• No results found

Van het platteland naar de stad

4.3 Welzijn van productiedieren

In 2018 is op verzoek van Minister Carola Schouten een overzicht gemaakt van feiten en cijfers over de verschillende veehouderijsectoren.4 De makers van dit

overzicht concludeerden dat er op het vlak van diergezondheid en dierenwelzijn slechts beperkt feiten en cijfers beschikbaar zijn. Daardoor kan er geen compleet overzicht van de welzijnssituatie per veehouderijsector worden gegeven en moeten we op dit punt vooral af gaan op de meningen van deskundigen. Ook kunnen we soms op basis van veranderingen in de huisvesting en verzorging van de dieren een gefundeerde inschatting maken van de ontwikkeling in hun welzijn.

Diersoorten die in Nederland voor de productie van dierlijke producten mogen worden gehouden, staan vermeld in bijlage II van het Besluit houders van dieren. We beperken ons in deze beschouwing tot de diersoorten die in Nederland het meest gehouden worden voor hun producten (zie Tabel 1). De gemiddelde leef- tijd in maanden waarop deze dieren worden geslacht varieert van anderhalf voor vleeskuikens zonder keurmerk, tot zes voor blankvleeskalveren en vleesvarkens, 7-12 voor rosévleeskalveren, 16-20 voor leghennen, 36 voor fokzeugen en 68 voor melkkoeien.

Tabel 1: Dierplaatsen in 2018, uitgedrukt per diersoort in miljoenen.*

Diersoort Miljoenen dierplaatsen

Vleeskuikens Vleeskuiken-ouderdieren Leghennen Leghen-ouderdieren Vleesvarkens Fokvarkens Melkkoeien Jongvee Vleeskalveren Schapen Melkgeiten 41,8 8,2 45,5 1,5 5,6 1,2 1,6 1,0 1,0 0,8 0,6

* Gegevens afkomstig van het CBS5. Voor slachtdieren die korter dan een jaar op het veehouderijbedrijf verblijven, geldt dat het aantal

dierplaatsen moet worden vermenigvuldigd met het aantal productierondes per jaar om het totale aantal dieren in 2018 te berekenen.

Belangrijke stappen voorwaarts

In reactie op maatschappelijke zorgen over het welzijn van productiedieren zijn er de afgelopen 25 jaar belangrijke stappen gezet. In diverse dierhouderijsystemen zijn welzijnsverbeteringen doorgevoerd, deels naar aanleiding van wettelijke bepalingen: • Sinds 2004 mogen vleeskalveren niet langer in donkere krappe eenlingboxen

worden gehouden, maar leven ze verplicht in groepen. Ook zijn er wettelijke normen opgesteld voor het verstrekken van vezel houdend ruwvoer en voor het gemiddeld hemoglobinegehalte van de kalveren;

• Leghennen worden niet meer in batterijkooien gehouden, maar in scharrelsys- temen – soms zelfs met uitloop in de buitenlucht;

• Snavelkappen bij legkippen is inmiddels niet meer toegestaan;

• Melkkoeien hebben in moderne ligboxenstallen meer comfort, lucht, licht en bewegingsvrijheid dan in de vroegere aanbindstallen;

• Melkinstallaties zijn sterk verbeterd en op een kwart van de bedrijven kunnen de melkkoeien tegenwoordig zelf bepalen wanneer en hoe vaak per dag ze gemolken worden;

• Zeugen moeten sinds 2013 in groepen worden gehouden en de varkenshou- der is inmiddels ook verplicht zijn varkens voldoende afleidingsmateriaal te bieden. In Nederland wordt 65% van de mannetjesbiggen niet langer gecas- treerd.6 Voor de rest is het wachten tot ook de Duitse en andere exportmarkten

• Het houden van vossen en chinchilla’s voor de productie van bont is sinds april 2007 verboden en met ingang van januari 2024 mogen in Nederland hiervoor ook geen nertsen meer worden gehouden.

Daarnaast is er aanzienlijke vooruitgang geboekt op het gebied van georganiseerde dierziektebestrijding. Mede door de eisen die de internationale exportpositie aan gezondheid en welzijn stelt, heeft Nederland een van de meest gezonde dierpo- pulaties in Europa:

• Sinds ruim twintig jaar daalt de prevalentie van Salmonella in pluimvee. Het

Salmonella-programma heeft geresulteerd in een vrijwel volledig Salmonella-

vrije Nederlandse pluimveepopulatie;

• Nederland is al jaren vrij van Aujeszky bij varkens – het succes van een natio- naal eradicatieprogramma;

• Sinds een uitbraak van Q-koorts in 2009 wordt er een screenings- en vaccinatie- programma uitgevoerd bij alle geitenbedrijven die melk leveren. Sinds 2015 zijn er geen uitbraken van Q-koorts meer geweest in geitenpopulaties in Nederland; • Bij alle rundveebedrijven die melk leveren, vindt controle plaats op zowel

Leptospirose en Salmonella (beide in tankmelk) als Paratuberculose (in melk

van individuele koeien). Alle melkleverende bedrijven zijn vrij van Leptospirose; voor Salmonella en Paratuberculose is de prevalentie gedaald tot respectievelijk minder dan 5% van de bedrijven en 1% van de koeien;

• Momenteel loopt een programma voor de eradicatie van IBR (Infectieuze Bovine Rhinotracheïtis) en BVD (Bovine Virus Diarree) bij alle melkveebedrij- ven in Nederland;

• Nederland is al jaren vrij van Mycoplasma synoviae en gallisepticum, Salmonella

gallinarum en Newcastle Disease in pluimveekoppels;

• Nederland heeft een proactief programma voor monitoring van dierziekten bij alle landbouwhuisdieren en paarden.

Hardnekkige en nieuwe problemen

Dieren in de Nederlandse veehouderij hebben dus over de hele linie de afgelopen decennia een beter leven gekregen. Een aantal ernstige welzijnsproblemen lijken opgelost. Maar er blijft nog genoeg te verbeteren over. Er bestaan nog steeds zor- gen over de hoge productie-eisen, de korte levensduur van productiedieren, de beperkte ruimte die de dieren krijgen, het vaak matige stalklimaat en de beperkte mogelijkheden om natuurlijk gedrag te uiten. Veel burgers vinden dat we er met

goede diergezondheid nog niet zijn. In onze publieksenquête7 was bijvoorbeeld de

helft van de respondenten het (helemaal) oneens met de stelling ‘Ik kan aanvaar- den dat varkens, kippen en koeien onvoldoende ruimte en afleiding krijgen zolang het geen negatieve gevolgen heeft voor hun lichamelijke gezondheid.’ Verder was 45% van de respondenten het (helemaal) eens met de stelling ‘Als wij varkens, koeien en kippen niet de mogelijkheden kunnen geven om hun natuurlijk gedrag uit te voeren, dan moeten we die soorten niet als productiedier willen houden.’ Naast de hardnekkige oudere problemen zijn er ook nieuwe problemen ontstaan. Groepshuisvesting stelt dieren bijvoorbeeld bloot aan de groepsdynamiek, die niet voor elk individu even goed uitpakt. Ook is het voor veehouders lastiger om in (grote) groepen het wel en wee van individuele dieren goed in de gaten te hou- den. Ongecastreerde mannetjesvarkens kunnen agressief en overmatig seksueel gedrag vertonen. Verenpikken bij pluimvee en staart- en oorbijten bij varkens ken- nen complexe oorzaken, ontstaan vaak plotseling, ontwikkelen zich explosief en zijn slecht beheersbaar. Daarom beschouwen veehouders ingrepen zoals het ver- wijderen van staart- en snavelpunten en het beletten van hoorngroei nog steeds als een noodzakelijk kwaad. Maar snavelkappen bij legkippen is inmiddels niet meer toegestaan en aan het beëindigen van routinematig couperen van varkens- staarten wordt gewerkt.

Levensduur is in het maatschappelijk debat een gevoelig thema. Hierbij lijkt het niet zo zeer te gaan om levensduur op zich, maar meer om levensduur als een maat voor kwaliteit van leven. Burgers zien verkorte levensduur als het gevolg van het falen van het dierhouderijsysteem, waardoor dieren kwetsbaar en ziek worden, uitgeput raken, niet langer renderen en om die redenen voortijdig moe- ten worden afgevoerd. Een lange levensduur is als een krulstaart voor een varken – het stelt ons gerust over de kwaliteit van leven die de dieren hebben ervaren. De resultaten van onze publieksenquête illustreren dit: de meeste respondenten (83%) vonden het gerechtvaardigd om dieren uit hun lijden te verlossen indien dit ernstig en uitzichtloos is, maar slechts 20% vond dat je een (ouder) produc- tiedier ook mag doden als het economisch niet meer nuttig is. Ook uit de andere stellingen in de enquête blijkt een weerstand tegen het doden van dieren anders dan voor vleesproductie, als dit voor het welzijn van het dier niet van het zwaar- ste belang is. Burgers hebben waarschijnlijk dus vooral bezwaar tegen de tol die hoge productie – melk, eieren, vlees – van dieren eist, het ernstig ongerief en de

aandoeningen die daar op den duur uit ontstaan en het voortijdig doden om te hoge zorgkosten te voorkomen.

Ongeveer 40-50% van de respondenten was van mening dat het welzijn van pro- ductiedieren de afgelopen tien jaar sterk verbeterd is, dat organisaties die zich beroepshalve met productiedieren bezighouden echt hun best doen om het wel- zijn van dieren te verbeteren en dat deze dieren het in ons land veel beter hebben dan elders in Europa. Tegelijkertijd is ongeveer 25% ontevreden over de inspan- ningen van houders, verzorgers en de overheid en legt men de vinger op hard- nekkige knelpunten die om oplossingen vragen. Oplossingen die lastig haalbaar lijken binnen de economische randvoorwaarden van grote volumes produceren tegen lage prijzen. Er is overigens ook een relatief grote middengroep (35-45%) die over deze onderwerpen geen uitgesproken mening heeft.