• No results found

Andere aspecten en ontwikkelingen Aandacht voor dierenwelzijn

beschouwing over proefdieren

7.4 Andere aspecten en ontwikkelingen Aandacht voor dierenwelzijn

Parallel aan de maatschappelijke discussie is er een andere trend: een verande- rende attitude bij onderzoekers. Bij hen zien we een groeiende affiniteit met dieren en een groeiend bewustzijn dat ze met levende dieren met gevoel werken. Bij veel proefdierkundecursussen is deze attitudevorming een essentieel onderdeel. De huidige cursussen die verplicht moeten worden gevolgd door personen die met proefdieren gaan werken, geven een inhoudelijke basis voor deze houding. Maar mensen met een goede attitude ten aanzien van proefdieren zullen deze kennis eerder aanvullen waar en indien nodig. In aanvulling hierop zijn er activiteiten opgestart om kennis en vaardigheden te laten bijhouden en vermeerderen door verplichte bij- en nascholing.

In het algemeen is er steeds meer aandacht voor het welzijn van proefdieren in de breedste zin. Pijnbestrijding, verdoving en euthanasie moeten waar mogelijk toegepast worden. Door het vaststellen van humane eindpunten – momenten waar de welzijnsaantasting van het dier onacceptabel is – bepaalt men wanneer

het dier uit de proef moet worden gehaald en eventueel moet worden gedood om verder lijden te voorkomen. Er is voortdurend aandacht om de methoden voor pijnbestrijding, verdoving en euthanasie te verbeteren – vaak op basis van de nieuwste inzichten uit veterinair wetenschappelijk onderzoek.

Proefdieren kunnen uiteraard stress ondervinden van bepaalde handelingen, zoals bloedafname bij apen en honden of het wegen van varkens. Om deze stress te verminderen of zelfs te voorkomen, kunnen de dieren soms met beloningen getraind worden om vrijwillig aan deze handelingen mee te werken. Een aanspre- kend voorbeeld is het hanteren van muizen. In plaats van muizen met de hand op te pakken, kunnen ze worden getraind om in een buisje te kruipen. De dieren blijken daardoor een stuk minder gestrest te zijn. Door het buisje in de kooi van het dier te plaatsen, fungeert het tevens als kooiverrijking.

Vertaalbaarheid

In de meeste gevallen is een proefdier een model voor de mens. Daarbij is het essentieel dat we voor het vraagstuk in kwestie een goede vertaling kunnen maken van het diermodel naar de mens. Deze vertaling krijgt de laatste jaren steeds meer aandacht. Ook in de stappen naar vergunningverlening wordt gekeken of de onder- bouwing van het proefdiermodel overtuigend is. Veel dierproeven hebben geen direct voordeel opgeleverd voor mensen, maar er zijn ook voorbeelden waarbij resultaten uit dierproeven wél een direct gezondheidsvoordeel voor mensen op hebben geleverd.7

De beste vertaalbaarheid zien we logischerwijs binnen veterinair wetenschappe- lijk onderzoek. Met name in de eindfase van het onderzoek zijn de proefdieren daar van dezelfde diersoort als de dieren waarvoor een nieuwe therapie wordt ontwikkeld. Maar ook in de biologie vindt onderzoek plaats dat direct ten goede komt aan de diersoort waarnaar wordt gekeken, bijvoorbeeld bij onderzoek naar diergedrag. Hieronder valt bijvoorbeeld het zenderen van vogels om hun trekge- drag te bestuderen. De resultaten van dierproeven ten behoeve van de humane geneeskunde zijn vaak teleurstellend. Ongeveer negen van de tien geneesmiddelen die in proefdieren veelbelovend leken, blijken in klinische studies in mensen af te vallen omdat ze niet veilig of niet effectief zijn.8 De grote vraag waar wetenschap-

pers hierdoor mee worstelen, is hoe we de werkzaamheid en de veiligheid van een nieuw medicijn beter kunnen testen voordat we overgaan op testen in mensen.

Met in vitro systemen (cel- een weefselkweektechnieken) en andere proefdiervrije methoden komen we er nog niet. We kunnen al veel op orgaanniveau te weten komen, maar de interacties tussen de componenten van een compleet levend orga- nisme kunnen we meestal nog niet zonder proefdieren onderzoeken. Hierdoor is in veel onderzoek de laatste stap nog de verificatie in het proefdier. Dat wil zeg- gen: de huidige tendens is om experimenten waar mogelijk in vitro te doen – bij- voorbeeld de pre-screening van potentiële geneesmiddelen – om de resultaten vervolgens te verifiëren in diermodellen en uiteindelijk in de mens.

Nieuwe technieken

Technologische vooruitgang heeft niet alleen geleid tot alternatieven voor dierproe- ven, maar ook tot technieken waarmee proefdieren beter voorspellend gemaakt kunnen worden voor de mens. Een van de recente voorbeelden is de CRISPR- Cas-techniek – een nieuwe gene editing techniek, waarmee wetenschappers heel gericht DNA kunnen knippen en plakken (zie ook hoofdstuk 12). Hierdoor zijn er veel minder dieren nodig om een mutatie aan te brengen in een specifiek gen in vergelijking met oudere genetische modificatie-technieken. Met gene editing tech- nieken kunnen we onder andere de functie van specifieke genen onderzoeken. Met transgenese-technieken is het ook mogelijk menselijke genen in te bouwen in een dier. In sommige gevallen is het hierdoor mogelijk om ziektemodellen met een betere voorspellende waarde voor de mens te maken.

Maar deze medaille heeft ook een andere kant: de ontdekking van CRISPR-Cas stimuleert extra proefdieronderzoek en genetische modificatie tast de intrinsieke waarde van het dier aan. In onze publieksenquête vond 22% van de responden- ten het acceptabel om menselijke genen in te bouwen in het DNA van muizen omdat de resultaten van dieronderzoek dan beter vertaalbaar zijn naar de mens. Het dubbele percentage (44%) vond dit (helemaal) niet acceptabel. Met de stel- ling ‘Het DNA van een dier aanpassen mag als het dier daarmee beter past bij de wensen van mensen’ was 6% het (helemaal) eens en 75% (helemaal) oneens. Blijkbaar vinden Nederlanders het acceptabeler om proefdieren genetisch aan te passen dan dieren in het algemeen.

Technologische vooruitgang leidt ook tot nieuwe meettechnieken. Met een aan- tal technieken en apparaten kunnen non-invasief fysiologische waarden bepaald

worden en kunnen extra gedragsparameters in kaart worden gebracht. Voorbeelden zijn remote sensing, telemetrie, infraroodcamera, drukplaten en sensoren. Soms zijn deze technieken al geïntegreerd in de huisvestingssystemen, waardoor die- ren niet meer extra hoeven te worden gehanteerd. Ook maken sommige van deze technieken het mogelijk niet-invasief meer informatie uit één dier te halen, waar- door het aantal benodigde proefdieren vermindert. Aandachtspunt blijft daarbij wel dat deze technieken geen wezenlijke welzijnsaantasting bij het proefdier ver- oorzaken in vergelijking met de conventionele meetmethodes. Doordat met deze onderzoeksmethoden meer informatie met één dier kan worden verkregen, zou bijvoorbeeld de neiging kunnen ontstaan langer dan wenselijk is onderzoek te doen met deze dieren.

Ethische afwegingen

Een dierproef kan men op veel manieren opzetten en uitvoeren. Dat roept weten- schappelijke vragen op – bijvoorbeeld over studieopzet en statistiek – maar ook over ethiek, diergedrag en emotie. Wat is bijvoorbeeld wenselijker: de inzet van veertien honden of van 4.000 zebravissen? Beide diersoorten vallen onder dezelfde wetgeving en bescherming. Toch wordt er in praktijk verschil gemaakt tussen deze diersoorten en lijkt ook de samenleving anders aan te kijken tegen een proef met honden dan een proef met vissen.

Dat is niet enkel een kwestie van inconsistentie of willekeur. Onderzoek heeft ons de laatste decennia inzicht gegeven in de mate waarin en de wijze waarop dieren ongerief kunnen ervaren. Hierdoor zijn er dieren uitgesloten van onderzoek – zoals in het geval van de mensapen – maar zijn er ook nieuwe dieren onder de wetgeving komen te vallen. Toch is het niet eenvoudig om vast te stellen hoe onze kennis over dieren vertaald wordt in de keuzes tussen diersoorten die gemaakt worden. Het mag misschien duidelijk zijn dat de cognitieve capaciteiten van mensapen veel op die van ons lijken, maar varkens zijn ook slimme beesten en zij worden niet uitgesloten van onderzoek. Een objectieve grens is nauwelijks te trekken. Vaak spelen andere argumenten een belangrijke rol, zoals de snelheid van voortplanting, levensduur, de mens-dier relatie, maar ook financiële overwegingen.

Voor alle diersoorten geldt echter dat de dood als onverwacht eindpunt niet acceptabel is. Daarom wordt er veel aandacht besteed aan humane eindpunten.

Vooraf worden afspraken gemaakt om te voorkomen dat het dier in het experi- ment doodgaat en daarbij onnodig lijdt. Deze ontwikkeling is een aantoonbare verbetering voor het dier.

Kennis van en inzicht in het gedrag van dieren heeft er ook toe geleid dat huis- vesting beter wordt afgestemd op de voorkeuren van dieren. Er is een trend om sociale dieren bij elkaar te houden en -als het experiment er om vraagt- de duur van individuele huisvesting te beperken of visueel of via geur contact met andere soortgenoten mogelijk te houden. Dit is echter een trend in ontwikkeling – met de bestaande kennis kunnen we nog meer stappen zetten.

7.5 Resumé