• No results found

schurende kwesties rondom het doden van dieren

9.3 Discutabele redenen voor het doden van dieren

In het algemeen roept het doden van gezonde dieren zonder duidelijke reden uiteraard de meeste weerstand op. Dit lijkt echter ook afhankelijk te zijn van de diersoort.

Ruimen van productiedieren

Het ruimen van gezonde landbouwhuisdieren in het kader van de bestrijding van een besmettelijke dierziekte ligt gevoelig. Recente voorbeelden zijn het ruimen van gezonde koeien in verband met de bestrijding van mond-en-klauwzeer en het rui- men van gezonde varkens in het kader van varkenspest. Het ruimen veroorzaakte toen veel onbegrip bij burgers, belanghebbenden en deskundigen. Het doden van gezonde dieren uit economische overwegingen ligt heel gevoelig – zeker wanneer goede alternatieven geblokkeerd lijken te worden door internationale politieke of handel-gerelateerde argumenten, zoals het non-vaccinatiebesluit bij mond- en-klauwzeer of het ruimen van met een marker-vaccin gevaccineerde runderen.

Het ruimen van kippen in verband met aviaire influenza lijkt minder onrust te veroorzaken. Mogelijk speelt hier niet alleen de beperkte aaibaarheid van kippen een rol, maar ook het feit dat aviaire influenza zou kunnen muteren in een influ- enzavirus dat zeer gevaarlijk is voor mensen. Het ruimen van gezonde dieren om gezondheidsrisico’s voor mensen te beperken, lijkt namelijk voor mensen makke- lijker te accepteren. Denkt u bijvoorbeeld aan geiten met Q-koorts. In de publiek- senquête noemde maar liefst 84% van de respondenten ‘als dieren een gevaar vormen voor mensen (bijvoorbeeld agressiviteit, overbrengen van ziekten)’ als een van de belangrijkste rechtvaardigingen om dieren te doden. Voor de dieren zelf zal dit zeker geen afweging zijn.

Dieren die overlast geven

In hoofdstuk 3 is al veel gezegd over het doden van dieren die overlast geven. De meningen daarover zijn verdeeld. In de publieksenquête was 25% van de respon- denten het (helemaal) eens met de stelling ‘Als vogels en zoogdieren in de natuur voor de mens overlast geven, is het gerechtvaardigd om in te grijpen en ze te doden’ en 34% was het (helemaal) eens met de stelling ‘Muizen zijn lastpakken en mag je daarom vergiftigen.’

Op het RDA-congres van 14 februari 2019 is tijdens een break-out sessie gediscus- sieerd over het doden van plaagdieren. De stelling ‘Bij het doden van plaagdieren is effectiviteit belangrijker dan dierenwelzijn’ riep heftige reacties op bij de deelne- mers. Hoewel de meerderheid de stelling onderschreef, waren ook voorstanders van mening dat we dierenwelzijn-overwegingen sterker mee moeten nemen in plaagdierbestrijdingsplannen. Tegenstanders van de stelling riepen op veel meer aandacht te geven aan diervriendelijke alternatieven van plaagdierbestrijding, zoals bijvoorbeeld het verplaatsen van dieren of het aantrekkelijker maken van alternatieve leefgebieden.

Overlast kan ook de vorm hebben van milieubeschadigingen of milieu-stress. Milieu-stress kan secundair ook welzijnsproblemen bij dieren veroorzaken. Ben Mepham13 noemt als voorbeeld het doden van olifanten in Zuid-Afrika, waar in

bepaalde gebieden het aantal olifanten dusdanig was toegenomen dat milieu-gere- lateerde problematiek ontstond. Dit speelt momenteel ook in Botswana. In mei 2019 maakte de regering van dit land bekend dat zij de ban op de olifantenjacht na

vijf jaar op zullen heffen vanwege het toenemend aantal conflicten tussen mensen en de dieren14. Volgens tegenstanders van het jachtverbod veroorzaken de olifan-

ten problemen bij boeren, onder meer door oogsten te vernielen. Bij confronta- ties raken ook regelmatig mensen gewond en soms vallen er zelfs doden. Zoals in hoofdstuk 3 uitgebreid besproken is, moeten individuele dierrechten – in dit geval het recht op leven van de olifanten – in dit soort situaties bezien worden in een bredere ecologische context – het belang van andere dieren en planten – en afgewogen worden met de belangen van de menselijke inwoners van het gebied – voedingsproblematiek en beschadiging van landbouwgebieden. In Zuid-Afrika ontstond een ethisch debat waarin alternatieven voor doden duidelijk op tafel kwamen, zoals geboorte-beperkende maatregelen en het verplaatsen van dieren. Deze bleken echter op dat moment niet haalbaar.

Soms doden mensen dieren preventief om de kans op een uitbraak van een dier- ziekte te verkleinen. Zo mogen wilde zwijnen alleen maar in specifieke gebieden in Nederland voorkomen. Dit kwam schrijnend naar voren toen in Limburg twee wilde zwijnen die net met veel moeite uit het water gered waren, zonder omhaal gedood werden door een jachtopziener omdat ze toevallig aan de verkeerde kant van het water terecht waren gekomen – een gebied waar geen wilde zwijnen mogen leven. De jacht

Het doden van dieren door de jacht schuurt. Het jagen heeft zich grotendeels ont- wikkeld van vermaak voor edellieden en koningen – hoewel dit ook nog steeds plaats vindt – tot een activiteit in het kader van faunabeheer. Gedurende het jacht- seizoen mogen mensen met een jachtakte jagen op een aantal wettelijk aangewezen diersoorten – haas, patrijs, wilde eend, fazant en konijn. Alle andere dieren mogen alleen bejaagd worden wanneer het provinciaal bestuur daar toestemming voor geeft ten behoeve van faunabeheer. Uitzonderingen zijn de zwarte rat, de bruine rat en de huismuis – zij mogen als ongedierte worden gedood.

Faunabeheer mag plaatsvinden als er gevaar dreigt – bijvoorbeeld voor de volks- gezondheid of de openbare orde – of als er schade kan ontstaan aan gewassen, vee, flora en/of fauna. De provincies maken faunabeheerplannen, waarin per gebied en voor elke diersoort staat hoeveel dieren het gebied maximaal kan huisvesten zonder dat er gevaar of schade dreigt. Per gebied telt men hoeveel dieren er van een bepaalde diersoort zijn – de wildstand. Tellingen worden vaak uitgevoerd door

jagers en tellers en georganiseerd door wildbeheereenheden in samenwerking met de faunabeheereenheden. Als de wildstand te hoog is, volgt toestemming voor jacht. Faunabeheereenheden zijn paritair samengesteld en bestaan bijvoorbeeld uit vertegenwoordigers van boeren, grondbezitters, jagers, terrein-beherende organisaties, gemeenten en dierenbescherming. Daarmee heeft het faunabeheer een hoog democratisch gehalte. Wat schuurt, is dat het tellen van de dieren vaak door de jagers zelf uitgevoerd wordt. Critici betwijfelen ook of de bepaling van het aantal dieren dat een bepaald gebied aankan, wel juist gebeurt. Een recente ver- gelijking van reguliere grondtellingen van reeën – in een relatief beperkt natuur- gebied – met tellingen door een drone met warmtecamera wees echter uit dat de reguliere grondtelling een significante onderschatting van het aantal aanwezige dieren opleverde en bovendien slecht herhaalbaar bleek.15

Bovendien is er veel discussie of afschieten überhaupt wel de oplossing is voor het beheersen van de problemen en of er voldoende aandacht is voor alterna- tieven.16 Daarnaast wordt er getwijfeld aan de argumenten met betrekking tot

schade. Voor het afschieten van wilde zwijnen en reeën wordt bijvoorbeeld vaak het argument van schade aan gewassen, vee, fora en/of fauna aangedragen. In het geval van bossen is het de vraag of vraat aan bomen echt schadelijk is, of dat het onderdeel van de natuurlijke balans vormt. Mogelijk is het feitelijke probleem hier niet schade aan de flora, maar economische schade wanneer houtkap het verdienmodel is. En natuurlijk veroorzaakt het omploegen van een maisveld door wilde zwijnen economische schade voor de boer, maar kan deze schade ook niet worden voorkomen door betere afrastering?

Provincies noemen de verkeersveiligheid ook vaak als argument om het aantal dieren in een gebied te beperken. Aanrijdingen met groot wild veroorzaken veel schade – met mogelijk ernstige gevolgen voor automobilisten – maar zijn meestal dodelijker voor de dieren dan voor de mens. Tegenstanders van de jacht geven aan dat juist de onrust door het jagen – waardoor dieren wegvluchten – ongelukken zou kunnen veroorzaken. Zij opperen alternatieven zoals afrastering van wegen. Ook de Dierenbescherming geeft aan dat alternatieven voor de jacht te weinig aan- dacht krijgen. Volgens hen zou het bijvoorbeeld logischer zijn om – in plaats van honderdduizenden ganzen af te schieten – gebieden waar we geen ganzen willen onaantrekkelijk te maken voor deze dieren en andere gebieden juist aantrekkelijk.

Regulatie van het aantal dieren in de natuur zal noodzakelijk blijven, met name wanneer toppredatoren niet aanwezig zijn (zie ook hoofdstuk 3).

Wij zijn van mening dat we het doden van dieren – en dus ook de jacht – niet kun- nen accepteren wanneer er geen reden (meer) voor dat doden bestaat. In dit verhaal mag overigens niet ontbreken dat jagen ook gewoon geld oplevert. Misschien dat dit in Nederland beperkt is, maar in delen van Afrika is de jacht op wilde – soms zelfs beschermde – dieren vaak een belangrijke bron van inkomsten. Er worden daar zelfs wilde dieren speciaal gefokt en uitgezet om door grof betalende jagers gedood te worden. Voor de lokale bevolking is dit een verdienmodel om honger en armoede te bestrijden en kan het nodig zijn om wildparken in stand te hou- den. Dit wordt wereldwijd als schurend ervaren, getuige de consternatie over de foto van de Spaanse koning Juan Carlos naast een door hem geschoten olifant in Botswana en de foto van de Amerikaanse tandarts naast de dode leeuw Cecil.