• No results found

WETBOEK VAN STRAFRECHT

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "WETBOEK VAN STRAFRECHT "

Copied!
168
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

w

ONTWERP

VAN EEN

WETBOEK VAN STRAFRECHT

VOOR DE

INLÄNDERS IN NEDERLANDSCH-IMË,

>r de daartoe : Co leti Minister .

VOORZIEN VAN

Op J ide at-

van Zijne steld,

: i'der-

!

rdenitigen,

DOOR

Mr. F. D. E. VAN OSSENBRUGGEN.

<£>

G. C. T. VAN DORP & Co.

Semarang — Soerabaia — Den Haag.

V^

(2)

b

(3)

VAN EEN

WETBOEK VAN STRAFRECHT

VOOR DE

INLÄNDERS IN NEDERLANDSCH-INDIË,

zooals het door de daartoe benoemde Commissie op last van Zijne Excellentie den Minister van Koloniën is samengesteld,

VOORZIEN VAN

verwijzingen naar de overeenkomstige artikelen van het Neder- landsch Wetboek van Strafrecht, van het Wetboek van

Strafreclit voor de Inlanders, van het onderhavig Ontwerp, en andere voornamelijk op In-

landers betrekking hebbende al- gemeene verordeningen,

DOOR

Mr. F. D. E. VAN OSSENBRUGGEN.

G. C. T. VAN DORP & Co.

Semarang — Soerabaia — D e n Haag.

(4)
(5)

WETBOEK VAN STRAFRECHT VOOR KEDERUSDSCfl-INDIR

WETBOEK VOOR DE INLANDERS.

EERSTE BOEK—ALGEMEENE BEPALINGEN.

Blz.

Titel I. Omvang van de werking der strafwet. 1.

II. Straffen 3.

III. Uitsluiting, vermindering en verhoo-

ging der strafbaarheid . 1 1 .

„ IV. Poging . . . . 14.

V. Deelneming aan strafbare feiten. . . 14.

„ VI. Samenloop van strafbare feiten. . . 10.

„ VII. Indiening en intrekking der klachte bij misdrijven alleen op klachte vervolgbaar 19.

„ VIII. Verval van het recht tot strafvordering

en van de straf 20.

„ IX. Beteekenis van sommige in het wet- boek voorkomende uitdrukkingen . . 23.

SLOTBEPALING 27.

T W E E D E BOEK. — MISDRIJVEN

Titel I. Misdrijven tegen de veiligheid van den Staat. . . . 28.

„ II. Misdrijven tegen de Koninklijke waar- digheid en tegen de waardigheid van den Gouverneur-Generaal. . . . . 3 3 ,

(6)

IV

Titel III.

IV.

V.

VI.

VIT

Blz.

Misdrijven tegen hoofden en vertegen- woordigers van bevriende staten en van

bevriende Indische volken 36.

Misdrijven bij gelegenheid van verkie-

zingen. . . . 3 7 . Misdrijven tegen de openbare orde. . 3 8 .

Bijwoning van een tweegevecht. . . 45.

Misdrijven waardoor de algemeene vei- ligheid van personen of goederen wordt in gevaar gebracht. . . . . . . 46.

Misdrijven tegen het openbaar gezag. 52.

6 3 . 64.

65.

68.

72.

74.

79.

8 1 . 84.

VIII.

IX. Meineed.

X. Muntmisdrijven. . . . XI. Valschheid in zegels en merken. . XII. Valschheid in geschriften.

XIII. Misdrijven tegen, den burgerlijken staat XIV. Misdrijven tegen de zeden . .

XV. Verlating van hulpbehoevenden . . , XVI. Beleediging

XVII. Schending van geheimen. . . . XVIII. Misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid. 85.

XIX. Misdrijven tegen het leven gericht. . . 89.

XX. Mishandeling . . . . 92.

XXI. Veroorzaken van den dood of van licha-

melijk letsel door schuld. 94.

XXII. Diefstal en strooperij. . . . . . . 95.

XXIII. Afpersing en afdreiging. . . . 99.

XXIV. Misbruik van aanzien. . . . .100.

XXV. Verduistering en ontrouw. . . . . 1 0 1 .

XXVI. Bedrog 103.

XXVII. Benadeeling van schuldeischers of recht-

hebbenden . . . . . . 107.

XXVIII. Vernieling of beschadiging van goederen 112.

XXIX. Ambtsmisdrijven . . . . . . 114.

XXX. Scheepvaartmisdrijven. . . . . 1 2 2 . XXXI. Begunstiging . . . 134.

XXXII. Bepalingen aangaande eenige lichte mis-

drijven . . . 1 3 6 . XXXIII. Bepalingen over herhaling van misdrijf

aan verschillende titels gemeen . . .137.

(7)

DEKDE BOEK. — OVERTREDINGEN.

Biz.

'Titel I. Overtredingen betreffende de algemeene veiligheid van personen en goederen en de openbare gezondheid . . . . _ .139.

II. Overtredingen betreffende de openbare orde . . . _ .143.

III. Overtredingen betreffende het openbaar

gezag 150.

IV. Overtreding betreffende den burgerlij- ken staat . . . . . . 151.

V. Overtreding betreffende hulpbehoeven-

den 151.

VI. Overtredingen betreffende de zeden! . .152.

VII. Overtredingen betreffende de veldpolitie 156.

VIII. Ambtsovertredingen .157.

IX. Scheepvaartovertredingen . . . .159.

(8)
(9)

WETBOEK VOOR DE INLANDERS.

EERSTE BOEK.

Algemeene bepalingen.

TITEL I.

Omvang van de werking der strafwet.

A r t i k e l 1. Geen feit is strafbaar dan uit kracht van eene daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling, la. 88 R. R., a. 26 A. B.].

Bij verandering in de wetgeving na het tijdstip waarop het feit begaan is, worden de voor den verdachte gunstigste bepalingen toegepast, [a. 1 Ov. Swb. L]

A r t . 2. De Nederlandsch-Indische strafwet is toepas- selijk op ieder die zich binnen Nederlandsch-Indië aan eenig strafbaar feit schuldig maakt. [a. 9 Ontw.; a. 25 A. B.]

A r t . 3. De Nederlandsen- Indische strafwet is toepas- selijk op ieder die zich buiten Nederlandsch-Indië aan boord van een Nederlandsch-Indisch vaartuig aan eenig strafbaar feit schuldig maakt. [a. 2, 8 v Ontw • Sbl 73—

119, a. 14.]

A r t . 4. De Nederlandsch-Indische strafwet is toepas- selijk op ieder die zich buiten Nederlandsch-Indië schuldig maakt: [a. 9 Ontw.]

(10)

2

1°. aan een der in de artikelen 93—99, 110 en 113

—1161) omschreven misdrijven; [a. 32 A. B.'j

2°. aan eenig misdrijf ten opzichte van muntspcciën of muntpapier in Nederlandsch-Indië wettig gangbaar of van zegels of merken vanwege de Nederlandsch-Indische Re- geering uitgegeven; [a. 209 — 217, 222 v. Ontw. a. 32 A.B.]

3°. aan valschheid hetzij in schuldbrieven of certificaten van schuld ten laste van Nederlandsch-Indië, hetzij in de tot een dezer stukken behoorende talons, dividend- of rentebewijzen, of in de bewijzen in plaats van deze stuk- ken uitgegeven, hetzij in biljetten eener krachtens algemeene verordening opgerichte Nederlandsch-Indische circulatie- bank, of aan het opzettelijk gebruik maken van eenig der hier vermelde geschriften; [a. 226 v. 233 v. Ontw., a. 32 A. B.]

4°. aan een der in de artikelen 393, 397, voor zooveel zeeroof betreft, en 400 omschreven misdrijven, [a. 33 a. A. B.J

A r t . 5. De Nederlandsch-Indische strafwet is toepas- selijk op den ingezetene van Nederlandsch-Indië die zich buiten Nederlandsch-Indië schuldig maakt : [a. 9 Ontw.]

1°. aan een der misdrijven omschreven in de Titels I en II van het Tweede Boek, en in de artikelen 206, 236, 403 en 4042).

2°. aan een feit hetwelk door de Nederlandsch-Indische strafwet als misdrijf wordt beschouwd en waarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld, [a. 6 Ontw.; a. 33 A. B.].

De vervolging ter zake van een feit onder n°. 2 bedoeld kan ook plaats hebben, indien de verdachte eerst na het begaan van het feit ingezetene van Nederlandsch-Indië wordt, en zijne uitlevering bij algemeene verordening is verboden.

i) Lees: 9 4 - 1 0 0 , H l . 1 1 4 - 1 1 7 .

2) Lees: 207, 238, 403, 404.

(11)

Swb.

Art. 6. De toepasselijkheid van artikel 5 2°. wordt in zoover beperkt, dat de doodstraf niet kan worden opge- legd ter zake van een feit waarop door de wet van het land waar het feit begaan is, de doodstraf niet is gesteld.

Art. 7. De Nederlandsch-Indische strafwet is toepas- 6.

selijk op den Nederlandsch-Indischen ambtenaar die zich buiten Nederlandsch-Indië schuldig maakt aan een der misdrijven omschreven in Titel XXIX van het Tweede Boek. [a. 9, 82 Ontw.].

A r t . 8. De Nederlandsch-Indische strafwet is toepas- 7.

selijk op den schipper en de opvarenden van een Neder- landsch-Indisch vaartuig, die zich buiten Nederlandsch- Indië, ook buiten boord, schuldig maken aan een der straf- bare feiten omschreven in Titel XXX van het Tweede Boek en Titel IX van het Derde Boek. [a. 9, 83 Ontw.].

A r t . 9. De toepasselijkheid der artikelen 2, 3, 4,5, 7 en 8.

8 wordt beperkt door de uitzonderingen in het volkenrecht erkend.

TITEL II.

Straffen.

A r t . 10. De straffen zijn: 9.

a. hoofdstraffen:

1°. doodstraf, 2°. arbeidstraf, 3°. geldboete;

b. bijkomende straffen :

1°. ontzetting van bepaalde rechten,

2°. verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen,

(12)

4

Swb 3°. openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak,

[a. 5 v. Swb. I.]

Art. 11. De doodstraf wordt door den scherprechter in het openbaar uitgevoerd op een schavot, door den ver- oordeelde met een strop om den hals aan eene galg vast te maken en een luik onder zijne voeten te doen weg- vallen, [a. 12 Swb. I.]

De rechter kan, in het belang der openbare orde, hetzij bij het doodvonnis, hetzij op schriftelijk verzoek van het met de tenuitvoerlegging belaste gezag bij" eene latere be- schikking, bevelen dat de voltrekking van de doodstraf niet in het openbaar zal plaats hebben, [verg. a 323a

I. R., Sbl. 1907 n«. 455].

Art. 12. De arbeidstraf is levenslang of tijdelijk. 10.

De duur der arbeidstraf is ten minste een dag.

Zij kan in geen geval den tijd van twintig jaren te boven gaan.

Arbeidstraf wordt ondergaan als dwangarbeid of als tenarbeidstelling.

Art. 13. In geval van veroordeeling tot arbeidstraf van meer dan een jaar, bepaalt de rechter in zijne uitspraak dat de straf zal worden ondergaan als dwangarbeid.

Dwangarbeid wordt door mannen ondergaan buiten het gewest, alwaar de veroordeelde in eersten aanleg heeft terecht gestaan en buiten dat, vanwaar hij geboortig of waar hij woonachtig is.

Dwangarbeid wordt door vrouwen ondergaan in een bij ordonnantie aan te wijzen gesticht.

Ingeval de duur der straf vijf jaren of meer bedraagt, wordt de wijze van toepassing verzwaard volgens bij or- donnantie te stellen regelen.

(13)

5 Ned.

Swb.

A r t . 14. In geval van veroordeeling tot arbeidstraf van een jaar of minder, bepaalt de rechter in zijne uitspraak dat de straf zal worden ondergaan als tenarbeidstelling.

Tenarbeidstelling wordt ondergaan binnen het gewest al- waar de veroordeelde in eersten aanleg heeft terecht gestaan.

Aan de tot tenarbeidstelling veroordeelden wordt zoo- veel mogelijk lichte arbeid opgedragen.

Ingeval de duur der straf meer dan drie maanden be- draagt, wordt de wijze van toepassing verzwaard volgens bij ordonnantie te stellen regelen.

A r t . 15. De tot arbeidstraf veroordeelde mannen worden te werk gesteld aan de publieke werken.

De tot arbeidstraf veroordeelde vrouwen worden te werk gesteld, hetzij binnen de muren van het gesticht waar de straf wordt ondergaan, hetzij aan de publieke werken.

[Sbl. 1871 — 78; 1906 — 257].

A r t . 16. De wijze van toepassing der arbeidstraf wordt, 14.

in overeenstemming met dit wetboek, geregeld bij ordon- nantie.

A r t . 17. De duur der tijdelijke arbeidstraf wordt in de 21.

rechterlijke uitspraak aangewezen in dagen, weken, maan- den en jaren, niet in gedeelten daarvan.

A r t . 18. Het bedrag der geldboete is ten minste een 23.

gulden.

Bij veroordeeling tot geldboete wordt die boete, bij gebreke van betaling binnen twee maanden na den dag waarop de rechterlijke uitspraak kan worden ten uitvoer gelegd, vervangen door arbeidstraf.

Indien het maximum der gestelde geldboete niet meer

(14)

6 Ned.

Swb.

bedraagt dan honderd gulden, wordt de in het voorgaan- de lid vermelde termijn bepaald op acht dagen.

De duur der vervangende arbeidstraf is ten minste een dag en ten hoogste zoovele dagen als het maximum der gestelde geldboete vijftallen guldens bevat, doch kan in geen geval acht maanden te boven gaan.

Indien dit maximum vijfhonderd gulden niet te boven gaat, is de duur der vervangende arbeidstraf ten hoogste drie maanden.

Zij kan in de gevallen waarin op het feit geldboete en ar- beidstraf ter keuze van den rechter zijn. gesteld, het ma- ximum dier arbeidstraf niet overschrijden.

De duur wordt in de rechterlijke uitspraak in dier voege bepaald dat, niet meer dan een dag voor eiken gulden der opgelegde boete in de plaats treedt, [a. 107, 117 I.

R. Sbl. 1874 — 2 5 1 ; 1898 — 50].

A r t . 19. Den veroordeelde kan worden toegestaan de 24.

arbeidstraf te ondergaan, zonder dat de termijn van betaling behoeft te worden afgewacht.

Hij is altijd bevoegd zich van de arbeidstraf te bevrijden door betaling van de boete.

De betaling van een gedeelte der boete, voordat of nadat de uitvoering der arbeidstraf is aangevangen, bevrijdt van de uitvoering van een gedeelte der arbeidstraf; dat gedeelte moet in dezelfde verhouding staan tot den gehee- len duur der arbeidstraf als het betaalde gedeelte der boete staat tot de geheele boete. [a. 5 Sbl. 1898 — 50].

A r t . 2 0 . De arbeidstraf gaat in: ten aanzien van ver- 26.

oordeelden die zich voorloopig in verzekerde bewaring bevinden, op den dag waarop de rechterlijke uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, en ten aanzien van ande-

(15)

Swb.

re veroordeelden op den dag der tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak, [a. 327 I. R.].

A r t . 21. Bij de rechterlijke uitspraak kan worden be- 27.

paald dat de tijd, door den veroordeelde voor den dag waarop die uitspraak in kracht van gewijsde zal zijn ge- gaan, voorloopig in verzekerde bewaring doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde tijdelijke arbeidstraf of geldboete geheel of gedeeltelijk zal worden in minde- ring gebracht; wat de geldboete betreft volgens den in het derde lid van artikel 19 bepaalden maatstaf, [a. 301°. Sv.1.

Do bepaling van dit artikel is ook toepasselijk ingeval, bij gelijktijdige vervolging wegens meerdere feiten, de ver- oordeeling wordt uitgesproken ter zake van een ander feit dan waarvoor de veroordeelde zich voorloopig in verze- kerde bewaring bevindt.

A r t . 22. Bij ontvluchting van een veroordeelde ge- durende het ondergaan van zijne straf, wordt de tijd dientengevolge door hem in vrijheid doorgebracht, niet in rekening gebracht op den duur der straf [verg. a. 74 Ontw.]

A r t . 23. De rechten waarvan de schuldige, in de bij 28.

dit wetboek of eene andere algemeene verordening bepaalde gevallen, bij rechterlijke uitspraak kan worden ontzet, zijn :

1°. het bekleeden van ambten of van bepaalde ambten; . 2°. het dienen bij de gewapende macht;

3°. het zijn van raadsman in eene voogdij of gerechtelijk bewindvoerder en het zijn van voogd, toeziende voogd, curator of toeziende curator over anderen dan eigen kinderen ;

4°. de vaderlijke of daarmede overeenkomende macht, de voogdij en de curateele over eigen kinderen;

5°. de uitoefening van bepaalde beroepen;

(16)

8

Swb.

6°. het kiezen en de verkiesbaarheid bij krachtens wet- telijk voorschrift of overeenkomstig de instellingen en ge- bruiken der inlandsche bevolking gehouden verkiezingen, [a. 22 Swb. IJ.

A r t . 24. Ontzetting van het recht om ambten of be- 29.

paalde ambten te bekleeden en bij de gewapende macht te dienen kan, behalve in de gevallen in het Tweede Boek omschreven, worden uitgesproken bij veroordeeling wegens eenig ambtsmisdrijf of wegens eenig misdrijf waardoor de schuldige een bijzonderen ambtsplicht schond, of waarbij hij gebruik maakte van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschonken.

A r t . 25. Ontzetting van de vaderlijke of daarmede 30.

overeenkomende macht en van de voogdij, de toeziende voogdij, de curateele en de toeziende curateele, zoowel over eigen kinderen als over anderen, kan, behalve in de gevallen in het Tweede Boek omschreven, worden uitgesproken bij veroordeeling van :

1°. ouders of voogden die opzettelijk met een aan hun gezag onderworpen minderjarige aan eenig misdrijf deel- nemen;

2°. ouders of voogden die tegen een aan hun gezag onderworpen minderjarige eenig misdrijf plegen, omschre- ven in de titels XIII, XIV, XV, XVIII,XIX en XX van het Tweede Boek.

Onder ouders worden begrepen zij die de macht uitoe- fenen welke met de vaderlijke overeenkomt.

A r t . 26. Wanneer ontzetting van rechten wordt uit- 31.

gesproken, bepaalt de rechter den duur als volgt:

1°. bij veroordeeling tot de doodstraf of tot levenslange arbeidstraf, voor het leven;

(17)

Swb.

2° bij veroordeeling tot tijdelijke arbeidstraf, voor een tijd den duur der hoofdstraf ten minste twee en ten hoogste vijf jaren te boven gaande;

3°. bij veroordeeling tot geldboete, voor een tijd van ten minste twee en ten hoogste vijf jaren.

De straf gaat in op den dag waarop de rechterlijke uitspraak kan worden ten uitvoer gelegd.

A r t . 27. Voorwerpen den veroordeelde toebehoorende, 33.

door middel van misdrijf verkregen of waarmede misdrijf opzettelijk is gepleegd, kunnen worden verbeurdverklaard.

Bij veroordeeling wegens misdrijf, niet opzettelijk ge- pleegd, of wegens overtreding, kan gelijke verbeurdver- klaring worden uitgesproken in de bij wettelijk, voorschrift bepaalde gevallen, [a. 6 Swb. I.].

Art. 28. Verbeurdverklaring van niet in beslag geno- 34.

men voorwerpen wordt, ingeval die voorwerpen niet worden uitgeleverd of het geldelijk bedrag waarop zij bij de uit- spraak geschat worden, niet wordt betaald binnen twee maanden na den dag waarop de rechterlijke uitspraak kan worden ten uitvoer gelegd, vervangen door arbeidstraf.

De duur dezer arbeidstraf is ten minste een dag en ten hoogste zes maanden.

Die duur wordt in de rechterlijke uitspraak in dier voege bepaald, dat niet meer dan een dag voor eiken gulden van het in het eerste lid bedoeld geldelijk bedrag in de plaats treedt.

Op deze arbeidstraf is artikel 19 van toepassing.

Ook de uitlevering van de voorwerpen bevrijdt van de arbeidstraf. [a. 18 Ontw.]

A r t . 29. Alle kosten van arbeidstraf komen ten laste, 35.

alle baten van deze straf, van geldboeten en van verbeurd-

(18)

10

verklaringen ten voordeele van den lande, [a. 332 I. R.].

A r t . 3 0 . Openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak krachtens dit wetboek of eene andere algemeene veror- dening kan door den rechter alleen worden gelast indien de veroordeelde behoort tot de inlanders op wie de arti- kelen 31 of 32 toepasselijk zijn.

. In die gevallen bepaalt de rechter tevens de wijze waarop aan dien last op kosten van den veroordeelde uitvoering wordt gegeven, ja. 24 Swb. I. Sbl. 1872 — 193].

A r t . 31. Voor aanzienlijke i n l a n d e r s ' o p wie het Ko- ninklijk besluit van 3 November 1866 n°. 73 (Indisch Staatsblad 1867 n°. 10) toepasselijk is, wordt in de rechter- lijke uitspraak de arbeidstraf van meer dan een jaar door gevangenisstraf van gelijken duur, de arbeidstraf van een jaar of minder, die te ondergaan krachtens de artikelen 18 en 28 daaronder begrepen, door hechtenis van gelijken duur vervangen, [a. 13 v. Ontw.; a. 8 Swb. I.].

A r t , 32. Voor personen wier maatschappelijk stand- punt tenarbeidstelling onraadzaam maakt, kan arbeidstraf van een jaar of minder, die te ondergaan krachtens de artikelen 18 en 28 daaronder begrepen, in de rechter- lijke uitspraak worden vervangen door hechtenis van ge- lijken duur. [a. 4 0 v . Swb.I.].

A r t . 33. De tot vervangende gevangenisstraf en hechte- nis veroordeelden zijn verplicht tot het verrichten v a n d e n hun opgedragen arbeid binnen de muren van het ge- sticht, waar de straf wordt ondergaan.

Op vervangende gevangenisstraf zijn overgens de voor dwangarbeid en op vervangende hechtenis de voor ten- arbeidstelling geldende bepalingen van dit wetboek bene-

(19)

Swb.

vens de in artikel 16 bedoelde regeling, van toepassing.

Bij die regeling worden de in verband met het eerste lid noodzakelijke afwijkingen vastgesteld, alsmede hetgeen- daarvoor in de plaats moet treden. [Sbl. 1871 — 78].

TITEL III.

Uitsluiting, vermindering en verhooging der strafbaarheid.

A r t . 34. Niet strafbaar is hij die een feit begaat dat 37.

hem wegens de gebrekkige, ontwikkeling of ziekelijke sto- ring zijner verstandelijke vermogens niet kan worden toegerekend.

Blijkt dat het begane feit hem wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke storing zijner verstandelijke ver- mogens niet kan worden toegerekend, dan kan de rechter gelasten dat hij in een krankzinnigengesticht worde ge- plaatst gedurende een proeftijd, den termijn van een jaar niet te boven gaande, [a. 33 Swb. I.].

Het bepaalde in het voorgaande lid geldt alleen voor

•den rechter die bij algemeene verordening tot zoodanige plaatsing is bevoegd verklaard. [Sbl. 1897 — 54].

Art. 35. Een kind wordt niet strafrechlelijk vervolgd 38- wegens- een feit, begaan voordat het den leeftijd van üsnfoudj.

jaren heeft bereikt.

Valt het begane feit in de bepaling van een misdrijf of in die van een der overtredingen omschreven in de arti- kelen 458 en 459, dan kan de burgerlijke rechter, op schrif- telijk verzoek -van het hoofd van plaatselijk bestuur, be- velen dat het kind tot den leeftijd van ten hoogste twin- tig jaren, op kosten van den lande, ter verpleging en opvoeding aan een bijzonder persoon of aan eene bijzon- dere inrichting zal worden toevertrouwd, indien die persoon

(20)

14 Ned.

Swb.

een strafbaar feit een bijzonderen ambtsplicht schendt of bij het begaan van een strafbaar feit gebruik maakt van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschon- ken, kan de straf met een derde worden verhoogd, [a. 24, 439 Ontw.j a. 141, 386 Swb. L]

TITEL IV.

Poging.

Art. 4 2 . Poging tot misdrijf is strafbaar, wanneer het 45.

voornemen des daders zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard en de uitvoering alleen ten gevolge van omstandigheden van zijnen wil onafhankelijk niet is voltooid.

Het maximum der hoofdstraffen op het misdrijf gesteld wordt bij poging met een derde verminderd.

Geldt het een misdrijf waarop de doodstraf of een mis- drijf waarop levenslange arbeidstraf is gesteld, dan. wordt arbeidstraf opgelegd van ten hoogste vijftien jaren.

De bijkomende straffen zijn voor poging dezelfde als voor het voltooide misdrijf. |a. 440 Ontw.; 3 v. Swb. I.]

Art. 4 3 . Poging tot overtreding is niet strafbaar [a. 46 4 Swb. I.]

TITEL V.

Bedneming aan strafbare feiten.

Art. 4 4 . Als daders van een strafbaar feit worden 47.

gestraft :

1°. zij die het feit plegen, doen plegen of medeplegen;

20. zij die door giften, beloften, misbruik van gezag',

(21)

Swb.

geweld, bedreiging of misleiding het feit, opzettelijk uit- lokken, [a. 107, 239, 382, 391, 405 Ontw.]

Ten aanzien der laatsten komen alleen die handelingen in aanmerking die zij opzettelijk hebben uitgelokt, bene- vens hare gevolgen, [a. 28 Swb. I.]

A r t . 4 5 . Als medeplichtigen aan een misdrijf worden 48.

gestraft :

1°. zij die opzettelijk behulpzaam zijn bij het plegen van het misdrijf;

2°. zij die opzettelijk gelegenheid, middelen of inlich- tingen verschaffen tot het plegen van het, misdrijf, [a.

28 Swb. L; a. 107, 239, 382, 391, 405 Ontw.]

Art. 4 6 . Het maximum der hoofdstraffen op het mis- 49.

drijf gesteld wordt bij medeplichtigheid met een derde verminderd.

Geldt het een misdrijf waarop de doodstraf of een mis- drijf waarop levenslange arbeidslraf is gesteld, dan wordt arbeidstraf opgelegd van ten hoogste vijftien jaren.

De bijkomende straffen zijn voor medeplichtigheid de- zelfde als voor het misdrijf zelf.

Bij hef bepalen van de straf komen alleen die hande- lingen in aanmerking die de medeplichtige opzettelijk heeft gemakkelijk gemaakt of bevorderd, benevens hare gevolgen, [a. 440 Ontw.; a. 27 Swb. I.]

Art. 47. De persoonlijke omstandigheden waardoor de 50.

strafbaarheid uitgesloten, verminderd- of verhoogd, wordt, komen bij de toepassing der strafwet alleen in aanmer- king ten aanzien van dien dader of medeplichtige wien zij persoonlijk betreffen.

A r t . 4 8 . In de gevallen waarin wegens overtreding 51.

(22)

16 Ned.

Swb.

straf wordt bepaald tegen bestuurders, leden van eenig bestuur of commissarissen, wordt geen straf uitgesproken tegen den bestuurder of commissaris van wien blijkt dat de overtreding buiten zijn toedoen is gepleegd, [a. 99 Sbl.

1905-516; a. 599 Sbl. 1906-434]

A r t . 4 9 . Medeplichtigheid aan overtreding is niet straf- 52.

baar. • [a. 27 Swb. I.]

Art. 5 0 . Bij misdrijven door middel van de drukpers 53.

gepleegd word! de uitgever als zoodanig niet vervolgd, indien het gedrukte s t u k zijn naam en woonplaats ver- meldt en de .dader bekend is of op de eerste aanmaning na den rechtsingang door den uitgever is bekend gemaakt.

Deze bepaling is niet toepasselijk, indien de dader op het tijdstip der uitgave strafrechtelijk niet vervolgbaar of buiten Nederlandsch-Indië gevestigd was. [Ov. Swb. I.

a. 6; Sbl. 1856-74]

Art. 51. Bij misdrijven door middel van de drukpers 54.

gepleegd wordt de drukker als zoodanig niet vervolgd, indien het gedrukte stuk zijn naam en woonplaats ver- meldt en de persoon op wiens last het stuk is gedrukt, bekend is of op de eerste aanmaning na den rechtsin- gang door den drukker is bekendgemaakt.

Deze bepaling is niet toepasselijk, indien de persoon op wiens last het stuk is gedrukt, op het tijdstip van bet drukken strafrechtelijk niet vervolgbaar of buiten Neder-' landsch-Indië gevestigd was. [Ov. Swb. I. a. 6; Sbl. 1856-74]

TITEL VI,

Samenloop van strafbare feiten.

Art. 52. Valt een feit in meer dan ééne strafbepa- 55.

(23)

Swb.

ling, dan wordt slechts ééne dier bepalingen toegepast, bij verschil die waarbij de zwaarste hoofdstraf is gesteld.

Indien voor een feit dat in eene algemeene strafbepaling valt, eene bijzondere strafbepaling bestaat, komt deze alleen in aanmerking.

Art. 5ïJ. Staan meerdere feiten, ofschoon, elk op zich 56.

zelf misdrijf of overtreding opleverende, in zoodanig ver- band dat zij moeien worden beschouwd als ééne voort- gezette handeling, dan wordt slechts ééne strafbepaling toegepast, bij verschil die waarbij de zwaarste hoofdstraf is gesteld.

Insgelijks wordt slechts ééne strafbepaling toegepast bij schuldigverklaring aan valschheid, valsche munt of munt- schennis en aan het gebruik maken van het voorwerp ten opzichte waarvan de valschheid, valsche munt of muntschennis gepleegd is.

A r t . 54. Bij samenloop van meerdere feiten die als 57.

op zich zelve staande handelingen moeien worden be- schouwd en meerdere misdrijven opleveren waarop gelijk- soortige hoofdstraffen zijn gesteld, wordt ééne straf uit- gesproken.

Het maximum dezer straf is het vereenigd bedrag van de hoogste straffen op de feiten gesteld, doch niet hoo- ger dan een derde boven het zwaarste maximum, [a. 441 Ontw. ; a. 305 I. R.|

Art. 55. Bij samenloop van meerdere feiten die als 58.

op zich zelve staande handelingen moeten worden be- schouwd en meerdere misdrijven opleveren waarop onge- lijksoortige hoofdstraffen zijn gesteld, wordt elke dier straffen uitgesproken, doch mogen deze te zamen in duur de langs tdurende met niet meer dan een derde overtref- fen.

(24)

18 Ned.

Swb.

Geldboeten worden daarbij berekend naar den duur van het maximum der bedreigde vervangende arbeid- straf. [a. 441 Ontw.; a. 305 I. R.]

Art. 56. Bij veroordeeling tot de doodstraf of tot levens- 59.

lange arbeidstraf kunnen daarnevens geene andere straf- fen worden opgelegd dan ontzetting van bepaalde rechten, verbeurdverklaring van reeds in beslag genomen voorwer- pen, en openbaarmaking Van de rechterlijke uitspraak.

Art. 57. In de gevallen der artikelen 54 en 55 gelden 60.

ten aanzien van bijkomende straffen de volgende bepalingen:

1°. de straffen van ontzetting van dezelfde rechten wor- den opgelost in ééne straf, in duur de opgelegde hoofdstraf

of hoofdstraffen ten minste twee en ten hoogste vijf jaren , te bovengaande, of ingeval geene andere hoofdstraf dan

geldboete is opgelegd, in ééne straf van ten minste twee en ten hoogste vijf jaren;

2°. de straffen van ontzetting van verschillende rech- ten worden voor elk misdrijf afzonderlijk en zonder ver- mindering opgelegd;

3°. de straffen van verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen worden, evenals de vervangende arbeidstraf bij niet uitlevering dier voorwerpen, voor elk misdrijf afzonderlijk en zonder vermindering opgelegd.

De straffen van vervangende arbeidstraf mogen geza- menlijk den tijd van acht maanden niet te boven gaan.

[a. 28 Ontw.]

Art. 58. De betrekkelijke zwaarte van ongelijksoortige 61.

hoofdstraffen wordt bepaald door de volgorde van arti- kel 10.

Waar den rechter de keuze tusschen twee hoofdstraf- fen [is gelaten, komt bij de vergelijking alleen de zwaar- ste dier straffen in aanmerking.

(25)

De betrekkelijke zwaarte van gelijksoortige hoofdstraf- fen wordt bepaald door het maximum.

De betrekkelijke duur zoowel van ongelijksoortige als van gelijksoortige hoofdstraffen wordt eveneens bepaald door het maximum.

A r t . 59. Bij samenloop op de wijze in de artikelen 54 en 55 bedoeld, hetzij van overtredingen met misdrij- ven, hetzij van overtredingen onderling, wordt voor elke overtreding zonder vermindering straf opgelegd.

Behalve voor de overtredingen vermeld in de artikelen 459 en 460, mogen de straffen van arbeidstraf, vervan- gende arbeidstraf daaronder begrepen, voor. de overtre- dingen gezamenlijk den tijd van acht maanden niet te boven gaan. [a. 305 I. R.]

A r t . 60. Indien iemand, na veroordeeling tot straf, opnieuw wordt schuldig verklaard aan misdrijf of over- treding vóór die veroordeeling gepleegd, wordt de vroe- gere straf in rekening gebracht, met toepassing der bepa- lingen van dezen titel voor het geval van gelijktijdige be- rechting, [a. 306 I. R.]

TITEL VII.

Indiening en intrekking der Machte bij misdrijven alleen op klachte vervolgbaar.

A r t . 61. Zoolang hij tegen wien een alleen op klachte vervolgbaar misdrijf gepleegd is, den leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt en tevens minderjarig is, of zoolang hij, anders dan wegens verkwisting, is onder cu- rateele gesteld, is zijn wettige vertegenwoordiger in bur- gerlijke zaken de tot klachte gerechtigde, [a. 81 Ontw.1

(26)

20 Ned- Swb.

Indien deze ontbreekt of de persoon is tegen wien de klacht© moest geschieden, dan kan de vervolging plaats hebben op klachte van den toezienden voogd of curator, of van het college met de toeziende voogdij of curateele belast, van de echtgenoote, van een bloedverwant in de rechte linie of, bij gebreke van deze, op klachte van een bloedverwant in de zijlinie tot den derden graad ingesloten.

A r t . 62. Indien hij tegen wien het misdrijf is gepleegd, 65.

binnen den in het volgende artikel gestelden termijn over- lijdt, kan, zonder verlenging van dien termijn, de vervol- ging geschieden op klachte van de ouders, van de kinde- ren of van den overlevenden echtgenoot, ten ware blij- ken mocht dat de overledene eene vervolging niet gewild heeft.

A r t . 63. De klachte kan slechts worden ingediend ge- 66.

durende drie maanden nadat de tot klachte gerechtigde kennis heeft bekomen van het gepleegde feit, indien bij binnen Nederlandsch-Indië, of gedurende negen maanden nadat hij daarvan kennis heeft bekomen, indien hij buiten Nederlandsch-Indië verblijf houdt.

Indien hij van het gepleegde feit kennis heeft bekomen voordat hij tot klachie gerechtigd is geworden, vangen deze termijnen, aan op den dag na dien waarop hij tot klachte gerechtigd geworden is.

A r t . 64. Hij die de klachte indient, blijft gedurende 67.

eene maand na den dag der indiening bevoegd haar in te trekken.

TITEL VIII.

Verval van het recht tot strafvordering en van de straf.

A r t . 65. Behoudens de gevallen waarin rechterlijke 68.

(27)

uitspraken voor herziening vatbaar zijn, kan niemand andermaal worden vervolgd wegens een feit waarover te zijnen aanzien onherroepelijk is beslist bij gewijsde van den Nederlandsch-Indischen rechter, van den Neder- landschen rechter of van den rechter in de koloniën van het Rijk in andere werelddeelen wiens uitspraken in Nederlandsch-Indië uitvoerbaar zijn.

Is het gewijsde afkomstig van een anderen rechter, dan heeft tegen denzelfden persoon wegens hetzelfde feit geene vervolging plaats in geval van :

1°. vrijspraak ;

2°. ontslag van rechtsvervolging, wanneer het een feit betreft waarop de Nederlandsch-Indische strafwet toepas- selijk is uitsluitend krachtens artikel 5 2°. ;

3°. veroordeeling gevolgd door geheeie uitvoering, gra- tie of verjaring d e r straf. |a. 398 I. R.]

Art. 60. Het recht tot strafvordering vervalt dooi- den dood van den. verdachte, [a. 399 I. R.]

A r t . 67. Het recht tot strafvordering vervalt door verjaring :

1°. in één jaar voor alle overtredingen en voor de mis- drijven door middel van de drukpers gepleegd:

2°. in zes jaren voor de misdrijven waarop geldboete of arbeidstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld;

3°. in twaalf jaren voor alle misdrijven waarop tijde- lijke arbeidstraf van meer dan drie jaren is gesteld;

4°. in achttien jaren voor alle misdrijven waarop de doodstraf of levenslange arbeidstraf is gesteld, [a. 404 v. I. R.]

Art. 68. De termijn van verjaring vangt aan op den 71 dag na dien waarop het feit is gepleegd, behoudens in de volgende gevallen :

(28)

22 Ned 1°. bij valschheid, valsche munt of muntschennis vangt

de termijn aan op den dag na dien waarop gebruik is ge- maakt van het voorwerp ten opzichte waarvan de valsch- heid, valsche munt of muntschennis gepleegd i s ; [a. 405 I. R.]

2°. bij de misdrijven omschreven in de artikelen 282, 283, 284 en 287 op den dag na dien der bevrijding, of van den dood van hem tegen wien onmiddellijk het mis- drijf gepleegd is.

A r t . 69. Elke daad van vervolging stuit de verjaring, 72.

mits die daad den vervolgde bekend of hem op de bij algemeene verordening voor gerechtelijke akten bepaalde wijze beteekend zij.

Na de stuiting vangt een nieuwe verjaringstermijn aan.

[a. 405 I. R.]

A r t . 70. De schorsing der strafvervolging ter zake van 73.

een praejudicieel geschil schorst de verjaring.

A r t , 71. Het recht tot strafvordering wegens overtre- 74.

dingen waarop geene andere hoofdstraf gesteld is dan geldboete, vervalt door vrijwillige betaling van het maxi- mum der boete, en van de kosten indien er reeds vervol- ging heeft plaats gehad, op machtiging van. den bij ordon- nantie aan te wijzen ambtenaar binnen den termijn door hem te stellen.

Is nevens geldboete verbeurdverklaring op het feit ge- steld, dan moeten tevens de aan verbeurdverklaring on- derworpen voorwerpen worden afgegeven of de waarde waarop zij door den i n het eerste lid bedoelden ambte- naar worden geschat, voldaan worden, [a. 415 I. R.]

In de gevallen waarin de straf wordt verhoogd wegens herhaling, is die verhooging ook van toepassing, wanneer het recht tot strafvordering wegens de vroeger gepleegde

(29)

Swb.

overtreding volgens het eerste en tweede lid van dit ar- tikel is vervallen.

Art. 72. Het recht tot uitvoering van de slraf vervalt 75.

door den dood van den veroordeelde, [a. 401 I. R.]

Art. 7 3 . Het recht tot uitvoering van de straf vervalt 76.

door verjaring.

De termijn dezer verjaring is bij overtredingen twee jaren, bij misdrijven door middel van de drukpers ge- pleegd vijf jaren, en bij andere misdrijven een derde lan- ger dan de termijn der verjaring van het recht tot straf- vordering.

In geen geval is; de termijn der verjaring korter dan de duur der opgelegde straf.

Het recht tot uitvoering van de doodstraf en van de levenslange arbeidstraf verjaart niet. [a. 408 I. R.]

Art. 74. De termijn van verjaring vangt aan op den 77.

dag na dien waarop de rechterlijke uitspraak kan worden ten uitvoer gelegd, [a. 408 I. R.]

Bij ontvluchting van een veroordeelde gedurende het ondergaan van zijne straf, vangt een nieuwe verjarings- termijn aan op d e n dag na dien der ontvluchting.

De termijn loopt niet gedurende de bij algemeene ver- ordening bevolen schorsing der tenuitvoerlegging, noch ge- durende den tijd dat de veroordeelde, zij het ook terzake van eene andere veroordeeling, in verzekerde bewaring is.

TITEL IX.

Beteekenis van sommige in liet ivetboek voorkomende uitdrukkingen.

Art. 7 5 . Waar van misdrijf in het algemeen of van 78.

(30)

24 Ned.

Swb.

eenig misdrijf in het bijzonder gesproken wordt, wordt daaronder medeplichtigheid aan en poging tot dat mis- drijf begrepen, voor zoover niet uit eenige bepaling het tegendeel volgt.

A r t . 76. Aanslag bestaat zoodra eene strafbare poging 79.

tot het voorgenomen feit aanwezig is. [a. 55 Swb. I].

A r t . 77. Samenspanning bestaat zoodra twee of meer 80.

personen overeengekomen zijn om het misdrijf te plegen, [a. 56 Swb. I].

Art. 78. Met het plegen van geweld wordt gelijkgesteld 81.

het brengen in 'een s t a a t van bewusteloosheid of on- macht.

A r t . 79. Onder zwaar lichamelijk letsel wordt ver- 82.

staan :

ziekte of verwonding die geen uitzicht op volkomen ge- nezing overlaat of waardoor levensgevaar ontstaat;

voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambfs- of beroepsbezigheden;

verlies van het gebruik van eenig zintuig;

verminking;

verlamming ;

storing der verstandelijke vermogens die langer dan vier weken geduurd heeft;

afdrijving of dood van de vrucht eener /rouw.

A r t . 8 0 . Nederlandsch onderdaan is ieder die in de 83.

Nederlandsche koloniën of bezittingen in andere wereld- deelen uit aldaar gevestigde ouders is geboren, [a. 6 Sbl. 1905 — 181; Sbl. 1 8 9 5 - 6 2 ] .

(31)

Swb.

Art. 81. Minderjarig is hij die den leeftijd van een en twintig jaren niet heeft bereikt en niet vroeger in den echt is getreden, tenzij bij algemeene verordening een andere leeftijd is vastgesteld en behoudens het bepaalde bij artikel 253. [a. 330 B. W.].

Art. 82. Onder ambtenaren worden begrepen alle in- 84.

landsche hoofden en hoofden van vreemde oosterlingen die wettig gezag oefenen, [a. 392 Swb. I.; a. 71, 73 R R.;

Sbl. 1907-212.]

Onder ambtenaren en onder rechters worden begrepen scheidsrechters; onder rechters zij die administratieve rechtsmacht oefenen, benevens de voorzitter en de leden van den priesterraad, [a. 416 I. R.; a 78, 82 R. R ; a. 3 R. O.]

Allen die tot de gewapende macht behooren, worden mede als ambtenaren beschouwd.

Art, 83. Schipper is elk gezagvoerder van een vaar- 85.

tuig of die dezen vervangt.

Opvarenden zijn allen die zich aan boord bevinden met uitzondering van den schipper.

Schepelingen zijn allen die zich als scheepsofficieren of scheepsgezellen aan boord bevinden.

Art. 84. Onder Nederlandsche schepen worden verstaan 86.

die vaartuigen welke door de wet betrekkelijk de afgifte van zeebrieven en vergunningen tot het voeren der Ne- derlandsche vlag als zeeschepen worden aangemerkt. [Ned.

Sbl. 1869-96.]

Art. 85. Onder Nederlandsch-Indische schepen wor- 86.

den verslaan :

1°. die vaartuigen welke door de algemeene verorde-

(32)

26 Ned.

Swb.

ning betreffende de zeebrieven en jaarpassen in Neder- landsch-Indië als zeeschepen worden aangemerkt; [Sbl.

1905-316.]

2°. de vaartuigen der gouvernementsmarine die buiten de tonnen in zee varen.

Art. 86. Onder vijand worden begrepen opstandelingen. 87.

Onder oorlog worden begrepen vijandelijkheden met leenroerige en bondgenootschappelijke staten, alsmede bur- geroorlog.

Onder tijd van oorlog wordt begrepen de tijd waarin oorlog dreigende is.

Art. 87. Door dag wordt verstaan een tijd van vier 88.

en twintig uren, door maand een tijd van dertig dagen.

[a. 326 I. RJ

Door nacht wordt verstaan de tijd tusschen zonsonder- gang en zonsopgang.

Art. 88. Onder gestichten worden begrepen alle ver- blijven bestemd tot opneming van inlandsche veroordeelden.

Art. 89. Onder inklimming wordt begrepen het in- 89.

gaan door eene bestaande niet tot ingang bestemde of door eene opzettelijk gegraven opening in den grond, alsmede het overschrijden van slooten of grachten tot af- sluiting dienende, [a. 313 Swb. I.]

Art. 90. Onder valsche sleutels worden begrepen alle 90.

tot opening van het slot niet bestemde werktuigen, [a.

314 Swb. I.]

Art. 91. Onder vee worden verstaan paarden, ezels,

(33)

runderen, buffels, herten, schapen, bokken, geiten en varkens.

Art. 92. Onder wettelijk voorschrift en onder wette- lijke strafbepaling worden verstaan de voorschriften van algemeene verordeningen en van reglementen en keuren van politie, [a. 31, 72 R. R.; Sbl. 1858-17; a. 12 Sbl.

1905-137.]

Slotbepaling.

Art. 93. De bepalingen der acht eerste Titels van dit Boek zijn ook toepasselijk op feiten waarop bij andere wettelijke voorschriften straf is gesteld, tenzij bij de wet of bij Koninklijk besluit anders is bepaald, [a. 38 Swb. 1.1

(34)

28 Ned.

Swb.

TWEEDE BOEK.

TITEL I.

Misdrijven.

Misdrijven tegen de veiligheid van den staat.

Art. 94. De aanslag ondernomen met het oogmerk 92.

om den Koning, de regeerende Koningin of den Regent van het leven of de vrijheid te berooven of tot regeereri ongeschikt 'te maken, wordt gestraft met de doodstraf, met levenslange arbeidstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren. [a. 4, IA 76, 100, 112, 114, 292, 443 Ontw.]

Art. 9 5 . De aanslag ondernomen met het oogmerk om den Gouverneur-Generaal of den waarnemenden Gou- verneur-Generaal van het leven of de vrijheid te beroo- ven of tot de uitoefening van de regeering ongeschikt te maken, wordt gestraft met de doodstraf, met levenslange arbeidstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren. [a.

4-1«, 94 Ontw.]

Art. 96. De aanslag ondernomen met het oogmerk om 93.

het grondgebied van den staat geheel of gedeeltelijk on- der vreemde heerschappij te brengen of om een deel daar- van af te scheiden, wordt gestraft met levenslange arbeid- straf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren. [a. 4-1°, 76, 100, 112 Ontw.]

A r t . 97. De aanslag ondernomen met het oogmerk om 94.

den grondwettigen. regeeringsvorm of de orde van troon- opvolging te vernietigen of op onwettige wijze te verande- ren, wordt gestraft met arbeidstraf van ten hoogste vijf- tien jaren. [a. 4-1«., 76, 100, 112 Ontw.]

(35)

Swb.

Art. 98. De aanslag ondernomen met het oogmerk om den wettigen regeeringsvorm van Nederlandsch-Indië te vernietigen of op onwettige wijze te veranderen, wordt gestraft met arbeidstraf van ten hoogste vijftien jaren, [a. 4-10., 7 6 ; 100, 112 Ontw.; a. 49 Swb. IJ

Art. 99.. Als schuldig aan opstand wordt gestraft met arbeidstraf van ten hoogste vijftien jaren :

1°. hij die een aanslag onderneemt om ingezetenen of anderen tegen het in Nederlandsch-Indië gevestigde ge- zag in de wapenen te brengen; [a. 4-1°., 76, 100, 112 Ontw;

a. 49 Swb. IJ

2°. hij die de wapenen voert tegen het in Nederlandsch- Indië gevestigde gezag. [a. 4-1°., 100, 112 Ontw.]

Art. 100. De samenspanning tot een der in de arti- 96.

kelen 94—99 omschreven misdrijven wordt gestraft met arbeidstraf van ten hoogste vijf jaren. [a. 4-1°., 77, 112, 137 v. Ontw.]

Art. 101. Hij die hetzij met eene buitenlandsche mo- 97.

gendheid, hetzij met een Indisch vorst of volk in verstand- houding treedt, met het oogmerk om hen tot het plegen van vijandelijkheden of het voeren van een oorlog tegen den (staat te bewegen, hen in het daartoe opgevatte voor- nemen te versterken, hun daarbij hulp toe te zeggen of bij de voorbereiding hulp ite verleenen, wordt gestraft met arbeidstraf van ten hoogste vijftien jaren.

Indien de vijandelijkheden worden gepleegd of de oor- log uitbreekt, wordt de doodstraf of levenslange arbeid- straf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren opgelegd, [a. 108, 112, 138 Ontw. a. 40 Swb. IJ

Art. 102. Hij die opzettelijk bescheiden, berichten of 98.

inlichtingen omtrent eenige zaak waarvan hij weet dat de

(36)

30 Ned.

Swb.

geheimhouding door het belang van den staat wordt gebo- den, hetzij openbaar maakt, hetzij aan eene buitenlandsche mogendheid, een Indisch vorst of volk mededeelt of in handen speelt, wordt gestraft met arbeidstraf van ten hoog- ste zes jaren. [a. 108, 112, 138, 456 Ontw.; a. 46 Swb.

I.J Sbl. 1904-259; 1905-26.]

Art. 103. Hij die eene hem van regeeringswege opge- 99.

dragen onderhandeling met eene buitenlandsche mogend- heid, een Indisch vorst of volk opzettelijk ten nadeele van den staat voert, wordt gestraft met arbeidstraf van ten hoogste twaalf jaren. [a. 112, 138 Ontw.]

Art. 104. Met arbeidstraf van ten hoogste zes jaren 100.

wordt gestraft:

1°. hij die, in geval van een oorlog waarin Nederland niet betrokken is, opzettelijk ecnige handeling verricht waardoor de onzijdigheid van den staat wordt in gevaar gebracht, of eenig bijzonder voorschrift tot handhaving der onzijdigheid van regeeringswege gegeven en bekend- gemaakt, opzettelijk overtreedt;

20. hij die, in tijd van oorlog, eenig voorschrift van regeeringswege in het belang der veiligheid van den staat gegeven en bekendgemaakt, opzettelijk overtreedt.

[a. 86, 112, 138 Ontw. Sbl. 1905-62.]

Art. 105. De Nederlandsche onderdaan die vrijwillig 101.

in krijgsdienst treedt bij eene buitenlandsche mogendheid, wetende dat deze met den staat in oorlog is, of in het vooruitzicht van een oorlog van deze met den staat, wordt, in het laatste geval indien de oorlog uitbreekt, gestraft met arbeidstraf van ten hoogste vijftien jaren. [a. 80, 86 112, 138 Ontw.; a. 39 Swb. I.]

Art. 106. De Nederlandsche onderdaan of de ingeze-

(37)

Swb.

tene van Nederlandsch-Indië die vrijwillig in krijgsdienst treedt bij een Indisch vorst, van wien hij geen onderdaan is of een Indisch volk, waartoe hij niet behoort, wetende dat deze vorst of dit volk met den staat in oorlog is, of in het vooruitzicht van een oorlog van deze met den staat, wordt, in het laatste geval indien de oorlog uitbreekt, gestraft met arbeidstraf van ten hoogste vijftien jaren. [a. 44 R.

R.; a. 80, 86, 138 Ontw.]

Art. 107. Hij die opzettelijk een feit omschreven in artikel 115 of artikel 116 van het Wetboek van Strafrecht voor de Europeanen, laatstgenoemd artikel voor zoover het een Nederlander betreft, uitlokt door een der in ar- tikel 44 no. 2 vermelde middelen, of bevordert op eenige in artikel 45 vermelde wijze, wordt gestraft met arbeidstraf van ten hoogste tien jaren. [a. 239, 382, 391, 405 Ontw.]

Art. 108. Met arbeidstraf van ten hoogste vijftien 102.

jaren wordt gestraft hij die opzettelijk, in tijd van oor- log, den vijand hulp verleent of den staat tegenover d e a vijand benadeelt, [a. 86, 109, 112, 113, 138 Ontw.; a, 42 Swb. L]

Levenslange arbeidstraf lof tijdelijke van ten hoogste twintig jaren wordt toegepast indien de dader:

1°. eenige kaart, plan, teekening of beschrijving van militaire werken, of eenige inlichting betreffende militaire bewegingen of ontwerpen den vijand mededeelt of in handen speelt; [a. 102 Ontw.; a. 47 v. Swb. L]

2°. als verspieder den vijand dient of een verspieder des vijands opneemt, verbergt of voorthelpt. [a. 110 Ontw.;

a. 49 Swb. IJ

De doodstraf, levenslange arbeidstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren wordt toegepast indien de dader:

(38)

32 Ned.

Swb.

1°. eenige versterkte of bezette plaats of post, eenig middel van gemeenschap, eenig magazijn, eenigen krijgs- voorraad oi eenige krijgskas, of wel de vloot of het leger of eenig deel daarvan aan den vijand verraadt, in 's vijands macht brengt, vernielt of onbruikbaar maakt, of eenige tot afweer of aanval beraamde of uitgevoerde onderwater- zetting of ander militair werk belet, belemmert of verijdelt- [a. 41 Swb. IJ

2° hetzij oproer, hetzij muiterij of desertie onder het krijgsvolk te weeg brengt of bevordert, [a. 110 Ontw ; a 44 Swb. IJ

Art. 109. De samenspanning tot een der in artikel 108 103.

omschreven misdrijven wordt gestraft met arbeidstraf van ten hoogste vijf jaren. [a. 77, 112, 113, 138 Ontw.]

Art. 110. Met arbeidstraf van ten hoogste zes jaren wordt 104.

gestraft hij die, in tijd van oorlog, zonder oogmerk om den vijand hulp te verleenen of den staat tegenover den vijand te benadeelen, opzettelijk:

1° een verspieder des vijands opneemt, verbergt of voorthelpt; [a. 49 Swb. IJ

2". desertie van een krijgsman, in dienst van den staat te weeg brengt of bevordert, [a. 86, 113, 138, 203v Ontw :

a. 45 Swb. IJ

A r t . 111. Hij die, in tijd van oorlog, eenige bedrieglijke 105 handeling pleegt bij levering van benoodigdheden ten dien- ste van de vloot of het leger, wordt gestraft met arbeid- straf van ten hoogste twaalf jaren.

Met dezelfde straf wordt gestraft hij die, met het opzicht over de levering der goederen belast, de bedrieglijke handeling opzettelijk toelaat, [a. 4-1°., 86, 112 113 138 339, 343 Ontw.; a. 352 v. v. Swb I ]

(39)

Swb.

Art. 112. Bij veroordeeling wegens een der in de ar- 106.

tikelen 94 en 95 omschreven misdrijven, kan ontzetting van de in artikel 23 n°. 1—4 en 6 vermelde rechten wor- den uitgesproken.

Bij veroordeeling wegens een der in de artikelen 96—109 omschreven misdrijven, kan ontzetting van de in artikel 23 n°. 1, 2 en 6 vermelde rechten worden uitgesproken.

Bij veroordeeling wegens het in artikel 111 omschreven misdrijf, kan de schuldige worden ontzet van de uitoefe- ning van het beroep waarin hij het misdrijf begaan heeft en van de in artikel 23 n°. 1—3 en 6 vermelde rechten, en kan openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak wor- den gelast.

A r t . 113. De straffen gesteld op de in de artikelen 108 107.

—111 omschreven feiten, zijn toepasselijk indien een dier feiten wordt gepleegd tegen of met betrekking tot de bond- genooten van den staat in een gemeenschappelijken oor- log, [a. 86, 138 Ontw.; a. 43 Swb. I.j

TITEL II.

Misdrijven tegen de koninklijke waardigheid en tegen de waardigheid van den Gouverneur-Generaal

Art. 114. De aanslag op het leven of de vrijheid van 108.

de niet-regeerende Koningin, van den gemaal der regee- rende Koningin, van den troonopvolger of van een lid van het koninklijk huis, wordt gestraft met arbeidstraf van ten hoogste vijftien jaren.

Indien de aanslag op het leven den dood ten gevolge heeft of met voorbedachten rade wordt ondernomen, wordt levenslange arbeidstraf of tijdelijke van ten hoogste twin- tig jaren opgelegd.

Indien de aanslag op het leven met voorbedachten rade

(40)

34 Ned.

Swb.

ondernomen den dood ten gevolge heeft, wordt de dood- straf, levenslange arbeidstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren opgelegd, [a. 4-1°., 76, 94 v., 122, 138, 292, 443 Ontw.]

Art. 115. Elke feitelijke aanranding van den persoon 109.

des Konings of der Koningin, die niet valt in eene zwaar- dere strafbepaling, wordt gestraft met arbeidstraf van ten hoogste zeven jaren en zes maanden, [a. 4-1°., 94 122, 138, 305 v., 443 Ontw.]

Art. 116. Elke feitelijke aanranding van den persoon 110.

van den gemaal der regeerende Koningin, van den troon- opvolger, van een lid van het koninklijk huis of van den Regent, die niet valt in eene zwaardere strafbepaling, wordt gestraft met arbeidstraf van ten hoogste zes jaren. [a. 4-1°., 122, 305 v., 443 Ontw.]

Art. 117. Elke feitelijke aanranding van den Gouver- neur-Generaal of van den waarnemenden Gouverneur-Ge- neraal, die niet valt in eene zwaardere strafbepaling, wordt gestraft met arbeidstraf van ten hoogste zes jaren. [a. 4-1°., 95, 122, 305 v., 443 Ontw.]

Art. 118. Opzettelijke beleediging den Koning of der 111.

Koningin aangedaan, wordt gestraft met arbeidstraf van ten hoogste vijf jaren of geldboete van ten hoogste vier- honderd vijftig gulden, [a. 122, 264 v., 444 Ontw.; Sbl.

1856-74, a. 23; a. 293 Swb. I.]

Art. 119. Opzettelijke beleediging den gemaal der re- 112.

geere^de Koningin, den troonopvolger, een lid van het ko- ninklijk huis of den Regent aangedaan, wordt gestraft met arbeidstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van

(41)

Swb.

ten hoogste vierhonderd vijftig gulden, [a. 122, 264 v., 444 Ontw.; a. 293 Swb. I.]

A r t . 120. Opzettelijke beleediging den Gouverneur-Ge- neraal of den waarnemenden Gouverneur-Generaal aange- daan, wordt gestraft met arbeidstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van ten hoogste vierhonderd vijftig gul- den, [a. 122, 264 v,. 444 Ontw.; a, 293 Swb. L; Sbl.

1856-74, a. 23.] .

A r t . 121. Hij die een geschrift of afbeelding, waarin eene 113.

beleediging voorkomt voor den Koning, de Koningin, den gemaal der regeerende Koningin, den troonopvolger, een lid van het koninklijk huis, den Regent, den Gouverneur-Ge- neraal of den waarnemenden Gouverneur-Generaal, met het oogmerk om aan den beleedigenden inhoud ruchtbaarheid te geven of de ruchtbaarheid daarvan te vermeerderen, verspreidt, openlijk ten toon stelt of aanslaat, wordt gestraft met arbeidstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste vierhonderd vijftig gulden.

Indien de schuldige het misdrijf in zijn beroep begaat en er, tijdens het plegen van het misdrijf, nog geen twee jaren zijn verloopen, sedert eene vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijk misdrijf onherroepelijk is geworden, kan hij van de uitoefening van dat beroep wor- den ontzet, [a. 264v., 436, 444 Ontw.; a. 11 Sbl. 1856-74.]

Art. 122. Bij veroordeeling wegens het in artikel 114 114.

omschreven misdrijf, kan ontzetting van de in artikel 23 n°. 1—4 en 6 vermelde rechten worden uitgesproken.

Bij veroordeeling wegens een der in de artikelen 115—117 omschreven misdrijven, kan ontzetting van de in artikel 23 n°. 1—3 en 6 vermelde rechten worden uitgesproken.

Bij veroordeeling wegens een der in de artikelen 118—120

(42)

36 Ned.

Swb.

omschreven misdrijven, kan ontzetting van de in artikel 23 n°. 1, 2 en 6 vermelde rechten worden uitgesproken.

TITEL III.

Misdrijven tegen hoofden en vertegenwoordigers van be- vriende staten en van bevriende Indische volleen.

Art. 123. De aanslag op het leven of de vrijheid van een 115.

regeerend vorst of ander hoofd hetzij van een bevrienden staat, hetzij van een bevriend Indisch volk, wordt gestraft met arbeidstraf van ten hoogste vijftien jaren. [a. 443 Ontw.]

Indien de aanslag op bet leven den dood ten gevolge heeft of met voorbedachten rade wordt ondernomen, wordt levenslange arbeidstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren opgelegd.

Indien de aanslag op het leven met voorbedachten rade ondernomen den dood ten gevolge heeft, wordt de doodstraf, levenslange arbeidstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren opgelegd, [a. 76, 94, 128 Ontw.]

Art. 124. Elke feitelijke aanranding van den persoon van 116.

een regeerend vorst of ander hoofd hetzij van een bevrien- den staat, hetzij van een bevriend Indisch volk, die niet valt in eene zwaardere strafbepaling, wordt gestraft met arbeid- straf van ten hoogste zes jaren. [a. 128, 305v., 443 Ontw.]

Art. 125. Opzettelijke beleediging een regeerend vorst 117.

of ander hoofd hetzij van een bevrienden staat, hetzij van een bevriend Indisch volk aangedaan, wordt gestraft met arbeidstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van ten hoogste vierhonderd vijftig gulden, [a. 128, 264 v., 444 Ontw • Sbl. 1856-74, a. 25.]

;. 126. Opzettelijke beleediging eenen vertegenwoor- 118.

(43)

Swb.

diger hetzij van eene buitenlandsche mogendheid bij de Nederlandsche regeering, hetzij van een Indisch vorst of volk bij de Nederlandsch-Indische regeering, in zijne hoe- danigheid aangedaan, wordt gestraft met arbeidstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van ten hoogste vier- honderd vijftig gulden, [a. 128, 264v„ 444 Ontw.; Sbl 1856-74, a. 25.]

Art. 127. Hij die een geschrift of afbeelding, waarin 119.

eene beleediging voorkomt omschreven in de artikelen 125 en 126, met het oogmerk om aan den b e l e d i g e n d e n inhoud ruchtbaarheid 'Ie geven of de ruchtbaarheid daarvan te vermeerderen, verspreidt, openlijk ten toon stelt of aanslaat, wordt gestraft met arbeidstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste vierhonderd vijftig gulden.

Indien de schuldige het misdrijf in zijn beroep begaat en er, tijdens het plegen van het misdrijf, nog geen twee jaren zijn verloopen, sedert eene vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijk misdrijf onherroepelijk is gewor- den, kan hij van de uitoefening van dat beroep worden ont- zet, [a. 264v., 436, 444 Ontw.; Sbl. 1856-74, a-. 11.]

Art. 128. Bij veroordeeling'wegens het in artikel 123 120.

omschreven misdrijf, kan ontzetting van de in artikel 23 n°. 1—4 en 6 vermelde rechten worden uitgesproken.

Bij veroordeeling wegens het in artikel 124 omschreven misdrijf, kan ontzetting van de in artikel 23 No. 1—3 en 6 vermelde rechten worden uitgesproken.

Bij veroordeeling wegens een der in de artikelen 125 en 126 omschreven misdrijven, kan ontzetting van de in arti- kel 23 n°. 1, 2 en 6 vermelde rechten worden uitgesproken.

TITEL IV.

Misdrijven bij gelegenheid van verkiezingen.

Art. 129. Hij die, bij gelegenheid eener krachtens wette- 125.

(44)

38 Ned.

Swb.

lijk voorschrift of overeenkomstig de instellingen en gebrui- ken der inlandsche bevolking gehouden verkiezing, door geweld of bedreiging met geweld opzettelijk iemand ver- hindert zijn kiesrecht vrij en onbelemmerd uit te oefenen, wordt gestraft met arbeidstraf van ten hoogste een jaar.

[a. 78, 132 Ontw. a. 70v. Swb. I.; Sbl. 1907-212; 1908-53.]

Art. 130. Hij die, bij gelegenheid eener krachtens wette- 126.

lijk voorschrift of overeenkomstig de instellingen en gebrui- ken der inlandsche bevolking gehouden verkiezing, door gift of belofte iemand omkoopt om zijn kiesrecht hetzij niet, hetzij op bepaalde wijze uit te oefenen, wordt gestraft met arbeidstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste vierhonderd vijftig gulden.

Dezelfde straf wordt toegepast op den kiezer, die zich door gift of belofte tot een of ander laat omkoopen. [a. 132 Ontw.; a. 74 Swb. L; Sbl. 1907-212; 1908-53.]

Art. 131. Hij die opzettelijk zich voor een ander uitge- 128.

vende, aan eene krachtens wettelijk voorschrift of over- eenkomstig de instellingen en gebruiken der inlandsche bevolking gehouden verkiezing deelneemt, wordt gestraft met arbeidstraf van ten hoogste een jaar. [a. 132 Ontw.; Sbl.

1907-212; 1908-53.]

Art. 132. Bij veroordeeling wegens een der in dezen 130.

Titel omschreven misdrijven, kan ontzetting van de in arti- kel 23 n°. 6 vermelde rechten worden uitgesproken.

TITEL V.

Misdrijven tegen de openbare orde.

Art. 133. Hij die in het openbaar, mondeling of bij ge- 131.

schritte, tot eenig strafbaar feit of tot eenige andere onge-

(45)

Swb.

hoorzaamheid hetzij aan een wettelijk voorschrift, hetzij aan een krachtens wettelijk voorschrift gegeven ambtelijk hevel opruit, wordt gestraft met arbeidstraf van ten hoogste vijf jaren of geldboete van ten hoogste vierhonderd vijf- tig gulden, [a. 28, 66, 142, 153, 210 Swb. I.; Sbl. 1856-74, a. 24v.]

Art. 134. Hij die een geschrift waarin tot eenig strafbaar 132.

feit of tot. e enige andere in het vorig artikel omschreven ongehoorzaamheid, wordt opgeruid, met het oogmerk om aan den opruienden inhoud ruchtbaarheid te geven of de ruchtbaarheid daarvan te vermeerderen, verspreidt, open- lijk ten toon stelt of aanslaat, wordt gestraft met arbeid- straf van ten hoogste drie jaren of geldboete van ten hoog- ste vierhonderd vijftig gulden.

Indien de schuldige h e t misdrijf in zijn beroep begaat en er, tijdens het plegen van het misdrijf, nog geen vijf jaren zijn verloopen, sedert eene vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijk misdrijf onherroepelijk' is geworden, kan hij van de uitoefening van dat beroep worden ontzet, [a. 436 Ontw. Sbl. 1856-74, a. 11.]

Art. 135. Hij die in het openbaar, mondeling of bij 133.

geschrifte, aanbiedt inlichtingen, gelegenheid of middelen te verschaffen om eenig strafbaar feit te plegen, wordt gestraft met arbeidstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste vierhonderd vijftig gulden.

[a. 45 Ontw.]

A r t . 136. Hij die een geschrift waarin wordt aangebo- 134.

den inlichtingen, gelegenheid of middelen te verschaffen om eenig strafbaar feit te plegen, met het oogmerk om aan dat aanbod ruchtbaarheid te geven of de ruchtbaar- heid daarvan te vermeerderen, verspreidt, openlijk ten

(46)

40 Ned.

Swb.

toon stelt of aanslaat, wordt gestraft met arbeidstraf van ten hoogste vierhonderd vijftig gulden.

Indien de schuldige het misdrijf in zijn beroep begaat en er, tijdens het plegen van het misdrijf, nog geen vijf jaren zijn verloopen, sedert eene vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijk misdrijf onherroepelijk is geworden, kan hij van de uitoefening van dat beroep wor- den ontzet, [a. 436 Ontw.]

Art. 137. Hij die, kennis dragende van eene samen- 135.

spanning tot een der in de artikelen 94—99 of 108 bedoelde misdrijven op een tijdstip waarop het plegen van deze mis- drijven nog kan worden voorkomen, opzettelijk nalaat daar- van tijdig voldoende kennis te geven hetzij aan de ambte- naren der justitie of politie, hetzij aan den bedreigde, wordt, indien het misdrijf is gevolgd, gestraft met arbeidstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste vierhon- derd vijftig gulden, [a. 67 Swb. I.; a. 6 I. R.]

Art. 138. Hij die, kennis dragende van een voornemen 136.

tot het plegen van een der in de artikelen 94—117 omschre- ven misdrijven, tot desertie in tijd van oorlog, tot militair verraad, tot moord, menschenroof of verkrachting, tot een der in Titel VII van dit Boek omschreven misdrijven voor zoover daardoor levensgevaar wordt veroorzaakt, tot een der misdrijven omschreven in de artikelen 209—213, 215, 233, of tot een der misdrijven omschreven in de artikelen 226, 227 en 235 voor zooveel betreft voor omloop bestemd credietpapier, op een tijdstip waarop het plegen van deze misdrijven nog kan worden voorkomen, opzettelijk nalaat daarvan tijdig voldoende kennis te geven hetzij aan de ambtenaren der justitie of politie, hetzij aan den bedreigde, wordt, indien het misdrijf is gevolgd, gestraft met arbeid-

(47)

Swb.

straf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste vierhonderd vijftig gulden.

Dezelfde straf is toepasselijk op hem die, kennis dragende van eenig in het eerste lid vermeld reeds gepleegd mis- drijf waardoor levensgevaar is ontstaan, op een tijdstip*

waarop de gevolgen nog kunnen worden afgewend, opzet- telijk nalaat daarvan gelijke kennisgeving te doen. [a. lööv., 189, 244 v., 282, 292 v. Ontw.; a. 67 Swb. I.; a. 6 I. E.]

A r t . 139. De bepalingen van de artikelen 137 en 138 137.

zijn niet van toepassing op hem die door de kennisgeving gevaar voor eene strafvervolging zou doen ontstaan voor zich zelven, voor een zijner bloedverwanten of aange- huwden in de rechte linie of in den tweeden of derden graad der zijlinie, voor zijn echtgenoot of gewezen echtge- noot, of voor een ander bij wiens vervolging hij zich, uit hoofde van zijn ambt of beroep, van het, afleggen van getuigenis zou kunnen verschoonen. [a. 189 Ontw.; a.

68 Swb. L]

A r t . 140. Hij die hetzij in de woning of in het bij 138.

eene woning behoorend erf, hetzij in het besloten lokaal of erf, bij een a n d e r in gebruik, wederrechtelijk binnendringt of, wederrechtelijk aldaar vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege den rechthebbende aanstonds verwijdert, wordt gestraft met arbeidstraf van ten hoog- ste drie maanden of geldboete van ten hoogste vierhon- derd vijftig gulden.

Hij die zich den toegang heeft verschaft door middel van braak of inklimming, van valsche sleutels, van een valsche order of een valsch kostuum, of die, zonder voor- kermis van den rechthebbende en anders dan ten gevolge van vergissing binnengekomen, aldaar bij nacht wordt aangetroffen, wordt geacht te zijn binnengedrongen.

(48)

42 Ned.

Swb.

Indien hij bedreigingen uit of zich bedient van midde- len geschikt om vrees aan te jagen, wordt hij gestraft met arbeidstraf van ten hoogste een jaar.

De in het derde lid bepaalde straf kan met een derde worden verhoogd, indien twee of meer vereenigde perso- nen het misdrijf plegen, [a. 89, 90, 384 Ontw. ; a. 205 Swb. L; a. 2 n°. 22 P. L]

A r t . 141. Hij die in een voor den openbaren dienst 139.

bestemd lokaal wederrechtelijk binnendringt of, weder- rechtelijk aldaar vertoevende, zich niet op de vordering van den bevoegden ambtenaar aanstonds verwijdert, wordt gestraft met arbeidstraf van ten hoogste twee maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden.

Hij die zich den toegang heeft verschaft door middel van braak of inklimming, van valsche sleutels, van een valsche order of een valsch kostuum, of die, zonder voor- kennis van den bevoegden ambtenaar en anders dan ten gevolge van vergissing binnengekomen, aldaar bij nacht, wordt aangetroffen, wordt geacht te zijn binnengedrongen.

De in het eerste en derde lid bepaalde straffen kunnen met een derde worden verhoogd, indien twee of meer vereenigde personen het misdrijf plegen, [a. 89, 90, 384 Ontw.]

A r t . 142. Deelneming aan eene vereeniging die tot 140.

oogmerk heeft het plegen van misdrijven, wordt gestraft met arbeidstraf van ten hoogste vijf jaren.

Deelneming aan eene andere bij algemeene verordening verboden vereeniging wordt gestraft met arbeidstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste vierhonderd vijftig gulden.

Ten aanzien der oprichters of bestuurders kunnen deze

(49)

Swb.

straffen met een derde worden verhoogd, [a. 475 Ontw.;

a. I l l R. R.; a. 197v. Swb. I.; a. 3 n°. 2 P. I.]

Art. 143. Zij die openlijk met vereenigde krachten ge- 141.

weid plegen tegen personen of goederen, worden gestraft met arbeidstraf van t e n hoogste vier jaren en zes maan- den.

De schuldige wordt gestraft:

1°. met arbeidstraf van ten hoogste zes jaren, indien hij opzettelijk goederen vernielt of indien het door hem gepleegde geweld eenig lichamelijk letsel ten gevolge heeft;

2° met arbeidstraf van ten hoogste negen jaren, indien dat geweld zwaar lichamelijk letsel ten • gevolge heeft;

[a. 79 Ontw.]

3° met arbeidstraf van ten hoogste twaalf jaren, in- dien dat geweld den dood ten gevolge heeft.

Art. 78 blijft buiten toepassing, [a. 290, 443 Ontw.

a. 60, 363v. Swb. I.]

Art. 144. Wordt gestraft: 142.

1°. met arbeidstraf van ten hoogste negen maanden of geldboete van ten hoogste vierhonderd vijftig gulden, hij die opzettelijk door het verspreiden van een logen- achtig bericht onrust verwekt onder de inlandsche bevolking;

2° met arbeidstraf van ten hoogste twee weken of geldboete van ten hoogste negentig gulden, hij die opzet- telijk door valsche alarmkreten of signaal de rust verstoort, [a. 457 Ontw.]

Art. 145. Hij die door geweld of bedreiging met geweld 143.

eene geoorloofde openbare vergadering verhindert, wordt gestraft met arbeidstraf van ten hoogste negen maanden, ja. 78, 146v. Ontw.]

Referenties

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In § 5.4, sub a, van het ontwerpwijzigingsbesluit Barp is bepaald dat de tarieven, die zijn opgenomen in de twee in het Barp gedefinieerde pakketten, tot 1 januari 2007

't Zy ver dat Isabel zoo trotzen dwingelant Wiens geyle blicken gloên vol van onkuysze brant Als Etna, weermin biên, gy hebt niet voor die geene Tyranne die gy meent, ga spoe u

Zij heeft, zoals zij zelf aangeeft, 'meer' gezocht 'naar de openlijk beleden opvattingen in de hofdichten dan naar hun verborgen ideologische boodschap' (Inleiding, 17) en de

4 Stepwise deterministic sensitivity analysis for reference (left) and distributional deterministic sensitivity analysis (right). DR discount rate, OS overall survival,

Een boek over de verschil- lende vormen van 'renaissance' waarin een hoofdstuk over Italië ontbreekt of waarin op zijn minst niet systematisch en doordacht wordt gerefereerd

to achtloos waren om daer naer to arbeyden ende to streven : sy hebben met dit doen oock den gheheelen standt ende conditie der Werelt willen afbeelden, ende die eenen yeghelijcken

doch in het laboratorium bepaald dient te worden; uit eigen ervaring is mij n.l. gebleken, hoezeer bodemsoorten van kleur kunnen veranderen, zoodra zij van het veld naar het

ProRail staat open voor initiatieven om het gebied rondom het station te vergroenen en vanuit het management wordt wel aangegeven dat er meer mee gedaan zou kunnen worden..