 2 I gespro=

ken wordt van : „Ned.= Indische wettelijke strafbepalingen" (vgl.

ook het opschrift van Titel I Boek I).

Nederlandsche schrijvers en jurisprudentie nemen aan, dat in art. 2 N met het woord „strafwet", „strafwet in ruimeren z i n " bedoeld wordt3).

In Ned.= Indië is natuurlijk elk meeningsverschil over dit punt door de gekozen redactie uitgesloten4).

Vragen wij naar de aanleiding, die er voor de samenstellers van het Ind.

Strafwetboek bestond om op dit punt af te wijken van de Ned.=Strafwet, dan lezen wij in de M . v. T . : „ D e meer beperkte beteekenis welke het woord „ w e t " sedert het Regeeringsreglement van 1854 heeft, deed de voorkeur geven aan de meer algemeene uitdrukking „wettelijke strafbe«

palingen"5)".

Het feit, dat als gevolg van de „technische" beteekenis van het woord

„ w e t " in het Indische recht een „beperkte opvatting van het begrip

„strafwet" door den Indischen rechter"6) te verwachten was, leidde dus tot wijziging van dat woord in „wettelijke strafbepalingen". Voor de beginselen in art. 2 e.v. I neergelegd, moest een ruime toepassing gewaar=

borgd zijn.

Met artikel 2 I hangt samen de bepaling van artikel 102 I7) , waarin wij een definitie vinden van hetgeen te ve-rstaan is onder „wettelijke strafbepaling" t.w. : „elke strafbepaling, voorkomende in algemeene of locale verordeningen of in reglementen en keuren van politie".

Artikel j .

Geen der verschillen tusschen art. j I en art. j N behoeven, na hetgeen bij artikel 2 I is vermeld, nadere toelichting.

1) Zie de opmerking bij de Vergelijkingstabel. In margine zijn de artikelen van het N e d = Sw. aangehaald.

2) I z= Ind. Strafwetboek ; N = Ned. Strafwetboek.

3) SIMONS I — 8 4 N O Y O N I — j j ; v. HAMEL 121 ; ZEVENBERGEN I — 1 8 8 ; implicite ook rc.K.6 April 191 * W . 9764 in welk arrest het beginsel van art. 2 N wordt toegepast op de wet van 3 Aug. 1914, ( N e d . S. 344) en het K. B. van 3 Aug. 1914, (Ned. S. 369)

4) Zie CASSUTTO I — 46, noot.

5) HIRSCH 30 ; Gesch. v. h. W . v. S. voor Ned.=Indië pag. 3 1 .

o) Vgl. ook HIRSCH 183 ; Gesch. v. h. W . v. S. voor Ned.^Indië pag 188 7) Buiten werking gesteld bij Stbl. 1920 — 382 ; zie beneden.

(28)

— 10 —

Artikel 4.

(4) De verschillen in den aanhef tusschen artikel 4 I en art. 4 N kun=

nen wij onder verwijzing naar het bij art. 2 I vermelde voorbijgaan.

A. Art. 4 — ie I en art. 4 — ie N verwijzen beide naar elders omschreven misdrijven ; deze zijn, na de jongste wijziging in art.

4 I bij Ind. Staatsblad 1930'—31 aangebracht:

a. in Indië : artt. 1 0 4 — 108, 110, 111 bis onder ie I en in Ned. :

artt. 9 2 — 96 en 97a onder ie N , handelende over de „miss drijven tegen de veiligheid van den Staat" ;

b. in Indië : art. 127 I en in Nederland : art. 105 N , waartusschen

geen verschillen bestaan ;

c. in Indië'- artt. 130—132 I, overeenkomende met artt. 108 —

110 N , handelende over de misdrijven tegen de Koninklijke waardigheid, en art. 133 I, waarvan een analoge bepaling in de Ned. Wet ontbreekt, handelende over het misdrijf tegen de waardigheid van den Gouverneur=Generaal.

In beginsel bestaat er dus tusschen art. 4 •— ie I en art. 4 — ie N geen verschil, de verschillen, die tusschen de aangehaalde misdrijven mochten voorkomen, komen bij die misdrijven zelve ter sprake.

B. Art. 4 — 2e I en art. 4 — 2e N verschillen niet principieel van elkaar.

In de eerste plaats valt op te merken, dat de Nederlandsche bepaling spreekt over „rijksmuntspeciën (en) rijksmuntbiljetten", hetgeen in het Indische artikel weergegeven is door : „muntspeciën of muntbiljetten in Ned.= Indië wettig gangbaar".

Deze afwijking is slechts eene uitwendige. ,,De uitdrukking (van art. 4 — 2e I), zegt de M . v. T., moest in verband met het Indische muntstelsel een andere zijn dan die van het Nederlandsche artikel en de keuze is toen gevallen op de uitdrukking „muntspeciën in Ned.= Indië wettig gangbaar" in overeenstemming met art. 32 (oud) der A.B. (Dit artikel werd door art. 5 lid 1 sub e Inv. Ind. Sw. afgeschaft).

De uitdrukking ,,muntpapier", die voor 1925 in art. 4 — 2e N stond, hebben de ontwerpers van het Ind. wetboek, niettegenstaande ten tijde van hun arbeid zoodanig papier in Indië niet bestond, overgenomen omdat zij rekening wilden houden met de mogelijkheid, dat „zoodanig papier in de toekomst in Indië als wettig gangbaar zou worden ingevoerd".

Ind. Stbl. 1926 — 5 5 9 jo. 429 wijzigde die uitdrukking, in navolging van de wijziging door Ned. Stbl. 1925 — 245 in art. 4, 2e N aangebracht, in

„muntbiljetten".

Ook een tweede verschil tusschen de artt. 4, 2e I en 4, 2e N doet

aan het beginsel der beide bepalingen niets af ; waar in de Neder=

(29)

landsche bepaling gesproken wordt over : „van rijkswege uitgege=

ven zegels of merken" meende de Indische wetgever terminologisch nauwkeuriger te zijn door te schrijven : „zegels of merken vanwege de Ned. Ind. Regeering uitgegeven of geplaatst", aangezien (men zie hiervoor o.a. art. 255 I) het spraakgebruik wil, dat merken wor=

den „geplaatst" d.i. aangebracht op de daaraan onderworpen voor«

werpen.

C. Art.4 — je I en Art. 4 — 3e N .

Van de in deze bepaling tusschen beide strafwetten voorkomende verschillen noemen wij allereerst de zinsnede : „de schuldbrieven of certificaten van schuld van den Nederlandschen Staat of van eene Ned. provincie, gemeente of openbare instelling" in het Ned. arti=

kei, tegenover die „ten laste van Ned.=Indië van een gewest of een gedeelte van een gewest" in de Indische bepaling.

De uitdrukking „Nederlandsche Staat" in art. 4 — 5e N is in hart technische beteekenis gebruikt, en omvat dus ook Nederlandsen»Indië, Suriname en Curaçao1). Voor een dergelijke ruime terminologie bood de Ind. Strafwet geen plaats. Vandaar de woorden „schuldbrieven enz. ten laste van Ned.=Indië".

De M . v. T . wijst bij art. 4 — 5e I op art. 14 der oude Comptabili=

teitswet2) (Ind. Stbl. 1895 N o . 225), volgens welke bepaling het mogelijk is, dat een geldleening „ten laste van Ned.= Indië" wordt aangegaan, en op art. 68A lid 3 R. R. ( = 124 I.S.) waaruit blijkt, dat ook „ten laste van een gewest of een gedeelte van een gewest eene geldleening kan worden aangegaan."

Geldleeningen ten name en „ten laste van den Staat (lees : het rijk) doch ten behoeve van Ned.= Indië", zooals die in 1885 , 1898 en 1905 werden gesloten (zie K L E I N T J E S : Staatsinstellingen 5e dr. II-—-137), vallen, al wordt Indië met de betaling van rente en aflossing dier Ieenin=

gen belast, niet onder de zinsnede „schuldbrieven of certificaten van schuld ten laste van Ned.= Indië" van art. 4, 3e I Er is dus o.m. daarom reden in genoemd artikel de staatspapieren te vermelden, wat verzuimd werd.

Thans hebben op grond van de bestuurshervormingswet Provincie, Regentschap en Stadsgemeente hun intrede in het Indische staatsbestel gedaan. Ook ten laste van deze publiekrechtelijke gemeenschappen kun=

nen geldleeningen worden aangegaan (art. 68 Prov. ord., art. 61 Regent«

schapsord.; art. 91 Stadsgemeente=ord.) ; een precieze aanduiding van de in Ned.= Indië bestaande publiekrechtelijke lichamen met eigen geld=

middelen zou thans moeten luiden „provinciën en andere gewesten, ge=

deelten van provinciën en gedeelten van gewesten" (vgl. artt. 119, 121 en 123 I.S.). Zonder bezwaar kan echter valschheid in schuldbrieven of certificaten van schuld ten laste van provincie, regentschap of gemeente

1) v. HAMEL 14J.

2) Sedert met een enkele wijziging overgebracht in art. 114 Ind. Staatsregeling.

(30)

I

— 12 —

onder de uitdrukking „valschheid in schuldbrieven enz. van een gewest of een gedeelte van een gewest" gebracht worden.

Waarom de woorden, „openbare instelling" van art. 3 — 3e N — (onder die woorden worden o.a. gebracht de z.g. water= en veenschap=

pen) —• in de Indische bepaling niet zijn opgenomen wordt in de M . v. T . niet vermeld.

D. Tusschen de artt. 4 — 4e I en 4 — 4 e N bestaan enkele technische verschillen (vgl. HlRSCH p. 54 en 35 en Gesch. W. v.

Strafr. p. 36).

(5) Artikel 5.

In hunne strekking loopen art. 5 I en art. 5 N parallel ; beide zijn gebaseerd op het z.g. actieve nationaliteitsbeginsel.

De aanhaling onder ie in de Indische bepaling van de titels I en II van Boek 2 en van eenige artikelen van het Ind. W. v. S. heeft in wezen dezelfde beteekenis als de aanhaling in de Nederlandsche bepaling. Wel bevatten de genoemde titels van het Ind. strafwetboek, behalve bepalin=

gen aan het Ned. wetboek ontleend, ook artikelen, die werden opgeno=

men op grond van speciale Indische omstandigheden en die dus in Ne=

derland onbekend zijn, doch ook voor deze artikels diende het actieve nationaliteitsbeginsel te gelden.

In het Indische artikel is een verbetering tot stand gebracht; naar de Nederlandsche redactie toch slaat het 2de lid van artikel 5 op het geheele voorgaande eerste lid, in de Ind. bepaling is de werking van lid 2 beperkt tot hetgeen in lid 1 onder 2de is opgesomd. De huidige redactie van art. ? N (lid 2) lag geenszins in de bedoeling der ontwerpers1). Terecht wordt er dan ook door de Nederlandsche schrijvers op gewezen, dat lid 2 voor lid 1 onder ie niet rationeel is „omdat (lid 1 — ie) speciale delicten be=

treft waarvan de strafwaardigheid voor den dader juist met diens Neder*

landerschap tijdens de daad samenhangt" 2).

In art. 5 I staat voor de uitdrukking „Nederlander" van art. 5 N de term ,,Ned. Onderdaan"; die term werd gebezigd, „daar het begrip van nationaliteit sedert de wet van 10 Februari 1910 (Ind. Stbl. 1910 — 2 9 6 ) hier te lande daardoor wordt weergegeven" (Bijl. Volksraad 1950 — 1931 Ond. 105 stuk I).

De uitdrukking „ N e d . onderdaan" werd bij Ind. Stbl. 1951 No. 240 in art. 5 I gesteld voor het woord „ingezetene", dat vanaf de totstand»

koming van het Ind. Strafwetboek tot 1931 in genoemd artikel gestaan heeft en daarin uit practische overwegingen werd gebezigd. Aangezien in Indië talrijke singkeh=chineezen zich bevinden, die herhaaldelijk voor korter of langer tijd naar China terugkeeren om daarna hun verblijf in Indië te hervatten, zouden deze chineezen misdrijven buiten Indië ple=

gende in Indië straffeloos kunnen vertoeven, indien toepassing van art.

1) NoYON I—62 en by, SMIDT I—145 en 144.

2) v. HAMEL 148 ; zie ook SIMONS I — 100.

(31)

»

y I beperkt zou blijven tot Nederl. onderdanen. Op dien grond stelden de ontwerpers van het Ind. strafwetboek de toepasselijkheid van art. 5 I afhankelijk van het ingezetenschap.

Tegen de oude redactie van art. 5 I waren drie bezwaren aan te voe=

ren -1):

i e . Door te spreken van „ingezetene" was het actieve nationaliteits=

beginsel ver buiten zijn wezenlijke grenzen uitgebreid. Talrijke gevallen, die buiten het bereik der strafwet moesten blijven, waren daar binnen gebracht, terwijl tegelijkertijd de toepassing der strafwet was uitgesloten t.a.v. feiten, waarvoor mogelijkheid van bestraffing zeer gewenscht zoude zijn.

2e. De nauwgezette samenhang van art. 5 I met de algemeene uit=

leveringspolitiek, volgens welke eigen onderdanen niet worden uitgele=

verd, en in verband waarmede elke strafwet een regeling bevat waardoor haar toepassing verzekerd wordt t.a.v. alle onderdanen, die in het buitens land hebben misdreven en binnen het eigen vaderland een toevlucht hebben gezocht, was door de oude redactie van art. y I verbroken.

•je. De oude redactie van art. 5 I bracht onzekerheid omdat toepasse=

lijkheid der strafwet op delicten buitenslands gepleegd, in verband met het ingezetenschap als criterium, afhankelijk gesteld was van het al of niet aanwezig zijn van feitelijke vereischten voor het al dan niet in Ned.= Indië gevestigd zijn.

Daarbij kwam, dat door de wijziging van het Toelatingsbesluit bij Stbl. 1927 N o . 255 het 10 jaar kan duren voordat een akte van vestiging wordt verleend en ingezetenschap verkregen; in dien tijd kan het recht tot strafvordering zijn verjaard, waardoor de voordeelen van de oude redactie belangrijk verminderd waren.

Het bovenstaande leidde tot de in 1951 in art. 5 I aangebrachte wijzi=

ging (Bijl. Volksraad 1950 — 1951 Ond. 105 stuk 1 — 7 ) .

Artikel 6.

Dit artikel, waarvoor geen Nederlandsen pendant bestaat, hangt samen met het nog bestaan der doodstraf in Ned.= Indië.

Men meende in beginsel, deze uiterste, alleen met het oog op de bij=

zondere Indische toestanden in het Ind. Wetboek opgenomen straf, om haar geheel exceptioneel karakter2) niet te mogen toepassen in die ge=

vallen waarin de wet van het land waar het feit is begaan, hetzij in het geheel, hetzij in het speciale geval, de doodstraf niet bedreigt. Dit motief heeft de wetgever echter „uit een welbegrepen staatsbelang" niet willen laten gelden t.a.v. misdrijven tegen de veiligheid van den staat of tegen de Koninklijke waardigheid waarop de Ned. Ind. Strafwet krachtens art.

5 — ie toepasselijk is. De bepaling van art. 6 bleef daarom beperkt tot de misdrijven in art. 5 — 2e I genoemd.

1) Vgl. het opstel van Prof. SCHEPPER in Ind. Tijdschrift van het Recht 122 pag. 480.

2) Zie over de doodstraf de toelichting op art. 10.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

de druk van het kapitalistisch stelsel en de stuwkracht, die het socia- lisme schenkt, zijn de twee belangrijkste dier factoren. Een dergelijke beschouwing, die

Gemeenten die artikel 172a Gemeentewet wel toepassen, maken met name gebruik van gebiedsverboden om overlast aan te pakken; de overige instrumenten worden niet of

Voor een toelichting op de wijzigingen onder 1 en 2 wordt verwezen naar de toelichting bij de wijziging van artikel 257d van het Wetboek van Strafvordering.. Met de wijziging onder

Het voorgestelde artikel 240c stelt strafbaar het zich of een ander inlichtingen (trachten te) verschaffen tot het plegen van een seksueel misdrijf waarbij een kind dat de leeftijd

Het circuleren en kennisnemen van instructief materiaal met het oog op het plegen van seksueel kindermisbruik moet zoveel mogelijk worden ingedamd.. Wat is

De dader komt in een uitspraak van rechtbank Maastricht van 1-8-2007 wel weg met het gevaar dat de autobrand had kunnen geven, maar het brandstichtingsgevaar voor de bomen noemt

1. Hij die, in tijd yan oorlog, eenige bedriegelijke handeling pleegt bij levering van benoodigdheden ten dienste van de vloot of het leger, wordt gestraft met gevangenisstraf van

Art. De aanslag op het leven of de vrijheid van 108. de niet-regeerende Koningin, van den gemaal der regee- rende Koningin, van den troonopvolger of van een lid van het