• No results found

WETBOEK VAN STRAFRECHT

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "WETBOEK VAN STRAFRECHT "

Copied!
236
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

-m

WETBOEK VAN STRAFRECHT

VOOR DE

EUROPEANEN IN NEDERLANDSCS-INDIË

MET

M E M O E I E VAN T O E L I C H T I N G

zooals die werd samengesteld door de

Staatscommissie, ingesteld bij Kon. Besluit van 28 Maart 1887 n° 15 en, nader gewijzigd was gevoe bij het Ontwerp van een Wetboek van Strafrecht voor de Europeanen m Ned.-lndie,

vastgesteld bij Kon. Besluit van 12 April 1898 n° 30

Uitgegeven met machtiging van Zijne Excellentie den Minister van Koloniën

'S-GRAVENHAGE

GEBR. BELINFANTE

BATAVIA

G. K O L F F & Co.

1898

(2)

0093 0295

<•*%

(3)

^ v

«d

(4)
(5)

VOOR DE

EUROPEANEN IN NEDERLANDSCH-INDIE

(6)

tes

(7)

WETBOEK VAN STRAFRECHT

VOOR DE

EUROPEANEN IN NEDERLANDSCMNDIË

MET

M E M O R I E VAN T O E L I C H T I N G

zooals die werd samengesteld door de

Staatscommissie, ingesteld bij Kon. Besluit van 28 Maart 1887 n° 15 en, nader gewijzigd, was gevoegd bij het Ontwerp van een Wetboek van Strafrecht voor de Europeanen in Ned.-lndië,

vastgesteld bij Kon. Besluit van 12 April 1898 n° 30

Uitgegeven met machtiging van Zijne Excellentie den Minister van Koloniën

'S-G-RAVENHAGE

GEBE, BELINFANTE

BATAVIA

Qt. K O L F F & Co.

1898

(8)
(9)

WETBOEK VAN STRAFRECHT VOOR NEDERLANDSMD1Ë

WETBOEK VOOR DE EUROPEANEN

EERSTE BOEK. — ALGEMEENE BEPALINGEN.

Blz.

TITEL I. Omvang van de werking der strafwet 1

„ II. Straffen . 2

„ I I I . Uitsluiting, vermindering en verhooging der straf-

baarheid 8

„ IV. Poging 10

„ V. Deelneming aan strafbare feiten 10

„ VI. Samenloop van strafbare feiten 12

„ VIL Indiening en intrekking der klachte bij misdrijven

alleen op klachte vervolgbaar 13

„ VIII. Verval van het recht tot strafvordering en van de

straf 14 v IX. Beteekenis van sommige in het wetboek voorkomende

uitdrukkingen . 16

SLOTBEPALING . 1 8

TWEEDE BOEK. — MISDRIJVEN.

TITEL I. Misdrijven tegen de veiligheid van den staat . . . 19 n I I . Misdrijven tegen de koninklijke waardigheid en tegen

de waardigheid van den Gouverneur-Generaal . . . 22

» I I I . Misdrijven tegen hoofden en vertegenwoordigers van bevriende staten en van bevriende Indische volken . 23 n IV. Misdrijven bij gelegenheid van verkiezingen . . . . 24

s V. Misdrijven tegen de openbare orde 25

„ VI. Tweegevecht . . 29 v VIL Misdrijven waardoor de algemeene veiligheid van

personen of goederen wordt in gevaar gebracht. . . 30

» VIII. Misdrijven tegen het openbaar gezag 34

(10)

Biz.

TITEL IX. Meineed 40

„ X. Muntmisdrijven. 41

„ XI. Valschheid in zegels en merken. . 42

„ X I I . Valschheid in geschriften 43

„ XIII. Misdrijven tegen den burgerlijken staat . . . . 45

„ XIV Misdrijven tegen de zeden 46

„ XV. Verlating van hulpbehoevenden 49

„ XVI. Beleediging 50

„ XVII. Schending van geheimen 52

„ X V I I I . Misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid 52

„ X I X . Misdrijven tegen het leven gericht . 5 5

„ XX. Mishandeling 56

„ X X I . Veroorzaken van den dood of van lichamelijk letsel

door schuld 58

„ X X I I . Diefstal en strooperjj 58

„ X X I I I . Afpersing en afdreiging . 6 0

„ X X I V . Misbruik van aanzien 61

„ XXV. Verduistering en ontrouw 61

„ XXVI. Bedrog 62

„ XXVII. Benadeeling van schuldeischers of rechthebbenden. . 64

„ XXVIII. Vernieling of beschadiging van goederen 67

„ X X I X . Ambtsmisdrijven 68

„ XXX. Scheep vaartmisdrij ven . , . . . ' 72

„ X X X I . Begunstiging 79

„ X X X I I . Bepalingen over herhaling van misdrijf aan verschil-

lende titels gemeen 80 DERDE BOEK. — OVERTREDINGEN.

TITEL I. Overtredingen betreffende de algemeene veiligheid van personen en goederen en de openbare gezondheid. 82 II. Overtredingen betreffende de openbare orde. . . . 84 III. Overtredingen betreffende het openbaar gezag . . . 88

„ IV. Overtredingen betreffende den burgerlijken staat . . 89

V. Overtreding betreffende hulpbehoevenden 89 VI. Overtredingen betreffende de zeden 90 VIL Overtredingen betreffende de veldpolitie 92

„ VIII. Ambtsovertredingen 93 IX. Scheepvaartovertredingen 94

(11)

Memorie van Toelichting.

ALGEMEENE BESCHOUWINGEN.

Blz.

§ 1. Inleiding . 97

§ 2. Verdeeling van de strafbare feiten 98

§ 3. Indeeling en omvang 99

§ 4. Beginsel van codificatie 99

§ 5. Grensbepaling tusschen het materieele en het formeele

strafrecht 100 EERSTE BOEK. — ALQEMEENE BEF-ALIN-OEN.

TITEL I. Omvang van de werking der strafwet (artt. 1—9) . 102

„ I I . Straffen (artt. 1 0 - 4 4 ) 105 I. Strafstelsel (art. 10) 105 II. Doodstraf (artt. 10 en 11) 106 III. Gevangenisstraf (artt. 1 2 - 1 9 ) 110 IV. Hechtenis (artt. 2 0 - 2 5 ) 113

V. Bepalingen aan gevangenisstraf en hechtenis ge-

meen (artt. 26—30) 114 VI. Geldboete, vervangende hechtenis (artt. 31—33). 115

VII. Ingang van gevangenisstraf en hechtenis (artt.

34—36) 116 VIII. Ontzetting van bepaalde rechten en bevoegd-

heden (artt. 37—40) 117 IX. Verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen

(artt. 41 en 42) 119 X. Kosten der vrijheidsstraffen, opbrengst der ver-

mogensstraffen (art. 43) 121 XI. Openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak. 121

„ I I I . Uitsluiting, vermindering en verhooging der straf-

baarheid 121 I. Uitsluiting der strafbaarheid (artt. 45, 46, 47

lste en 2de lid, 48, 49, 50, 51) 121 A. Inwendige oorzaken van ontoerekenbaarheid

(artt. 45, 46, 47 lste en 2de lid) . . . . 122 B. Uitwendige oorzaken van ontoerekenbaarheid

(artt. 48—51) 123 II. Vermindering der strafbaarheid (art. 47 3de —

5de lid) 124 III. Verhooging der strafbaarheid (art. 52) . . . 125

» IV. Poging (artt. 53 en 54) 126 D V. Deelneming aan strafbare feiten (artt. 55—62) . . 126

(12)

Biz.

TITEL VI. Samenloop van strafbare feiten (artt. 63—71) . . 130

„ VII. Indiening en intrekking der klachte bij misdrijven alleen op klachte vervolgbaar (artt. 72—75) . . . 131

B VIII. Verval van het recht tot strafvordering en van de

straf (artt. 76—85) 132

„ JX. Beteekenis van eenige in het wetboek voorkomende

uitdrukkingen (artt. 86 — 103) 133

SLOTBEPALING 139

TWEEDE BOEK — MISDRIJVEN.

TITEL I. Misdrijven tegen de veiligheid van den staat (artt.

104—122) 14 1

„ I I . Misdrijven tegen de koninklijke waardigheid en tegen de waardigheid van den Gouverneur-Generaal (artt.

123—131). . 144

„ III. Misdrijven tegen hoofden en vertegenwoordigers van bevriende staten en van bevriende Indische volken

(artt. 132 137) 1 4 4

„ IV. Misdrijven bij gelegenheid van verkiezingen (artt.

138 en 139) 1 4 5

„ V. Misdrijven tegen de openbare orde (artt. 140—160). 147

„ VI. Tweegevecht (artt. 161—165) 150

„ VII. Misdrijven waardoor de algemeene veiligheid van personen of goederen wordt in gevaar gebracht (artt.

166—185) 1 5 0

„ VIII. Misdrijven tegen het openbaargezag (artt. 186—218) 151

„ IX. Meineed (art. 219) 1 5 6

„ X. Muntmisdrijven (artt. 220—227) 158

„ XI. Valschheid in zegels en merken (artt. 228—233) . 159

„ XII. Valschheid in geschriften (artt. 234—244). . . . ißo

„ XIII. Misdrijven tegen den burgerlijken staat (artt.

2 4 5 - 2 4 7 ) 16 1

„ XIV. Misdrijven tegen de zeden (artt. 248—262). . . . 161 ,. XV. Verlating van hulpbehoevenden (artt. 263—268). . 164

„ XVI. Beleediging (artt. 2 6 9 - 2 8 0 ) . 164

„ XVII. Schending van geheimen (artt. 281 en 282) . . . 166

„ XVIII. Misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid (artt.

2 8 3 - 2 9 6 ) 1 6 7

„ X I X . Misdrijven tegen het leven gericht (artt. 297—309) 172

„ XX. Mishandeling (artt. 310 -316) 172

„ X X I Veroorzaken van den dood of van lichamelijk letsel

door schuld (artt. 317—319) 173

„ X X I I . Diefstal en strooperij (artt, 320—326) 173

„ X X I I I . Afpersing en afdreiging (artt. 327—330) 174

(13)

Biz.

TITEL XXIV. Misbruik van aanzien (art. 331) 175 v XXV. Verduistering en ontrouw (artt 332 — 336) . . 177

XXVI. Bedrog (artt. 3 3 7 - 3 5 0 ) 179 ), XXVII. Benadeeling van schuldeischers of rechthebbenden

(artt. 3 5 1 - 3 6 0 ) 181 ,, XXVIII. Vernieling of beschadiging van goederen (artt.

361—366) 183

„ XXIX. Ambtsmisdrijven (artt 3 6 7 - 3 8 9 ) 185

„ XXX. Scheepvaartmisdrijven (artt. 390—428) 187

„ XXXI. Begunstiging (artt. 429—433) 192

„ X X X I I . Bepalingen over herhaling van misdrijf aan verschil-

lende titels gemeen (artt 434—436) 192

DERDE BOEK. — OVERTREDINGEN.

TITEL I. Overtredingen betreffende de algemeene veiligheid van personen en goederen en de openbare gezond-

heid (artt. 437—447) 196 ,, II. Overtredingen betreffende de openbare orde (artt.

4 4 8 - 4 6 7 ) 200

„ III. Overtredingen betreffende het openbaar gezag (artt.

4 6 8 - 4 7 1 ) 203

„ IV. Overtredingen betreffende den burgerlijken staat

(artt. 472 en 473) 204

„ V. Overtredingen betreffende hulpbehoevenden (art. 474) 204

„ VI. Overtredingen betreffende de zeden (artt. 475—485) 204

„ VII. Overtredingen betreffende de veldpolitie (artt.

( 4 8 6 - 4 8 9 ) 205 VIII. Ambtsovertredingen (art 490—498) 206

» IX. Scheepvaartovertredingen (artt. 499—504) . . . . 208

Bijlage der memorie van toelichting.

A. Vergelijking van het Ontwerp Boek I en I I met het

Nederlandsehe wetboek 211 B. Vergelijking van het Ontwerp Boek III met het Neder-

landsche wetboek en het algemeen politiestrafreglement

voor de Europeanen 217

(14)

S'

d

(15)

EERSTE BOEK.

A l g e m e e n e b e p a l i n g e n . TITEL I.

Omvang van de werking der strafwet.

Artikel I. Geen feit is strafbaar dan uit kracht van eene daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling.

Bij verandering in de wetgeving na bet tijdstip waarop het feit begaan i s , worden de voor den verdachte gunstigste bepalingen toegepast.

/ A r t- 2: ^e Nederlandsch-Indische strafwet is toepasselijk op ieder die zich binnen Nederlandsch-Indië aan eenig strafbaar ieit schuldig maakt.

Art. 3. De Nederlandsch-Indis«he strafwet is toepasselijk op ieder die zich buiten Nederlandsch-Indië aan boord van een Nederlandsch-Indisch vaartuig aan eenig strafbaar feit schuldig maakt.

• Ai ^ ' Pe Nederlandsch-Indische strafwet is toepasselijk op ieder die zich buiten Nederlandsch-Indië schuldig m a a k t :

1°. aan een der in de artikelen 104—110, 120 en 123—126 omschreven misdrijven ;

^_. aan eenig misdrijf ten opzichte van muntspeciën of munt- papier in Nederlandsch-Indië wettig gangbaar of van zegels of merken van wege de Nederlandsch-Indische Regeering uitgegeven ;

3 . aan valschbeid hetzij in schuldbrieven of certificaten van schuld ten laste van Nederlandsch-Indië, hetzij in de tot een dezer stukken behoorende talons, dividend- of rentebewijzen, of m de bewijzen in plaats van deze stukken uitgegeven, hetzij in

W . Strafrecht N.-I. (E.). -(

(16)

biljetten eener krachtens algemeene verordening opgerichte Neder- landsch-Indische circulatiebank, of aan het opzettelijk gebruik maken van eenig der hier vermelde geschriften;

4 ° . aan een der in de artikelen 390, 394, voor zooveel zee- roof betreft, en 397 omschreven misdrijven.

Art. 5. De Nederlandsch-Indische strafwet is toepasselijk op den ingezetene van Nederlandsch-Indië die zich buiten Neder- landsch-Indië schuldig m a a k t :

lû. aan een der misdrijven omschreven in de Titels I en I I van het Tweede Boek, en in de artikelen 218, 246, 400 en 401 ;

2°. aan een feit hetwelk door de Nederlandsch-Indische straf- wet als misdrijf wordt beschouwd en waarop door de wet van het land waar het begaan i s , straf is gesteld.

De vervolging ter zake van een feit onder n ° . 2 bedoeld kan ook plaats hebben, indien de verdachte eerst na het begaan van het feit ingezetene van Nederlandsch-Indië wordt, en zijne uit- levering bij algemeene verordening is verboden.

Art. 6. De toepasselijkheid van artikel 5 2°. wordt in zoover beperkt, dat de doodstraf niet kan worden opgelegd ter zake van een feit waarop door de wet van het land waar het feit begaan i s , de doodstraf niet is gesteld.

Art. 7. De Nederlandsch-Indische strafwet is toepasselijk opx

den Nederlandsch-Indischen ambtenaar die zich buiten Neder-' landsch-Indië schuldig maakt aan een der misdrijven omschreven in Titel X X I X van het Tweede Boek.

Art. 8. De Nederlandsch-Indische strafwet is toepasselijk op den schipper en de opvarenden van een Nederlandsch-Indisch v a a r t u i g , die zich buiten Nederlandsch-Indië, ook buiten boord schuldig maken aan een der strafbare feiten omschreven in Titei X X X van het Tweede Boek en Titel I X van het Derde Boek.

Art. 9. De toepasselijkheid der artikelen 2, 3, 4, 5, 7 en 8 wordt beperkt door de uitzonderingen in het volkenrecht erkend.

T I T E L I I .

Straffen.

Art. 10. De straffen zijn:

a. hoofdstraffen:

1°. doodstraf, 2 ° . gevangenisstraf, 3°. hechtenis, 4 ° . geldboete;

(17)

b. bijkomende straffen:

1°. ontzetting van bepaalde rechten,

2 ° . verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen, 3°. openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Art. 11. De doodstraf wordt door den scherprechter in het openbaar uitgevoerd op een schavot, door den veroordeelde met een strop om den hals aan eene galg vast te maken en een luik onder zijne voeten te doen wegvallen.

Art. 12. De gevangenisstraf is levenslang of tijdelijk.

De duur der tijdelijke gevangenisstraf is ten minste een dag en ten hoogste vijftien achtereenvolgende jaren.

Zij kan voor ten hoogste twintig achtereenvolgende jaren worden opgelegd in de gevallen waarin op het misdrijf hetzij de doodstraf, levenslange en tijdelijke gevangenisstraf, hetzij levens- lange en tijdelijke gevangenisstraf ter keuze van den rechter zijn gesteld, en in die waarin wegens strafverhooging t e r zake van samenloop van misdrijven, herhaling van misdrijf of het bepaalde bij artikel 5 2 , de tijd van vijftien jaren wordt over- schreden.

Zij kan in geen geval den tijd van twintig jaren te boven gaan.

Art. 13. Gevangenisstraf van een j a a r of minder wordt geheel, gevangenisstraf van längeren duur gedurende het eerste j a a r in afzondering ondergaan.

Ingeval van veroordeeling tot gevangenisstraf van längeren duur dan een j a a r , kan de directeur van justitie, op verzoek van den veroordeelde, hem vergunnen zijnen verderen straftijd geheel of ten deele in afzondering door te brengen.

Art. 14. De afzonderlijke opsluiting wordt niet toegepast:

1°. op hen die tijdens hunne veroordeeling den leeftijd van veertien jaren nog niet hebben bereikt;

; op gevangenen boven den leeftijd van zestig j a r e n , tenzij op eigen verzoek;

3°. op gevangenen die daarvoor na' geneeskundig onderzoek ongeschikt blijken te zijn.

Art. 15. Ingeval van veroordeeling tot gevangenisstraf van

ac_ht dagen of minder, kan de rechter de straf verzwaren door bij zijne uitspraak te bepalen dat de veroordeelde den eersten d a g of de twee eerste dagen van zijnen straftijd geene andere voeding zal ontvangen dan water en rijst.

Blijkt de veroordeelde, na geneeskundig onderzoek, daarvoor ongeschikt, dan wordt deze verzwaring door het bestuur van het gesticht waarin de straf wordt ondergaan, niet toegepast.

(18)

Art. 16. Met uitzondering van het geval waarin de rechter gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid hem in artikel 15 toe- gekend, kan den tot gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren veroordeelde voor den geheelen straftijd of een gedeelte daar- van tot wederopzegging worden vergund zich op eigen kosten eenige lotsverbetering te verschaffen overeenkomstig de voor- schriften betreffende het genot der pistole ter uitvoering van artikel 29 gegeven.

Art. 17. De gevangenen die hunne straf in gemeenschap onder- gaan, worden verdeeld in klassen.

Bij de regeling dezer klassenindeeling wordt ten aanzien van voorrechten die aan de veroordeelden bij het voortschrijden van den straftijd en bij voortdurend goed gedrag worden toegekend, het beginsel van opklimming in acht genomen.

Art. 18. De gevangene is verplicht tot het verrichten van den hem opgedragen arbeid.

Art. 19. Aan den gevangene die dit behoeft, wordt onderwijs gegeven in lezen, schrijven en rekenen.

Art. 20. De duur der hechtenis is ten minste een dag en ten hoogste een jaar.

Zij kan voor ten hoogste een j a a r en vier maanden worden opgelegd in de gevallen waarin wegens strafverhooging ter zake van samenloop van misdrijven, herhaling van misdrijf of het bepaalde bij artikel 5 2 , de tijd van een j a a r wordt overschreden.

Zij kan in geen geval den tijd van een j a a r en vier maanden te boven gaan.

Art. 21. Ingeval van veroordeeling tot hechtenis van acht dagen of minder, geldt de bepaling van artikel 15.

Art. 22. Met uitzondering van het geval waarin de rechter gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid hem in artikel 21 toegekend, mag de tot hechtenis veroordeelde zich op eigen kosten eenige lotsverbetering verschaffen, overeenkomstig de voorschriften betreffende het genot der pistole ter uitvoering van artikel 29 gegeven.

Art. 23. Gevangenisstraf en hechtenis kunnen in hetzelfde ge- sticht, mits in afzonderlijke afdeelingen, worden ondergaan.

Den veroordeelde wordt, op zijn verzoek, vergund de hechtenis in afzondering te ondergaan.

Artikel 14 is van toepassing op de hechtenis.

Art. 24. Bevindt de veroordeelde die hechtenis moet ondergaan, zich in een gesticht uitsluitend bestemd tot de uitvoering van gevangenisstraf, dan kan op zijn verzoek de hechtenis terstond na het eindigen der gevangenisstraf in dat gesticht worden ondergaan, zonder daardoor van aard te veranderen.

(19)

Art. _ 25. De tot hechtenis veroordeelde houdt zich bezig met zoodanigen arbeid als hij verkiest, behoudens de voorschriften van orde en tucht t e r uitvoering van artikel 29 gegeven.

Over de opbrengst van zijn arbeid heeft hij de vrije beschikking.

Wanneer hij in gebreke blijft zich met eenigen arbeid bezig te houden, kan hij onderworpen worden aan de bepalino- van-

artikel 18. • Art. 26. Aan den tot gevangenisstraf of hechtenis veroordeelde

die dit verlangt, wordt, zoo mogelijk, gelegenheid tot bijwoning van godsdienstoefeningen of godsdienstonderwijs gegeven, een en ander in de gevangenis.

Art. 27. De tot gevangenis of hechtenis veroordeelden die in gemeenschap geplaatst zijn, worden gedurende den nacht onder- ling afgezonderd.

In buitengewone gevallen kunnen op dien regel uitzonderingen worden toegestaan.

i, % v e rschillende gestichten worden mannen en vrouwen te allen tijde van elkander gescheiden.

Art. 28. Geen lijfstraffen worden tot handhaving van de tucht opgelegd.

Art. 29. De aanwijzing der gestichten, waar hetzij gevangenis- straf, hetzij hechtenis wordt ondergaan, alsmede de regeling van de inrichting en het beheer dezer gestichten, van de ver- deelmg der gevangenen in klassen, van den arbeid, van de be- stemming van de opbrengst van den verplichten arbeid, van het onderwijs en het godsdienstonderwijs, van de godsdienstoefeningen, van de tucht, van de ligging, van de voeding, van de kleeding en van het genot der pistole, geschieden, in overeenstemming met dit wetboek, bij ordonnantie.

Huishoudelijke reglementen voor elk gesticht worden door het hoofd van het bestuur in elk gewest ontworpen en door den directeur van justitie vastgesteld.

Art. 30. De duur der tijdelijke gevangenisstraf en der hechtenis wordt m de rechterlijke uitspraak aangewezen in dagen, weken, maanden en j a r e n , niet in gedeelten daarvan.

Art. 3 1 . H e t bedrag der geldboete is ten minste een gulden.

-BIJ veroordeeling tot geldboete wordt die boete, bij gebreke van betaling binnen twee maanden na den dag waarop de rech- terlijke uitspraak kan worden ten uitvoer gelegd, vervangen door hechtenis. & a , B

De duur dezer hechtenis is ten minste een dag en ten hoogste zoovele dagen als het maximum der bedreigde geldboete vijf- tallen guldens bevat, of, indien dit maximum negenhonderd gulden te boven g a a t , zes maanden.

^ij kan in de gevallen waarin op het feit geldboete en ge-

(20)

vangenisstraf of hechtenis ter keuze van den rechter zijn gesteld, het maximum dier gevangenisstraf of hechtenis niet overschrijden.

De duur wordt in de rechterlijke uitspraak in dier voege bepaald dat niet meer dan een dag voor eiken gulden der opgelegde boete in de plaats treedt.

De hechtenis kan voor ten hoogste acht maanden worden op- gelegd in de gevallen waarin wegens strafverhooging ter zake van samenloop van misdrijven, herhaling van misdrijf of het bepaalde bij artikel 5 2 , de som van negenhonderd gulden wordt overschreden.

Zij kan in geen geval den tijd van acht maanden te boven gaan.

Art. 32. Ingeval vervangende hechtenis van acht dagen of minder wordt opgelegd, geldt de bepaling van artikel 15.

Art. 33. Den veroordeelde kan worden toegestaan de hechtenis te ondergaan, zonder dat de termijn van betaling behoeft t e worden afgewacht.

Hij is altijd bevoegd zich van de hechtenis te bevrijden door betaling van de boete.

De betaling van een gedeelte der boete, voordat of nadat de uitvoering der hechtenis is aangevangen, bevrijdt van de uit- voering van een gedeelte der hechtenis; dat gedeelte moet in dezelfde verhouding staan tot den geheelen duur der hechtenis als het betaalde gedeelte der boete staat tot de geheele boete.

Art. 34. De gevangenisstraf en de hechtenis g a a n , voor zoo- veel elk dezer straffen betreft, i n : ten aanzien van veroordeel- den die zich voorloopig in verzekerde bewaring bevinden, op den dag waarop de rechterlijke uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, en ten aanzien van andere veroordeelden op den dag der tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak.

Zijn bij dezelfde rechterlijke uitspraak gevangenisstraf en hechtenis opgelegd ter zake van feiten waarvoor de veroordeelde zich voorloopig in verzekerde bewaring bevindt, en erlangt die uitspraak voor alle veroordeelingen op hetzelfde tijdstip kracht van gewijsde, dan g a a t de gevangenisstraf in op dat tijdstip en de hechtenis onmiddellijk nadat de gevangenisstraf ondergaan is.

Art. 35. Bij de rechterlijke uitspraak kan worden bepaald dat de tijd, door den veroordeelde vóór den dag waarop die uitspraak in kracht van gewijsde zal zijn gegaan, voorloopig in verzekerde bewaring doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde tijdelijke gevangenisstraf, hechtenis of geldboete geheel of ge- deeltelijk zal worden in mindering gebracht; w a t de geldboete betreft volgens den in het derde lid van artikel 33 bepaalden maatstaf.

De bepaling van dit artikel is ook toepasselijk ingeval, bij gelijktijdige vervolging wegens meerdere feiten, de veroordeeling wordt uitgesproken ter zake van een ander feit dan waarvoor de veroordeelde zich voorloopig in verzekerde bewaring bevindt.

(21)

Art. 36. Bij ontvluchting van een veroordeelde uit het gesticht waarin hij zijne straf ondergaat, wordt de tijd dientengevolge door hem in vrijheid doorgebracht, niet in rekening gebracht op den duur der straf.

Art. 37. De rechten waarvan de schuldige, in de bij dit wet- boek of eene andere algemeene verordening bepaalde gevallen, bij rechterlijke uitspraak kan worden ontzet, zijn:

1°. het bekleeden van ambten of van bepaalde ambten;

2°. het dienen bij de gewapende macht;

3°. het zijn van raadsman in eene voogdij of gerechtelijk bewindvoerder en het zijn van voogd, toeziende voogd, curator of toeziende curator over anderen dan eigen kinderen;

4 ° . de vaderlijke macht, de voogdij en de curateele over eigen kinderen;

5°. de uitoefening van bepaalde beroepen.

Be bevoegdheid van den rechter om een ambtenaar uit eenig bepaald ambt te ontzetten bestaat niet, wanneer de wet eene andere macht bij uitsluiting voor die ontzetting heeft aangewezen.

Art. 38. Ontzetting van het recht om ambten of bepaalde ambten te bekleeden en bij de gewapende macht te dienen kan, behalve in de gevallen in het Tweede Boek omschreven, worden uitgesproken bij veroordeeling wegens eenig ambtsmisdrijf of wegens eenig misdrijf waardoor de schuldige een bijzonderen ambtsplicht schond of waarbij hij gebruik maakte van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschonken.

Art. 39. Ontzetting van de vaderlijke macht en van de voogdij, de toeziende voogdij, de curateele en de toeziende curateele, zoowel over eigen kinderen als over anderen, k a n , behalve in de gevallen in het Tweede Boek omschreven, worden uitge- sproken bij veroordeeling v a n :

1°. ouders of voogden die opzettelijk met een aan hun gezag onderworpen minderjarige aan eenig misdrijf deelnemen ;

2°. ouders of voogden die tegen een aan hun gezag onder- worpen minderjarige eenig misdrijf plegen, omschreven in de titels X I I I , XIV, XV, X V I I I , X I X en X X van het Tweede Boek.

Art. 4 0 . Wanneer ontzetting van rechten wordt uitgesproken, bepaalt de rechter den duur als volgt:

1°. bij veroordeeling tot de doodstraf of tot levenslange ge- vangenisstraf, voor het leven;

2°. bij veroordeeling tot tijdelijke gevangenisstraf of tot hechtenis, voor een tijd den duur der hoofdstraf ten minste twee en ten hoogste vijf jaren te boven gaande;

(22)

3°. bij veroordeeling tot geldboete, voor een tijd van ten minste twee en ten hoogste vijf jaren.

De straf g a a t in op den dag waarop de rechterlijke uitspraak kan worden ten uitvoer gelegd.

Art. 41. Voorwerpen den veroordeelde toebehoorende, door middel van misdrijf verkregen of waarmede misdrijf opzettelijk is gepleegd, kunnen worden verbeurdverklaard.

Bij veroordeeling wegens misdrijf, niet opzettelijk gepleegd, of wegens overtreding, kan gelijke verbeurdverklaring worden uitgesproken in de bij wettelijk voorschrift bepaalde gevallen.

Art. 42. Verbeurdverklaring van niet in beslag genomen voor- werpen wordt,_ ingeval die voorwerpen niet worden uitgeleverd of het geldelijk bedrag waarop zij bij de uitspraak geschat worden, niet wordt betaald binnen twee maanden na den dag waarop de rechterlijke uitspraak kan worden ten uitvoer geleed!

vervangen door hechtenis.

De duur dezer hechtenis is ten minste een dag en ten hoogste zes maanden.

Die duur wordt in de rechterlijke uitspraak in dier voege bepaald, dat niet meer dan een dag voor eiken gulden van het in het eerste lid bedoeld geldelijk bedrag in de plaats treedt

Op deze hechtenis zijn de artikelen 32 en 33 van toepassing Ook de uitlevering van de voorwerpen bevrijdt van de hechtenis.

Art. 43. Alle kosten van gevangenisstraf en hechtenis komen ten l a s t e , alle opbrengst van geldboeten en verbeurdverklaringen ten bate van den lande.

Art. 44. In de gevallen waarin de rechter krachtens dit wet- boek oi eene andere algemeene verordening de openbaarmakin «•

zijner uitspraak gelast, bepaalt hij tevens de wijze waarop aan dien last op kosten van den veroordeelde uitvoering wordt gegeven.

TITEL I I I .

Uitsluiting, vermindering en verhooging der strafbaarheid.

Art. 45. Niet strafbaar is bij die een feit begaat dat hem wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke storing zijner verstandelijke vermogens niet kan worden toegerekend.

Blijkt dat het begane feit hem wegens de gebrekkige ont- wikkeling of ziekelijke storing zijner verstandelijke vermogens niet_ kan worden toegerekend, dan kan de rechter gelasten^dat hij in een krankzinnigengesticht worde geplaatst gedurende een proeftijd, den termijn van een j a a r niet te boven gaande.

Het bepaalde in het voorgaande lid geldt niet voor den alleen- rechtsprekenden rechter.

(23)

Art. 46. Een kind wordt niet strafrechtelijk vervolgd wegens een feit, begaan voordat het den leeftijd van tien jaren heeft bereikt.

Valt het begane feit in de bepaling van een misdrijf waarop gevangenisstraf is gesteld of in die van een der overtredingen omschreven in artikel 450, dan kan de burgerlijke rechter, op vordering van het Openbaar Ministerie, bevelen dat het kind tot den leeftijd van ten hoogste achttien j a r e n , op kosten van den lande, ter verpleging en opvoeding aan een bijzonder per- soon of aan eene bijzondere inrichting zal worden toevertrouwd, indien die persoon of het bestuur dier inrichting zich daartoe schriftelijk heeft bereid verklaard.

.Dit bevel kan altijd door denzelfden rechter worden her- roepen , hetzij ten verzoeke van dengene die de vaderlijke macht uitoefent of van den voogd, hetzij op vordering van het Openbaar Ministerie, zoo noodig met bevel dat het kind zal worden toe- vertrouwd aan een ander persoon of inrichting, alles met inacht- neming van het bepaalde in het voorgaande lid.

Art. 47'. Bij strafrechtelijke vervolging van een kind wegens een feit, begaan voordat het den leeftijd van zestien jaren heeft bereikt. onderzoekt de rechter of ' het met oordeel des onderscheid« gehandeld heeft.

Blijkt niet dat het met oordeel des onderscheids heeft gehan- deld, dan wordt op het kind geene straf toegepast.

Valt het begane feit in de bepaling van een misdrijf waarop gevangenisstraf is gesteld of in die van een der overtredingen omschreven in artikel 450, dan kan de rechter bevelen dat het kind tot den leeftijd van ten hoogste achttien j a r e n , op kosten

van den lande, ter verpleging en opvoeding aan een bijzonder persoon of aan eene bijzondere inrichting zal worden toever- trouwd, indien die persoon of het bestuur dier inrichting zich daartoe schriftelijk heeft bereid verklaard.

Dit bevel kan altijd door denzelfden rechter worden herroepen, hetzij ten verzoeke van dengene die de vaderlijke macht uitoefent of van den voogd, hetzij op vordering van het Openbaar Ministerie, zoo noodig met bevel dat het kind zal worden toevertrouwd aan een ander persoon of inrichting, alles met inachtneming van het bepaalde in het voorgaande lid.

j J ^a^ ^ie^ kl11*} m et oordeel des onderscheids heeft ge- handeld, dan wordt het maximum der hoofdstraffen, op het strafbare feit gesteld, met een derde verminderd.

Oeldt het een misdrijf waarop de doodstraf of een misdrijf waarop^ levenslange gevangenisstraf is gesteld, dan wordt ge- vangenisstraf opgelegd van ten hoogste vijftien jaren.

De in artikel 10b 1«. en 3°. vermelde bijkomende straffen worden niet opgelegd.

Art. 48. Niet strafbaar is hij die een feit begaat waartoe hij door overmacht is gedrongen.

(24)

Art. 49. Niet strafbaar is hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf.

eerbaarheid of goed tegen oogenblikkelijke of onmiddellijk drei- gende , wederrechtelijke aanranding.

Niet strafbaar is de overschrijding van de grenzen van nood- zakelijke verdediging, indien zij het onmiddellijk gevolg is geweest van eene hevige gemoedsbeweging, door de aanranding ver- oorzaakt.

Art. 50. Niet strafbaar is hij die een feit begaat ter uitvoering van een wettelijk voorschrift.

Art. 51. Niet strafbaar is hij die een feit begaat ter uitvoering van een ambtelijk bevel, gegeven door het daartoe bevoegde gezag.

Een onbevoegd gegeven ambtelijk bevel heft de strafbaarheid niet op, tenzij het door den ondergeschikte te goeder trouw als bevoegd gegeven werd beschouwd en de nakoming daarvan binnen den kring zijner ondergeschiktheid was gelegen.

Art. 52. Indien een ambtenaar door het begaan van een strafbaar feit een bijzonderen ambtsplicht schendt of bij het begaan van een strafbaar feit gebruik maakt van macht, ge- legenheid of middel hem door zijn ambt geschonken, kan de straf met een derde worden verhoogd.

T I T E L IV.

Poging.

Art. 53. Poging tot misdrijf is strafbaar, wanneer het voor- nemen des daders zich door een begin van uitvoering heeft ge- openbaard en de uitvoering alleen ten gevolge van omstandigheden van zijnen wil onafhankelijk niet is voltooid.

Het maximum der hoofdstraffen op het misdrijf gesteld wordt bij poging met een derde verminderd.

Geldt het een misdrijf waarop de doodstraf of een misdrijf waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld, dan wordt ge- vangenisstraf opgelegd van ten hoogste vijftien jaren.

De bijkomende straffen zijn voor poging dezelfde als voor het voltooide misdrijf.

Art. 54. Poging tot overtreding is niet strafbaar.

T I T E L V.

Deelneming aan strafbare feiten.

Art. 55. Als daders van een strafbaar feit worden gestraft:

1 °. zij die het feit plegen, doen plegen of medeplegen ;

(25)

2°. zij die door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging of misleiding het feit opzettelijk uitlokken.

Ten aanzien der laatsten komen alleen die handelingen in aanmerking die zij opzettelijk hebben uitgelokt, benevens h a r e gevolgen.

Art. 56. Als medeplichtigen aan een misdrijf worden gestraft:

1°. zij die opzettelijk behulpzaam zijn bij het plegen van het misdrijf ;

2°. zij die opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen tot het plegen van het misdrijf.

Art. 57. Het maximum der hoofdstraffen op het misdrijf gesteld wordt bij medeplichtigheid met een derde verminderd.

Geldt het een misdrijf waarop de doodstraf of een misdrijf waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld, dan wordt ge- vangenisstraf opgelegd van ten hoogste vijftien jaren.

De in artikel lOi 1°., 2°. en 3°. vermelde bijkomende straffen zijn voor medeplichtigheid dezelfde als voor het misdrijf zelf.

Bij het bepalen van de straf komen alleen die handelingen m aanmerking die de medeplichtige opzettelijk heeft gemakkelijk gemaakt of bevorderd, benevens hare gevolgen.

Art. 58. De persoonlijke omstandigheden waardoor de strafbaar- heid uitgesloten, verminderd of verhoogd wordt, komen bij de toepassing der strafwet alleen in aanmerking ten aanzien van dien dader of medeplichtige wien zij persoonlijk betreffen.

Art. 59. I n de gevallen waarin wegens overtreding straf wordt bepaald tegen bestuurders, leden van eenig bestuur of commis- sarissen, wordt geene straf uitgesproken tegen den bestuurder oi commissaris van wien blijkt dat de overtreding buiten zijn toedoen is gepleegd.

Art. 60. Medeplichtigheid aan overtreding in niet strafbaar.

Art. 61. Bij misdrijven door middel van de drukpers gepleegd wordt de uitgever als zoodanig niet vervolgd, indien het ge- drukte stuk zijn naam en woonplaats vermeldt en de dader bekend is of op de eerste aanmaning na den rechtsingang door den uitgever is bekendgemaakt.

Deze bepaling is niet toepasselijk, indien de dader op het tijd- stip der uitgave strafrechtelijk niet vervolgbaar of buiten Nederlandsch-Indië gevestigd was.

Art. 62. Bij misdrijven door middel van de drukpers gepleegd wordt de drukker als zoodanig niet vervolgd, indien het ge- drukte stuk zijn naam en woonplaats vermeldt en de persoon op wiens last het stuk is gedrukt, bekend is oi' op de eerste aanmaning na den rechtsingang door den drukker is bekendge- maakt.

(26)

Deze bepaling is met toepasselijk, indien de persoon op wiens last liet stuk is g e d r u k t , op het tijdstip van liet drukken straf- rechtelijk met vervolgbaar of buiten Nederlandsch-Indië ge-

vestigd was. &

TITEL V I .

Samenloop van strafbare feiten.

Art. 63. Valt een feit in meer dan ééne strafbepaling, dan wordt slechts ééne dier bepalingen toegepast, bij verschil die waarbij de zwaarste hoofdstraf is gesteld.

Indien voor een feit dat in eene algemeene strafbepaling valt eene bijzondere strafbepaling bestaat, komt deze alleen in aanmerking.

.Aft-.64- S t a a n meerdere feiten, ofschoon elk op zich zelf misdrijf of overtreding opleverende, in zoodanig verband dat zij moeten worden beschouwd als ééne voortgezette handeling, dan wordt _ slechts eene strafbepaling toegepast, bij verschil die waarbij de zwaarste hoofdstraf is gesteld

Insgelijks wordt slechts ééne strafbepaling toegepast bij schuldigverklaring aan valschheid, valsche munt of muntschennis en aan het gebruik maken van het voorwerp ten opzichte waar- van de valschheid, valsche munt of muntschennis gepleegd is.

Art. 65. Bij samenloop van meerdere feiten die als op zich zelve staande handelingen moeten worden beschouwd en meerdere mis dryven opleveren waarop gelijksoortige hoofdstraffen zijn gesteld wordt eene strat uitgesproken.

H e t maximum dezer straf is het vereenigd bedrag van de hoogste straffen op de feiten gesteld, doch niet hooger dan een derde boven het zwaarste maximum.

Art. 66. Bij samenloop van meerdere feiten die als op zich zelve staande handelingen moeten worden beschouwd en meerdere mis- drijven opleveren waarop ongelijksoortige hoofdstraffen zijn ge- steld, wordt elke dier straffen uitgesproken, doch mogen deze te zamen in duur de langstdurende met niet meer dan een derde overtreffen.

Geldboeten worden daarbij berekend naar den duur van het maximum der bedreigde vervangende hechtenis.

Art. 67. Bij veroordeeling tot de doodstraf of tot levenslange gevangenisstraf kunnen daarnevens geene andere straffen worden opgelegd dan ontzetting van bepaalde rechten, verbeurdverkla- ring van reeds in beslag genomen voorwerpen, en openbaar- making van de rechterlijke uitspraak.

Art. 68. In de gevallen der artikelen 65 en 66 gelden ten aanzien van bijkomende straffen de volgende bepalingen :

(27)

1°. de straffen van ontzetting van dezelfde rechten worden opgelost in ééne straf, in duur de opgelegde hoofdstraf of hoofd- straffen ten minste twee en ten hoogste vijf jaren t e boven- gaande, of ingeval geene andere hoofdstraf dan geldboete is opgelegd, in ééne straf van ten minste twee en ten hoogste vijf jaren ;

.& • de straffen van ontzetting van verschillende rechten worden voor elk misdrijf afzonderlijk en zonder vermindering opgelegd ; o . de straffen van verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen worden, evenals de vervangende hechtenis bij niet uitlevering dier voorwerpen, voor elk misdrijf afzonderlijk en zonder ver- mindering opgelegd.

i)e straffen van vervangende hechtenis mogen gezamenlijk den tijd van acht maanden niet te boven gaan.

Art. 69. De betrekkelijke zwaarte van ongelijksoortige hoofd- straffen wordt bepaald door de volgorde van artikel 10.

Waar den rechter de keuze tusschen twee of meer hoofd- straffen is gelaten , komt bij de vergelijking alleen de zwaarste dier straffen in aanmerking.

De betrekkelijke zwaarte van gelijksoortige hoofdstraffen wordt bepaald door het maximum.

De betrekkelijke duur zoowel van ongelijksoortige als van ge- lijksoortige hoofdstraffen wordt eveneens bepaald door h e t maximum.

Art. 70. Bij samenloop op de wijze in de artikelen 65 en 66 bedoeld, hetzij van overtredingen met misdrijven, hetzij van overtredingen onderling, wordt voor elke overtreding zonder vermindering straf opgelegd.

De straffen van hechtenis, vervangende hechtenis daaronder begrepen, mogen voor de overtredingen gezamenlijk den tijd van acht maanden niet te boven gaan.

A Indien iemand, na veroordeeling tot straf, opnieuw wordt schuldig verklaard aan misdrijf of overtreding vóór die veroordeeling gepleegd, wordt de vroegere straf' in rekening gebracht, met toepassing der bepalingen van dezen titel voor bet geval van gelijktijdige berechting.

T I T E L VII.

Indiening en intrekking der klachte bij misdrijven alleen op klachte vervolgbaar.

Art. 72. Zoolang hij tegen wien een alleen op klachte ver- volgbaar misdrijf gepleegd i s , den leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt en tevens minderjarig i s , of zoolang h i j , anders dan wegens verkwisting, is onder curateele gesteld, 'is

(28)

zijn wettige vertegenwoordiger in burgerlijke zaken de tot klachte gerechtigde.

Is deze de persoon tegen wien de klachte moest geschieden, dan kan de vervolging plaats hebben op klachte van den toe- zienden voogd of curator, of van het college met de toeziende voogdij of curateele belast, van de echtgenoote, van een bloed- verwant in de rechte linie of, bij gebreke van deze, op klachte van een bloedverwant in de zijlinie tot den derden graad ingesloten.

Art. 73. Indien hij tegen wien het misdrijf is gepleegd, binnen den in het volgende artikel gestelden termijn overlijdt, k a n , zonder verlenging van dien termijn, de vervolging geschieden op klachte van de ouders, van de kinderen of van den over- levenden echtgenoot, ten ware blijken mocht dat de overledene eene vervolging niet gewild heeft.

Art. 74. De klachte kan slechts worden ingediend gedurende drie maanden nadat de tot klachte gerechtigde kennis heeft be- komen van het gepleegde feit, indien hij binnen Nederlandsch- I n d i ë , of gedurende negen maanden nadat hij daarvan kennis heeft bekomen, indien hij buiten Nederlandsch-Indië verblijf houdt.

Indien hij van het gepleegde feit kennis heeft bekomen voor- dat hij tot klachte gerechtigd is geworden, vangen deze ter- mijnen aan op den dag na dien waarop hij tot klachte gerechtigd geworden is.

Art. 75. Hij die de klachte indient, blijft gedurende eene maand na den dag der indiening bevoegd haar in te trekken.

T I T E L V I I I .

Verval van het recht tot strafvordering en van de straf.

Art. 76. Behoudens de gevallen waarin rechterlijke uit- spraken voor herziening vatbaar zijn, kan niemand andermaal worden vervolgd wegens een feit waarover te zijnen aanzien on- herroepelijk is beslist bij gewijsde van den Nederlandsch-Indischen rechter, van den Nederlandschen rechter of van den rechter in de koloniën van het Eijk in andere werelddeelen wiens uit- spraken in Nederlandsch-Indië uitvoerbaar zijn.

Is het gewijsde afkomstig van een anderen rechter, dan heeft tegen denzelfden persoon wegens hetzelfde feit geene vervolging plaats in geval v a n :

1° vrijspraak;

2° ontslag van rechtsvervolging, wanneer het een feit betreft waarop de Nederlandsch-Indische strafwet toepasselijk is uit- sluitend krachtens artikel 5 2° ;

(29)

3°. veroordeeling gevolgd door gelieele uitvoering, gratie of'ver- jaring der straf.

Art. 77. Het recht tot strafvordering vervalt door den dood van den verdachte.

Art. 78. H e t recht tot strafvordering vervalt door verjaring:

1°. in één j a a r voor alle overtredingen en voor de misdrijven door middel van de drukpers gepleegd ;

2°. in zes jaren voorde misdrijven waarop geldboete, hechtenis of gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld ;

3°. in twaalf jaren voor alle misdrijven waarop tijdelijke gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld;

4°. in achttien jaren voor alle misdrijven waarop de dood- straf of levenslange gevangenisstraf is gesteld.

Art. 79. De termijn van verjaring vangt aan op den dag na dien waarop het feit is gepleegd, behoudens in de volgende gevallen :

1°. bij valschheid, valsche munt of muntschennis vangt de termijn aan op den dag na dien waarop gebruik is gemaakt van het voorwerp ten opzichte waarvan de valschheid, valsche munt of muntschennis gepleegd is ;

2°. bij de misdrijven omschreven in de artikelen 287, 288, 289 en 292 op den dag na dien der bevrijding, of van den dood van hem tegen wien onmiddellijk het misdrijf gepleegd is;

3°. bij de overtredingen omschreven in de artikelen 4 9 5 , 496 en 497, op den dag na dien waarop, ingevolge de artikelen 17 en 18 van het reglement op het houden van de registers van den burgerlijken stand voor de Europeesche en met deze gelijk- gestelde bevolking in Nederlandsch-Indië, de aldaar bedoelde registers waaruit zoodanige overtreding blijkt, ter griffie van den raad van justitie zijn overgebracht, of, indien artikel 30 van het reglement wordt toegepast, ter bewaarplaats door het hoofd van plaatselijk bestuur aangewezen.

Art. 80. Elke daad van vervolging stuit de verjaring, mits die daad den vervolgde bekend of hem op de bij algemeene verordening voor gerechtelijke akten bepaalde wijze beteekend zij.

Na de stuiting vangt een nieuwe verjaringstermijn aan.

Art. 81. De schorsing der strafvervolging ter zake van een praejudicieel geschil schorst de verjaring.

Art. 82. H e t recht tot strafvordering wegens overtredingen waarop geene andere hoofdstraf gesteld is dan geldboete, vervalt door vrijwillige betaling van het maximum der boete , en van de kosten indien er reeds vervolging heeft plaats gehad, op

(30)

machtiging van den bevoegden ambtenaar van het Openbaar Ministerie binnen den termijn door hem te .stellen.

Is nevens geldboete verbeurdverklaring op het feit gesteld, dan moeten tevens de aan verbeurdverklaring onderworpen voor- werpen worden afgegeven of de waarde waarop zij door den in het eerste lid bedoelden ambtenaar worden geschat, voldaan worden.

I n de gevallen waarin de straf wordt verhoogd wegens her- haling, is die verhooging ook van toepassing, wanneer het recht tot strafvordering wegens de vroeger gepleegde overtre- ding volgens het eerste en tweede lid van dit artikel is ver- vallen.

Art. 8 3 . Het recht tot uitvoering van de straf vervalt dooi- den dood van den veroordeelde.

Art. 84. Het recht tot uitvoering van de straf vervalt door verjaring.

De termijn dezer verjaring is bij overtredingen twee j a r e n , bij misdrijven door middel van de drukpers gepleegd v i j f j a r e n , en bij andere misdrijven een derde langer dan de termijn der ver- jaring van het recht tot strafvordering.

I n geen geval is de termijn der verjaring korter dan de duur der opgelegde straf.

Het recht tot uitvoering van de doodstraf en van de levens- lange gevangenisstraf verjaart niet.

Art. 85. De termijn van verjaring vangt aan op den dag na dien waarop de rechterlijke uitspraak kan worden ten uitvoer gelegd.

Bij ont vluchting van een veroordeelde uit het gesticht waarin hij zijne straf ondergaat, vangt een nieuwe verjaringstermijn aan op den dag na dien der ontvluchting.

De termijn loopt niet gedurende de bij algemeene verordening bevolen schorsing der tenuitvoerlegging, noch gedurende den tijd dat de veroordeelde, zij het ook ter zake van eene andere veroordeeling, in verzekerde bewaring is.

T I T E L IX.

Beteekenis van sommige in het wetboek voorkomende uitdrukkingen.

Art. 86. W a a r van misdrijf in het algemeen of van eenig misdrijf in het bijzonder gesproken wordt, wordt daaronder medeplichtigheid aan en poging tot dat misdrijf begrepen, voor zoover niet uit eenige bepaling het tegendeel volgt.

Art. 87. Aanslag bestaat zoodra eene strafbare poging tot het voorgenomen feit aanwezig is.

(31)

Art. 88. Samenspanning bestaat zoodra twee of meer personen overeengekomen zijn om het misdrijf te plegen.

Art. 89. Met het plegen van geweld wordt gelijkgesteld het brengen m een staat van bewusteloosheid of onmacht.

Art. 90. Onder zwaar lichamelijk letsel wordt verstaan :

• ziekte of verwonding die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat of waardoor levensgevaar ontstaat ;

voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of be- roepsbezigheden ;

verlies van het gebruik van eenig zintuig;

verminking ; verlamming ;

storing der verstandelijke vermogens die langer dan vier weken geduurd heeft ;

afdrijving of dood van de vrucht eener vrouw.

Art. 91. Nederlander is hij die dezen staat bezit volgens de M + - ,u l t v o e r i nS v a n artikel 6 der grondwet.

Met den Nederlander staat gelijk ieder ander wiens uit- levering bij algemeene verordening is verboden.

Art. 92. Onder ambtenaren worden begrepen alle inlandsche ùootden en hoofden van vreemde oosterlingen die wettig gezag Onder ambtenaren en onder rechters worden begrepen scheids- rechters ; onder rechters zij die administratieve rechtsmacht oeienen.

Allen die tot de gewapende macht behooren, worden mede als ambtenaren beschouwd.

Art. 93. Schipper is elk gezagvoerder van een vaartuig of die dezen vervangt.

Opvarenden zijn allen die zich aan boord bevinden met uit- zondering van den schipper.

Schepelingen zijn allen die zich als scheepsofficieren of scheeps- gezellen aan boord bevinden.

Ari 94. Onder Nederlandsche schepen worden verstaan die vaartuigen welke door de wet betrekkelijk de afgifte van zee- brieven en vergunningen tot het voeren der Nederlandsche vlag als zeeschepen worden aangemerkt.

Art. 95. Onder Nederlandsch-Indische schepen worden ver- staan :

, • ^i e vaartuigen welke door de algemeene verordening be- treuende de zeebrieven en jaarpassen in Nederlandsch-Indië ais zeeschepen worden aangemerkt;

W. Strafrecht N.-I. (E.). 2

(32)

2°. de vaartuigen der gouvernementsmarine die buiten de tonnen in zee varen.

Art. 96. Onder vijand worden begrepen opstandelingen.

Onder oorlog worden begrepen vijandelijkheden met leenroerige en bondgenootschappelijke staten, alsmede burgeroorlog.

Onder tijd van oorlog wordt begrepen de tijd waarin oorlog dreigende is.

Art. 97. Door dag wordt verstaan een tijd van vier en twintig u r e n , door maand een tijd van dertig dagen.

Art. 9 8 . Door nacht wordt verstaan de tijd tusschen zons- ondergang en zonsopgang.

Art. 99. Onder inklimming wordt begrepen het ingaan door eene bestaande niet tot ingang bestemde of door eene opzettelijk gegraven opening in den grond, alsmede het overschrijden van slooten of grachten tot afsluiting dienende.

Art. 100. Onder valsche sleutels worden begrepen alle tot opening van het slot niet bestemde werktuigen.

Art. 101. Onder vee worden verstaan paarden, ezels, run- deren , buffels, herten, schapen, bokken, geiten en varkens.

Art. 102. Onder wettelijk voorschrift en onder wettelijke strafbepaling worden verstaan de voorschriften van algemeêne verordeningen en van reglementen en keuren van politie.

Slotbepaling.

Art. 103. De bepalingen der acht eerste Titels van dit Boek zijn ook toepasselijk op feiten waarop bij andere wettelijke voorschriften straf is gesteld, tenzij bij de wet of bij Koninklijk Besluit anders is bepaald.

(33)

M i s d r ij v e n.

TITEL T.

Misdrijven tegen de veiligheid van den staat.

Artikel 104. De aanslag ondernomen met het oogmerk om den Koning, de regeer ende Koningin of den Regent van het leven

>o± de vrijheid te berooven of tot regeeren ongeschikt te maken, wordt gestraft met de doodstraf, met levenslange gevangenisstraf oi tijdelijke van ten hoogste twintig jaren.

Art. 105. De aanslag ondernomen met het oogmerk om den

<xouverneur-Greneraal of den waarnemenden Grouverneur-Greneraal van het leven of de vrijheid te berooven of tot de uitoefening van de regeering ongeschikt te maken, wordt gestraft met de doodstraf, met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren.

Art. 106. De aanslag ondernomen met het oogmerk om het grondgebied van den staat geheel of gedeeltelijk onder vreemde heerschappij te brengen of om een deel daarvan af te scheiden, wordt gestraft met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van t e n hoogste twintig jaren.

A ri ' ' ? J; ü e a a n s l ao ondernomen met het oogmerk om den grondwettigen regeeringsvorm of de orde van troonopvolging te vernietigen of op onwettige wijze te veranderen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren.

Art. 108. De aanslag ondernomen met het oogmerk om den wettigen regeeringsvorm van Nederlandsch-Indië te vernietigen of op onwettige wijze te veranderen, wordt gestraft met gevan- genisstraf van ten hoogste vijftien jaren.

Art. 109. Als schuldig aan opstand wordt gestraft met ge- vangenisstraf van ten hoogste vijftien j a r e n :

1 • hij die een aanslag onderneemt om ingezetenen of anderen tegen het in Nederlandsch-Indië gevestigde gezag in de wapenen te brengen;

2°. hij die de wapenen voert tegen het in Nederlandsch-Indië gevestigd gezag.

ir>qr*' " " ' "De s a m e n sPa n iüng t ° t e e n der in de artikelen 104—

109 omschreven misdrijven wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren.

(34)

Art. 111. Hij die hetzij met eene buitenlandsche mogendheid, hetzij met een Indisch vorst of volk in verstandhouding t r e e d t , met het oogmerk om hen tot het plegen van vijandelijkheden of het voeren van een oorlog tegen den staat te bewegen, hen in het daartoe opgevatte voornemen te versterken, hun daarbij hulp toe te zeggen of bij de voorbereiding hulp te verleenen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren.

Indien de vijandelijkheden worden gepleegd of de oorlog uit- breekt, wordt de doodstraf of levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren opgelegd.

Art. 112. Hij die opzettelijk bescheiden, berichten of inlich- tingen omtrent eenige zaak waarvan hij weet dat de geheim- houding door het belang van den staat wordt geboden, hetzij openbaarmaakt, hetzij aan eene buitenlandsche mogendheid, een Indisch vorst of volk mededeelt of in handen speelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren.

Art. 113. Hij die eene hem van regeeringswege opgedragen onderhandeling met eene buitenlandsche mogendheid, een Indisch vorst of volk opzettelijk ten nadeele van den staat voert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren.

Art. 114. Met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren wordt gestraft :

1 °. hij die, ingeval van een oorlog waarin Nederland niet betrokken i s , opzettelijk eenige handeling verricht waardoor de onzijdigheid van den staat wordt in gevaar gebracht, of eenig bijzonder voorschrift tot handhaving der onzijdigheid van regee- ringswege gegeven en bekendgemaakt, opzettelijk overtreedt;

2°. hij die, in tijd van oorlog, eenig voorschrift van regee- ringswege in het belang der veiligheid van den staat gegeven en bekendgemaakt, opzettelijk overtreedt.

Art. 115. De Nederlander die vrijwillig in krijgsdienst treedt bij eene buitenlandsche mogendheid, wetende dat deze met den staat in oorlog i s , of in het vooruitzicht van een oorlog v a n deze met den s t a a t , wordt, in het laatste geval indien de oorlog uitbreekt, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren.

Art. 116. De Nederlander of de ingezetene van Nederlandsch- Indië die vrijwillig in krijgsdienst treedt bij een Indisch vorst of volk, wetende dat deze vorst of dit volk met den staat in' oorlog is, of in het vooruitzicht van een oorlog van deze met den s t a a t , wordt, in het laatste geval indien de oorlog uitbreekt, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren.

Art. 117. Met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren wordt gestraft hij die opzettelijk, in tijd van oorlog, den vijand hulp verleent of den staat tegenover den vijand benadeelt.

(35)

Levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren wordt toegepast indien de dader :

1°. eenige k a a r t , p l a n , teekening of beschrijving van militaire werken, of eenige inlichting betreffende militaire bewegingen of ontwerpen den vijand mededeelt of in handen speelt;

2 . als verspieder den vijand dient of een verspieder des vijands opneemt, verbergt of voorthelpt.

De doodstraf, levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren wordt toegepast indien de dader:

1°. eenige versterkte of' bezette plaats of post, eenig middel van gemeenschap, eenig magazijn, eenigen krijgsvoorraad of eenige krijgskas, of wel de vloot of het leger of eenig deel daarvan aan den vijand verraadt, in 's vijands macht brengt, vernielt of onbruikbaar m a a k t , of eenige tot afweer of aanval beraamde of uitgevoerde onderwaterzetting of ander militair werk belet, belemmert of verijdelt;

2°. hetzij oproer, hetzij muiterij of desertie onder het krijgs- volk te weeg brengt of bevordert.'

Art. 118. De samenspanning tot een der in artikel 117 om- schreven misdrijven wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren.

Art. 119. Met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren wordt gestraft hij die, in tijd van oorlog, zonder oogmerk om den vijand hulp te verleenen'of den staat tegenover den vijand te benadeelen, opzettelijk:

1 . een verspieder des vijands opneemt, verbergt of voorthelpt ;

* • desertie van een krijgsman, in dienst van den s t a a t , te weeg brengt of bevordert.

Art. 120. Hij die, in tijd yan oorlog, eenige bedriegelijke handeling pleegt bij levering van benoodigdheden ten dienste van de vloot of het leger, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren.

Met dezelfde straf wordt gestraft hij die, met het opzicht over de levering der goederen belast, de bedrieglijke handeling opzettelijk toelaat.

Art. 121. Bij veroordeeling wegens een der in de artikelen 104 en 105 omschreven misdrijven, kan ontzetting van de in artikel 37 n°. 1—4 vermelde rechten worden uitgesproken.

Bij veroordeeling wegens een der in de artikelen 106—118 omschreven misdrijven, kan ontzetting van de in artikel 37 n°. 1 en 2 vermelde rechten worden uitgesproken.

Bij veroordeeling wegens het in artikel 120 omschreven misdrijf, kan de schuldige worden ontzet van de uitoefening van het

(36)

beroep waarin hij het misdrijf begaan heeft en van de in artikel 37 n ° . 1—3 vermelde rechten, en kan openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak worden gelast.

Art. 122. De straffen gesteld op de in artikelen 117—120 om- schreven feiten, zijn toepasselijk indien een dier feiten wordt gepleegd tegen of met betrekking tot de bondgenooten van den staat in een gemeenschappelijken oorlog.

T I T E L I I .

Misdrijven tegen de koninklijke waardigheid en tegen de waardigheid van den Gouverneur-Generaal.

Art. 123. De aanslag op het leven of de vrijheid van de niet-regeerende Koningin, van den troonopvolger of van een lid van het koninklijk huis, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren.

Indien de aanslag op het leven den dood ten gevolge heeft of met voorbedachten rade wordt ondernomen, wordt levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren op- gelegd.

Indien de aanslag op het leven met voorbedachten rade onder- nomen den dood ten gevolge heeft, wordt de doodstraf, levens- lange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren opgelegd.

Art. 124. Elke feitelijke aanranding van den persoon des Konings of der Koningin, die niet valt in eene zwaardere straf- bepaling, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zeven jaren en zes maanden.

Art. I 25. Elke feitelijke aanranding van den persoon van den troonopvolger, van een lid van het koninklijk huis of van den R e g e n t , die niet valt in eene zwaardere strafbepaling, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren.

Art. 126. Elke feitelijke aanranding van den Gouverneur- Generaal of van den waarnemenden Gouverneur-Generaal, die niet valt in eene zwaardere strafbepaling, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren.

Art. 127. Opzettelijke beleediging den Koning of der Koningin aangedaan, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren of geldboete van ten hoogste vierhonderd vijftig gulden.

Art. I 28. Opzettelijke beleediging den troonopvolger, een lid van het koninklijk huis of den Regent aangedaan, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van ten hoogste vierhonderd vijftig gulden.

(37)

Art. 129. Opzettelijke beleediging den Gouverneur-Generaal OT den waarnemenden Gouverneur-Generaal aangedaan, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geld- boete van ten hoogste vierhonderd vijftig gulden.

Art. 130. Hij die een geschrift of afbeelding, waarin eene beleediging voorkomt voor den Koning, de Koningin, den troon- opvolger, een lid van het koninklijk huis, den Regent, den Gouverneur-Generaal of den waarnemenden Gouverneur-Generaal, met het oogmerk om aan den beleedigenden inhoud ruchtbaarheid te geven of de ruchtbaarheid daarvan te vermeerderen, ver- spreidt, openlijk ten toon stelt of aanslaat, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een j a a r of geldboete van ten hoogste vierhonderd vijftig gulden.

^Indien de schuldige het misdrijf in zijn beroep begaat en er, tijdens het plegen van het misdrijf, nog geen twee jaren zijn verloopen, sedert eene vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijk misdrijf onherroepelijk is geworden, kan hij van de uitoefening van dat beroep worden ontzet.

Art. 131. Bij veroordeeling wegens het in artikel 123 om- schreven misdrijf, kan ontzetting van de in artikel 37 n ° . 1—4 vermelde rechten worden uitgesproken.

Bij veroordeeling wegens een der in de artikelen 124, 125 en 126 omschreven misdrijven, kan ontzetting van de in artikel 37 n°. 1—3 vermelde rechten worden uitgesproken.

E Bij veroordeeling wegens een der in de artikelen 127, 1.28 en 129 omschreven misdrijven, kan ontzetting van de in artikel 37 n ° . 1 en 2 vermelde rechten worden uitgesproken.

T I T E L I I I .

Misdrijven tegen hoofden en vertegenwoordigers van bevriende staten en van bevriende Indische volken.

Art. 132. De aanslag op het leven of de vrijheid van een regeerend vorst of ander hoofd hetzij van een bevrienden s t a a t , hetzij van een bevriend Indisch volk, wordt gestraft met gevan- genisstraf van ten hoogste vijftien jaren.

Indien de aanslag op het leven den dood ten gevolge heeft of met voorbedachten rade wordt ondernomen, wordt levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren op- gelegd.

Indien de aanslag op het leven met voorbedachten rade onder- nomen den dood ten gevolge heeft, wordt de doodstraf, levens- lange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren opgelegd.

Art. 133. Elke feitelijke aanranding van den persoon van een regeerend vorst of ander hoofd hetzij van een bevrienden

(38)

s t a a t , hetzij van een bevriend Indisch volk, die niet valt in eene zwaardere strafbepaling, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren.

Art. 134. Opzettelijke beleediging een regeerend vorst of ander hoofd hetzij van een bevrienden s t a a t , hetzij van een be- vriend Indisch volk aangedaan, wordt gestraft met gevangenis- straf van ten hoogste vier jaren of geldboete van ten hoogste vierhonderd vijftig gulden.

Art. 135. Opzettelijke beleediging eenen vertegenwoordiger hetzij van eene buitenlandsche mogendheid bij de Nederlandsche regeering, hetzij van een Indisch vorst of volk bij de Neder- landsch-Indische regeering, in zijne hoedanigheid aangedaan, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van ten hoogste vierhonderd vijftig gulden.

Art. 136. Hij die een geschrift of afbeelding, waarin eene beleediging voorkomt omschreven in de artikelen 134 en 135, met het oogmerk om aan den beleedigenden inhoud ruchtbaar- heid te geven of de ruchtbaarheid daarvan te vermeerderen, verspreidt, openlijk ten toon stelt of aanslaat, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste vierhonderd vijftig gulden.

Indien de schuldige het misdrijf in zijn beroep begaat en e r , tijdens het plegen van het misdrijf, nog geen twee jaren zijn verloopen, sedert eene vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijk misdrijf onherroepelijk is geworden, kan hij van de uitoefening van dat beroep worden ontzet.

Art. 137. Bij veroordeeling wegens het in artikel 132 om- schreven misdrijf, kan ontzetting van de in artikel 37 n°. 1—4 vermelde rechten worden uitgesproken.

Bij veroordeeling wegens het in artikel 133 omschreven mis- drijf, kan ontzetting van de in artikel 37 n ° . 1—3 vermelde rechten worden uitgesproken.

Bij veroordeeling wegens een der in de artikelen 134 en 135 omschreven misdrijven, kan ontzetting van de in artikel 37 n°.

1 en 2 vermelde rechten worden uitgesproken.

T I T E L IV.

Misdrijven bij gelegenheid van verkiezingen.

Art. 138. Hij die, bij gelegenheid eener krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezing, door geweld of bedreiging met geweld opzettelijk iemand verhindert zijn kiesrecht vrij en onbelemmerd uit te oefenen, wordt gestraft met gevangenis- straf van ten hoogste een jaar.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De ge- voeligheid van officieren voor de mening van burgers was vooral zo groot omdat in het debat over de relatie tussen volk en leger ook hun eigen positie in het geding

de druk van het kapitalistisch stelsel en de stuwkracht, die het socia- lisme schenkt, zijn de twee belangrijkste dier factoren. Een dergelijke beschouwing, die

Gemeenten die artikel 172a Gemeentewet wel toepassen, maken met name gebruik van gebiedsverboden om overlast aan te pakken; de overige instrumenten worden niet of

„Dat is achttien pro- cent meer dan vorig jaar.” Jaar- lijks verzendt de organisatie meer dan 250 containers hulpgoederen naar plaatselijke Kerken, missio- narissen

Art. De aanslag op het leven of de vrijheid van 108. de niet-regeerende Koningin, van den gemaal der regee- rende Koningin, van den troonopvolger of van een lid van het

Dit was de organisatie waarvoor de Belgische generaals al hadden gepleit voor de oorlog, maar die om interne politieke redenen (legerkorpsen waren groter dan divisies en klonken

i) Mr.. 159 blijkt dat met den Nederlandschen de koloniale rechter uitdrukkelijk is gelijkgesteld, omdat zijne vonissen binnen het rijk in Europa uitvoerbaar zijn en er dus

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het Wetboek van Strafrecht te wijzigen teneinde het delen van beeldmateriaal van slachtoffers die dringend hulp behoeven