• No results found

beschouwing over proefdieren

7.3 Veranderende wetgeving en beleid

Een dierproef is een instrument en een uiterst middel om een wetenschappelijke vraag beantwoord te krijgen. In Europa hanteren we daarom een ‘nee, tenzij’-beleid. Dit houdt in dat een dierproef verboden is, tenzij aangetoond kan worden dat de onderzoeksvraag belangrijk is en niet op een andere manier beantwoord kan wor- den. Als er een vergunning is afgegeven voor een dierproef, zal alles in het werk gesteld moeten worden om met een zo klein mogelijk aantal dieren een relevant resultaat te krijgen. Ook moet de aantasting van het welzijn van het proefdier zo klein mogelijk zijn en opwegen tegen het belang van het experiment. Met andere woorden: het principe van de drie V’s van vervanging, vermindering en verfijning – ook nog wel ‘alternatieven voor dierproeven’ genoemd – moet te allen tijde worden toegepast. Dit wordt verder gewaarborgd met vastgelegde procedures waar de overheid op controleert. Een belangrijk besluit uit het recente verleden is het Europese verbod op dierproeven ten behoeve van cosmetica. Dit besluit heeft weliswaar geen groot effect gehad op de aantallen dierproeven, maar wél op het denken over het belang van dierproeven. Een interessant aspect is dat steeds meer landen buiten Europa dit verbod overnemen.

In 2010 is nieuwe Europese regelgeving op het gebied van dierproeven van kracht geworden. Nederland heeft deze in 2014 geïmplementeerd. Hoewel de Nederlandse wetgeving omtrent dierproeven al een van de strengste in Europa was, heeft dit geleid tot verdere aanpassingen. In het oog springend zijn de verplichte diersoort- specifieke cursussen, de verplichting tot aantoonbare competentie voordat men zelfstandig met proefdieren mag gaan werken, de bijstelling van de ongeriefsco- res, de vergunningverlening voor dierproeven door de overheid, de uitfasering van de proefdierdeskundigen en het instellen van instanties voor dierenwelzijn bij de instellingen die een vergunning hebben voor het uitvoeren van dierproeven. Er is nu een meer consistente beoordeling van projecten ontstaan doordat één centraal (overheids)orgaan – de CCD – de vergunning voor dierproeven verleent. Bovendien kijken nu nog meer mensen kritisch naar protocollen dan in het verle- den. De onderzoeker moet de keuze voor het proefdiermodel – diersoort en tech- nieken – goed kunnen onderbouwen. Daarnaast wordt streng bekeken of de dier- experimenten worden uitgevoerd met het minimale aantal dieren dat een bruikbaar

resultaat oplevert en is er aandacht voor het waar mogelijk minimaliseren van de aantasting van het welzijn door middel van pijnbestrijding, verdoving of eutha- nasie. Het is nog te vroeg om vast te stellen of de dieren er met de aangepaste wetgeving op vooruit zijn gegaan, omdat veel procedures nog worden ingeregeld.

Andere voorbeelden van veranderingen door de implementatie van de Europese regels zijn:

• Cephalopoden (koppotigen, bijvoorbeeld inktvissen) blijken meer in hun wel- zijn te kunnen worden aangetast dan eerder werd aangenomen. Een proef met een inktvis wordt daarom tegenwoordig door de wet ook als een dierproef beschouwd met de daarbij horende verplichtingen. Mogelijk zullen andere ongewervelden volgen, waaronder de crustaceeën (kreeftachtigen);

• De zes klassen van ongerief die we vroeger hanteerden, zijn teruggebracht tot vier klassen – mild, matig, ernstig en terminaal. De consequentie lijkt soms dat onderzoekers en beoordelaars het ongerief van procedures bij twijfel naar beneden bijstellen. Mogelijk wordt dezelfde dierproef daardoor eerder toela- ten dan in het verleden. Voorlopig is dit nog een aanname die verder moet worden onderzocht;

• Vroeger spraken we bij een jong dier pas van een proefdier vanaf het moment dat het zichzelf zelfstandig kon voeden. Bij zoogdieren is dat vervroegd naar het laatste derde deel van de embryonale ontwikkeling. Hierdoor worden zoog- dieren al eerder beschermd dan de andere dieren die onder de Wod vallen; • Waar vroeger de kans op mogelijk ongerief bepaalde of er sprake was van een

dierproef, is nu de arbitraire ongeriefsgrens van ‘het inbrengen van een naald’ als uitgangspunt genomen. Deze maat roept veel discussie op, omdat verschil- lende handelingen met proefdieren moeilijk te vergelijken zijn. Bovendien is niet gespecificeerd om wat voor naald het gaat en waar die wordt ingebracht; • De eisen aan de huisvesting – met name de kooiverrijking – zijn hoger geworden; • Een ander aspect dat voor proefdieren belangrijk is, is de mogelijkheid die de

Wod biedt om een ex-proefdier te adopteren – ook wel ‘herplaatsing’ genoemd. Dieren hoeven dan dus niet te worden gedood. Hierbij moet wel aan een aantal eisen worden voldaan. De ervaring leert dat met name de grotere ‘aaibare’ proef- dieren – zoals honden, katten, varkens en vogels, maar ook een enkele rat en muis – kunnen worden herplaatst in huishoudens, zorgboerderijen of kinder- boerderijen. Apen worden over het algemeen door Stichting AAP overgenomen.

Hoewel een aantal veranderingen in de omgang met proefdieren gestuurd worden door wet- en regelgeving, wordt hierbij steeds minder de invloed van de terugtrek- kende overheid gezien. We zijn in Nederland in de gelukkige omstandigheid dat er initiatieven ontplooid worden die leiden tot een bottom-up invulling van wet- en regelgeving, die uiteindelijk tot betere omstandigheden voor de proefdieren kunnen gaan leiden. Een voorbeeld is het ‘Instantie voor Dierenwelzijn Platform’, waarin alle Nederlandse Instanties voor Dierenwelzijn samenwerken.

Onder regie van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is recent het project ‘Transitie Proefdiervrije Innovatie’ geïnitieerd. Dit naar aanleiding van een advies6 van het ‘Nationaal Comité advies dierproevenbeleid’ aan de toenma-

lige staatssecretaris van Economische Zaken Martijn van Dam. Door middel van zogenaamde vernieuwingsnetwerken worden de juiste experts bij elkaar gebracht om zo innovatieve proefdiervrije antwoorden te vinden voor vraagstellingen waar- voor nu nog in eerste instantie aan proefdieren wordt gedacht. De ambitie is dat Nederland daarmee in 2025 wereldwijd voorloper is in proefdiervrije innovaties.

7.4 Andere aspecten en ontwikkelingen