• No results found

schurende kwesties rondom het doden van dieren

9.2 Geaccepteerde redenen voor het doden van dieren

Euthanasie als dierenwelzijnsmaatregel

Het voorkómen van lijden wordt doorgaans gezien als een rechtvaardige reden om dieren te doden. Veel literatuur suggereert dat dit voor dieren beter geregeld is dan voor mensen. Stafleu5 bespreekt bijvoorbeeld een casus van een veehou-

der die ongeneeslijke ziek is, maar niet in aanmerking komt voor euthanasie. De veehouder zou tegen de dokter gezegd hebben: ‘Zelfs een koe zou nu gedood worden, terwijl we een medemens laten lijden.’ In onze publieksenquête7 zat een

vraag ‘Zet de drie volgens u belangrijkste rechtvaardigingen voor het doden van dieren op volgorde van belangrijkheid.’ Maar liefst 83% van de respondenten koos ‘als dieren ernstig en uitzichtloos lijden’ als een van de drie belangrijkste recht- vaardigingen. Bij gezelschapsdieren wordt zelfs vaker van ‘uit zijn lijden verlossen’ gesproken dan van euthanasie.

Mensen en gezelschapsdieren hebben in deze moderne tijd een bijzonder ‘con- tract’. Dieren geven mensen gezelschap – door sommigen zelfs ‘liefde’ genoemd. De dieren krijgen in ruil daarvoor voeding, verzorging en aandacht, ook wel liefde genoemd. Dit contract is natuurlijk eenzijdig vanuit de mens opgesteld. Het uit- oefenen van werktaken – zoals het erf beschermen of een kar trekken – is in veel gevallen uit dit contract verdwenen en vervangen door de taak van gezelschap bie- den. Wat gaat er dan meespelen op het moment dat ons geliefde gezelschapsdier iets gaat mankeren of gaat lijden? Eerst zal meestal gezocht worden naar medi- sche verzorging. Door de ontwikkeling van de diergeneeskunde kan hoogwaardige veterinaire zorg geboden worden. Maar op een gegeven ogenblik gaan afwegingen zoals lijden, kwaliteit van leven, de verwachte resterende levensduur en kosten van de veterinaire zorg een rol spelen. Deze zijn deels dier-afhankelijk, maar worden ook sterk gekleurd door het toekennen van menselijke eigenschappen aan dieren (antropomorfisme). Bovendien gaan ook de financiële en sociale situatie van de eigenaar, de druk vanuit de omgeving en bijvoorbeeld een naderende vakantie of een gewenste zwangerschap, meewegen. Dit alles kleurt dan sterk het moment wanneer wordt ingegrepen. Het lijden van het dier is dan mogelijk niet meer de bepalende factor.

In het eerdergenoemde boek ‘The end of animal life: a start for ethical debate’ plaatst Joost van Herten8 een paar kanttekeningen bij het doden van dieren om

ze uit hun lijden te verlossen. Hij geeft aan dat mensen lijden anders beleven dan dieren – wij kunnen verder denken dan het lijden. Ouderen nemen bijvoor- beeld fysiek lijden soms op de koop toe omdat ze de kleinkinderen willen zien opgroeien. Waarschijnlijk kunnen dieren dit niet – die lijden alleen maar in het nu. Wij mensen vullen zaken zoals kwaliteit van leven in voor onze huisdieren. Het lijden van het dier is een gezamenlijk lijden van mens en dier geworden, wat zelfs nog context-afhankelijk is. Een dier in een asiel wordt anders beoordeeld dan een dier in een gezinssituatie. Daardoor zullen sommige dieren te laat of juist te vroeg geëuthanaseerd worden. Dierenartsen worden ook geconfronteerd met het ‘lijden’ van eigenaren zonder lijden van dieren, bijvoorbeeld als de kat incontinent is in huis. Euthanasie is dan natuurlijk niet het uit het lijden verlossen van het dier. Ook landbouwhuisdieren en paarden worden geëuthanaseerd. Daar is – zeker in de landbouwhuisdierensector – context vaak belangrijker dan het lijden van

het dier, bijvoorbeeld economisch rendement, waarde van het dier. In de eutha- nasiewetgeving voor mensen staat het moment dat iemand zelf om euthanasie vraagt centraal. Daarna zal door een deskundige getoetst worden of dit het juiste moment is. Geen enkel dier geeft een gewenst euthanasiemoment aan. Dus wan- neer wetgeving voor mensen leidend zou zijn binnen de dierenwereld, is eutha- nasie van dieren onmogelijk.

Doden voor consumptie

Een andere wettelijk gerechtvaardigde reden om dieren te doden, is het doden van landbouwhuisdieren voor consumptie. Dat gaat om duizenden dieren per dag. In onze publieksenquête koos 45% van de respondenten ‘voor voedsel’ als een van de drie belangrijkste rechtvaardigingen voor het doden van dieren. Voordat we op de rechtvaardiging van het doel ‘consumptie’ in gaan, zullen we eerst de wijze van het doden van productiedieren bespreken.

In de wet is vastgelegd dat het doden van landbouwhuisdieren door een deskundig persoon uitgevoerd moet worden, ‘met beperking van lijden’. Dat gebeurt door verbloeden – de halsslagader wordt doorgesneden, zodat het bloed snel kan wegvloeien. Het dier sterft dan aan een anemische shock. Verbloeden is behalve een eenvoudige manier om te doden ook een praktische manier om bloed uit een dier te krijgen. Dat heeft een positieve invloed op de kwaliteit van het vlees en de voedselveiligheid.

Om het lijden van de dieren te beperken, is vastgelegd dat ze vóór verbloeden eerst bedwelmd moeten worden. Dit kan op verschillende manieren: gas, elektriciteit of schietmasker. Bij uitzondering wordt verbloeden zonder bedwelming toegela- ten in het kader van ritueel of religieus slachten. Dit staat in Nederland al ruim een eeuw ter discussie en werd in 2013 in de Eerste en Tweede kamer besproken. Uiteindelijk woog voor de Eerste Kamer de vrijheid van godsdienst – vastgelegd in de grondwet – zwaarder dan het veronderstelde lijden van ritueel geslachte dieren. Overigens is bedwelmen geen garantie voor een vreedzame dood – er is altijd kans op lijden, bijvoorbeeld benauwdheid bij verstikking door gas of stress bij individuele elektrische bedwelming.

Terug naar de rechtvaardiging van doden voor consumptie. In onze publieks- enquête was 48% van de respondenten het (helemaal) eens met de stelling dat

vlees eten in Nederland een basisbehoefte is die het slachten van dieren recht- vaardigt. Het doden van dieren omdat mensen vlees willen eten is langdurig door de maatschappij geaccepteerd geweest, maar het wordt steeds vaker ter discussie gesteld. De media-aandacht voor het slachten van dieren en eventuele misstanden roepen heftige emoties op. Ook wordt de gemiddelde consument liever niet geconfronteerd met (beelden van) dode dieren. Vlees in een bakje in de supermarkt is prima, maar het feit dat daarvoor dieren moeten worden gedood, is bij voorkeur onzichtbaar voor de consument. Deze tegenstrijdige gevoelens uitten zich bijvoorbeeld in maatschappelijke onrust toen varkenskarkassen bij een slachthuis in IJsselstein vanaf de weg zichtbaar waren.9

De drang en het verlangen van mensen om vlees te eten heeft ook een histori- sche verklaring. In een hoofdstuk in ‘The end of animal life: a start for ethical debate’10 staat een citaat waarin Walter Burkert beschrijft dat vlees meer is dan

voeding – veel mensen associëren vlees met kracht, rijkdom, vieringen en luxe. Wanneer vlees net als groente uitsluitend als voedingscomponent gezien zou worden, dan zou met het op de markt komen van steeds meer kwalitatief prima vleesvervangers de consumptie van vlees toch vanzelf moeten gaan dalen. Dit omdat het dan niet maatschappelijk aanvaardbaar zou zijn om voor die speci- fieke voedingscomponent dieren te doden.

Vleeseters geven vaak aan dat ze vlees consumeren omdat ze dat nou eenmaal lekker vinden en zo gewend zijn – vlees als historisch aanvaard genotsmid- del. Anderen associëren vlees eten met gevaren voor ons milieu, suboptimaal welzijn van landbouwhuisdieren en met de noodzaak om dieren te doden. Het houden van landbouwhuisdieren schuurt daarbij misschien wel meer dan het doden. Deelnemers van de break-out sessie over het doden van dieren op het RDA-congres in februari 2019 concludeerden dat het huidige veehouderijsysteem spanning veroorzaakt tussen de intrinsieke en de economische waarde van het dier. Veehouders moeten bijvoorbeeld zwakke jonge dieren doden omdat er eco- nomisch geen ruimte is om tijd en energie te steken in het verzorgen van deze dieren. Het doden van deze dieren kan gepaard gaan met welzijnsproblemen, bijvoorbeeld als er voor het doden geen bedwelming plaatsvindt, als er niet- toegestane manieren van doden worden gebruikt of als de toegestane methode van doden niet juist wordt uitgevoerd.

Proefdieren

In de wet en in de ethiek is het doden van proefdieren in dierexperimenteel onder- zoek een goed beschreven en geaccepteerde reden om dieren te doden. Dit wordt vaak een ‘noodzakelijk kwaad’ genoemd. In onze publieksenquête was 29% van de respondenten het (helemaal) eens met de stelling ‘Het doden van laboratorium- muizen en -ratten is geen probleem omdat het een snelle en pijnloze dood is waar ze weinig van merken.’ Zoals we hieronder zullen zien, kleven er toch dilemma’s aan het doden van proefdieren, zoalsbijvoorbeeld beschreven door Fentener van Vlissingen11 en Franco en Olsson12.

Proefdieren kunnen gedurende of na afloop van een experiment om verschil- lende redenen gedood worden. Veel proefdieren worden sowieso aan het eind van een experiment gedood. Het kan zijn dat men dit in het belang van het dier acht – om lijden te stoppen. Maar het experiment zelf kan ook vereisen dat het proefdier wordt gedood, bijvoorbeeld om organen morfologisch of pathologisch te onderzoeken of om bloed op te vangen. Een derde reden voor het doden van proefdieren is het elimineren van overbodige dieren, bijvoorbeeld omdat er alleen mannelijke dieren nodig zijn voor een experiment of omdat de dieren niet gebruikt worden maar al wel gefokt zijn.

De eerste twee redenen lijken wetenschappelijk en ethisch juist. Hoewel bijvoor- beeld het opvangen van bloed geen reden hoeft te zijn om de dieren te doden; men zou ook meer proefdieren in het experiment kunnen gebruiken en dan per proefdier een kleinere hoeveelheid bloed afnemen. Wel ontstaat dan een lastige afweging tussen het gebruiken van meer proefdieren of het doden van enkele. Het doden van proefdieren aan het eind van het experiment – hoe diervriendelijk dit ook gebeurt – zou nader bekeken moeten worden. Kunnen dieren hergebruikt worden in een volgend experiment of is dit nu juist ethisch weer niet aanvaard- baar? Ook hier ontstaat een afweging tussen het gebruik van veel dieren met een geringe welzijnsbeperking en daaropvolgend de dood, versus minder dieren met herhaalde welzijnsschade omdat ze blijven leven. Herplaatsing van proefdieren na afloop van een experiment is in het verleden bijvoorbeeld bij mensapen gedaan, door huisvesting bij Stichting AAP. Mogelijk zal dit ook nog kunnen voor experi- menteel gebruikte katten en/of honden, maar voor ratten en muizen zal dit veel moeilijker gaan.

Het stoppen van lijden van het proefdier als reden voor doden, wordt gereguleerd via het begrip ‘humaan eindpunt’. In gevallen van progressieve ziekten of onvoor- ziene welzijnsproblemen die onmiddellijk ingrijpen vereisen, wordt het doden van het dier in het algemeen gezien als de beste keuze. Deze keuze is vaak zelfs wet- telijk vereist. De laatste reden, het doden van niet gebruikte of niet te gebruiken dieren – vaak surplusdieren genoemd – staat wel degelijk ter discussie op initi- atief van diverse dierbeschermingsorganisaties.

Het doden van surplusdieren speelt overigens niet alleen bij proefdieren. Ook bij landbouwhuisdieren en dieren in dierentuinen bestaat het doden van meestal mannelijke surplusdieren omdat deze niet bruikbaar zijn. Denkt u aan de haantjes in de legsector, de bokjes in de melkgeitenhouderij en de jonge mannetjes in die- rentuinen die elkaar vanwege territoriumdrift niet dulden. De samenleving vraagt oplossingen van de sectoren waar dit speelt. Zo probeert men bijvoorbeeld bin- nen de geitenhouderij een markt te ontwikkelen voor geitenvlees, waar de bokjes voor kunnen worden afgemest. Wanneer er echter geen goede leefomstandighe- den worden gecreëerd, zou dit mogelijk met meer (langdurig) dierenleed gepaard kunnen gaan dan het doden van de surplusbokjes.