• No results found

beschouwing over gezelschaps en hobbydieren In dit hoofdstuk nemen we het welzijn van gezelschapsdieren en hobbydieren

5.3 Kunnen we tevreden zijn?

Op de vraag ‘Welk cijfer van 1 t/m 10 zou u geven voor de manier waarop erin Nederland in het algemeen wordt omgegaan met recreatiedieren?’ gaven de res- pondenten in onze publieksenquête gemiddeld een 7,3. Dat is de hoogste score van de vier diergroepen (zie hoofdstuk 2). ‘Recreatiedieren hebben het in Nederland veel beter dan in andere Europese landen,’ zei 60% van de respondenten. De meeste mensen waren van mening dat organisaties die zich beroepshalve met recreatiedieren bezighouden en de houders/verzorgers van deze dieren echt hun best doen om het welzijn van de dieren te verbeteren – respectievelijk 70% en 57% was het hier (helemaal) mee eens. Meer dan de helft (53%) van de respondenten meende bovendien dat het welzijn van recreatiedieren in de afgelopen tien jaar sterk is verbeterd. Overigens vielen in de enquête ook dieren in dierentuinen onder de recreatiedieren – deze zullen we in hoofdstuk 6 bespreken. Misschien kunnen we concluderen dat burgers in het algemeen behoorlijk tevreden zijn over wat er is bereikt om het welzijn van recreatiedieren te verbeteren, maar dat ze niettemin nog verbetermogelijkheden zien.

Maar gaat het echt zo goed met onze dieren? Of kijken wij Nederlanders door een roze bril en ontkennen we het liever als onze dierbare huisgenoten onvoldoende kwaliteit van leven hebben? Tenslotte heeft de helft van de Nederlanders zelf ook huisdieren en zelfkritiek blijft lastig. Natuurlijk zijn er heel veel positieve effecten van de versterkte relatie tussen mens en dier, waarbij het dier steeds meer een gelijke wordt. Positieve effecten voor zowel mens als dier. Maar er zijn ook scha- duwzijden. De belangrijkste nemen we hieronder in ogenschouw.

Gezondheidsrisico’s

Waar dieren dicht op mensen leven, ontstaan gezondheidsrisico’s. Er zijn immers ziektekiemen – waaronder resistente bacteriën – die van huisdier op mens kun- nen worden overgedragen. Dit vormt vooral een risico voor mensen met een verminderde afweer (bijvoorbeeld door een chemokuur), een hoge leeftijd, een wond of een chronische ziekte. Zestig procent van de eigenaren laat de hond of kat in de slaapkamer; 45% (hond) en 60% (kat) van de dieren mogen op bed en 18% (hond) en 30% (kat) slaapt bij de eigenaar in bed.12 De helft van de baasjes

die hun huisdier in bed of in de slaapkamer laat slapen, is zich in het geheel niet bewust van de risico’s voor de eigen gezondheid.

Een ander infectiegevaar ontstaat als mensen rauw vlees aan hun huisdier voeren. Deze trend is tot grote zorg van dierenartsen over komen waaien uit Australië. Via internet is dit een hype geworden. In de diervoedingsindustrie gaat gigantisch veel geld om, dus de promotie daarachter is heel krachtig. Die promotie appelleert aan het idee om het huisdier ‘natuurlijke’ voeding te geven. Rauw vlees kan echter de gezondheid van mens en dier in gevaar brengen door de overdracht van multire- sistente bacteriën of parasieten. Wetenschappelijke inzichten over deze risico’s worden soms weggezet als ‘wetenschap is ook maar een mening’. Het is daarom heel belangrijk dat dierenartsen deze gevaren onvermoeibaar onder de aandacht van hun collegae in de humane geneeskunde brengen en dat branchepartijen wer- ken aan certificering om de veiligheid van rauw vlees te borgen.

Een groeiend probleem van een heel andere orde is dat gezelschapsdieren net als mensen welvaartsziekten ontwikkelen. Zo is het aantal honden en katten met obe- sitas de afgelopen jaren schrikbarend toegenomen. Volgens de laatste schattingen lijdt een op de drie Nederlandse honden en katten aan overgewicht of obesitas,

en bijna een op de vijf paarden.13 Men denkt de dieren aan zich te binden door

ze te voeren en te belonen – door hen te verwennen met voedingsproducten die voor een huis- of hobbydier feitelijk ongeschikt of overbodig zijn. Mensen weten meestal wel dat het niet goed is, maar het blijft uitermate lastig om deze aandrang te beheersen.

Vermenselijking

Zoals we ook zullen zien in hoofdstuk 11, zijn we gaandeweg steeds meer mense- lijke eigenschappen en emoties aan onze huisdieren toe gaan dichten. We praten met ze – soms lange gesprekken – en we denken dat ze ons begrijpen als we in volzinnen uitleggen dat ze de bank niet moeten beschadigen als we even weg zijn. We troosten en aaien ze als ze bang zijn. Goedbedoelde handelingen die bij menig diergedragsdeskundige de wenkbrauwen doen fronsen. Wanneer bijvoorbeeld de hond de mooie volzinnen toch niet blijkt te begrijpen, kan dat leiden tot frustratie bij zowel hond als eigenaar – met gedragsproblemen bij de hond als gevolg. Het op een juiste manier lezen en interpreteren van diergedrag is niet iets wat ieder- een zomaar vanzelfsprekend beheerst (zie ook kader ‘Dieren opvoeden’). Het is bijvoorbeeld niet zo verstandig om enthousiast op een vreemde hond af te rennen en te gaan knuffelen terwijl de hond de staart tussen de benen heeft, trilt en de bek stijf dicht houdt. En wanneer een jong paard tijdens het beleren de oren in de nek legt en wegspringt, wordt dat soms gezien als ondeugend, maar waarschijn- lijk is het paard verward en weet het niet goed wat er van hem gevraagd wordt. De vermenselijking uit zich ook in kleding voor huisdieren. We trekken onze hon- den een jasje aan zodat ze het buiten niet koud hebben. We zetten onze paarden met een modieuze deken in een lekkere warme stal, want buiten in de sneeuw is veel te koud. Kerstmutsen, loopsheidsbroekjes met inlegkruisjes en juwelen voor huisdieren – we vergeten soms dat dieren exemplaren van een andere soort zijn. Dat wordt een probleem zodra de dieren geen dier meer kunnen zijn. Dus wan- neer dat schattige hondenjasje vooral niet vuil mag worden en de hond dus niet in de modder rond mag rennen.

Modegrillen en uiterlijk schoon

Op het cruciale moment dat het besluit valt om een specifiek dier aan te schaffen, dreigt kennis te worden geparkeerd en volgen mensen hun hart en de mode.14 Het