• No results found

DE eerste groeid regt overeind en vry hoog. De bladeren zyn lang, breed, rontom diep gesneden en gekerft, sterk van reuk: donker-groen van boven, maar van onderen, grauwagtig en donsig. Op de uiterste takken komen vry groote, ronde en rouwe knoppen, waar uit kleine, witte, vyf-bladige bloemtjes komen, van binnen met eenige blauwe draadjes verciert; daar na volgt een rouw en langagtig zaad. De wortel is vry dik, met verscheide zyd-takken.

De bladeren van de tweede zyn wel kleinder, maar doornagtiger en scherp-stekende. De bloemen zyn de vorige mede wel gelyk, maar nevens deselvige komen veele harde en lange stekelige doornen.

De derde, is de eerste ganschelyk gelyk, dog in alles kleinder, ende de bloemtjes zyn wat blauwer.

De vierde is d'alderkleinste, welkers bladeren seer doornagtig en scherp zyn, uit welkers kleine hoofdjes witte bloemtjes voortkomen.

De vyfde is de vierde byna gelyk, maar hare

hoofdjes zyn soo rond niet, dog meer in malkanderen getrokken, en boven breeder, waar uit blauwe bloemtjes voortkomen. Heeft een dunne grysige en wolagtige stam. De bladeren langwerpig en gesnippelt, hebbende aan yder tipjen een doorn.

Dese alle groeijen hier te Lande alleen in de Hoven der liefhebbers. Sy bloeijen een jaar, na dat sy gesaaid zyn geweest, in Wiede-maand en Hoy-maand.

CXVI. Hoofd-stuk. Carduus Stellatus, ofte Sterre-Distel.

DEse heeft lange, gesnippelde, sagte, wollige, en diep-gesneden bladen, een spanne lang, sonder doornen. De stam is dun, wat wolagtig, van anderhalven voet, min ofte meer, hoog, die sig boven in verscheide takken deilt; op welkers opperste matig groote, langagtige doornige hoofdjes groeijen, sters-gewyse gestelt, zynde eerst groen, ofte donkerrood, maar daar na bleik. Hier uit komen purperdradige bloemtjes, waar na een rondagtig plat zaad volgt. De wortel is bruin, en wat lang, niet al te dik. Men vindse veel langs de wegen en in de Koorn-landen; en bloeid de meeste Somer door.

Het zaad met Wyn in genomen, ofte anders gekookt, doet het water-maken bevorderen. De wortel kan men mede in de plaats van den Eryngium gebruiken.

CXVII. Hoofd-stuk. Carduus Sylvestris, Wilde-Distels.

DE eerste heeft verscheide seer doornagtige ronde stammen, matig dik, van ontrent twee voeten hoog, min of meer, die sig weder in verscheide doornagtige takken verdeilen. De bladen zyn een spanne lang, diep gesnippelt, en met menigte doornen beset, donker-groen, en sonder dons. Op de toppen komen seer stekelige bolletjes, welke open gaande, komen daar schoone purpere gedrade bloemtjes voort, die daar na in een stuifwolle veranderen: het zaad is bruin en langwerpig; de wortel bestaat meest uit veele veselen.

Het tweede heeft verscheide ronde struiken van dry ofte vier voeten hoog, die sig boven in weinig takken verdeilen. De bladeren zyn matig breet en lang, niet diep-gekorven, hebbende aan de kanten verscheide doornen. Boven aan komen hoofdjes, matig klein, dog langagtig met weinige doornen. Hier uit komen

purper-dradige bloemen, die daar na in een ligte dons veranderen. De wortel is bruin, wel van anderhalf voet lang.

De struik van de derde is wel dry ofte vier voeten hoog, wat doornagtig. De bladen zyn de tweede gelyk, dog wat smalder en doornagtiger. Ook zyn de hoofdjes seer klein, met purper-dradige bloemtjes: waar na een wit, klein zaad volgt. De wortel is niet al te dik, maar in veele veselen verspreid.

Dese soorten siet men alhier met menigten langs de wegen en velden, bloeijende de meeste Somer door.

't Gebeurt dat dese soort van Distelen haar stam

van eenige vliegjes (met geele en swarte vleugeltjes) met haar agterlyf doorboort werden, en haar eijeren in des selfs stam verbergen, en dan knobbelagtig werd, in welke kleine witte wormtjes groeijen, dese werden dan in 't laatste van de Somer vergadert en verkogt. Hier van draagt men'er gemeenlyk seven by sig, waar door geagt werd, dat de Ambeijen daar door werden genesen: dese moeten alle jaren versch zyn, want die wormtjes in 't voorjaar in vliegjes veranderen, en door dese Distel-noot borende, vliegen sy weg, en dan werden die onkragtig geoordeelt. Dese wasschen niet over al, maar ik hebse veel in Zeeland gevonden, als mede in 't Land van Vianen. Voorts zyn de kragten deser gewassen nog onseker, dat te beklagen is, want onse Volkeren halen hare Genees-middelen uit andere Landen, die dan hier verwormt en vermeelt komen: daar in ons Land gewassen genoeg voor onse voeten wasschen.

CXVIII. Hoofd-stuk. Careum, ofte Karwe.

DE Karwe van sommige Witte Komyn genoemt, groeyd met verscheide stammetjes regt over-eind, een voet ofte twee lang. De stammetjes zyn vierkantig, en hol met eenige knoopjes, welke sig in verscheide takjes verdeelen; de bladeren zyn redelyk lang en breed, seer diep en fyn gekorven, byna als dat van de geele peen, dog ongelyke fynder, ja somtyds byna als dat van Venkel ofte Dil. Op de toppen komen kroontjes, als dat van de Venkel, waar aan veele kleine witte bloemtjes komen: na dese volgt het zaad, dat van de Venkel byna

lyk, dog wat kleinder, en bruinder, zynde mede lang, seer smakelyk als men het knauwt. De wortel is sappig, wel een spanne lang, dun, wit of geel: de smaak is als die van de Pastinaken byna.

Het groeid geerne op vogtige plaatsen, en het zaad werd ons meest uit Bohemen, Duits-land en elders van daan gesonden; het bloeyd van Bloei-maand af tot

Oogst-maand toe.

Alhier is niet anders in 't gebruik dan het zaad alleen, welkers gebruik ons een verwarminge aanbrengt, daarom verdryft het winden, en verteert de slym der maag. 't Vermengt ook de stonden, en buik-wee, voornamelyk het kooksel van onderen ingespeut. Dit zaad werd met Brandewyn over-gehaalt, en met Honig ofte Syroop soet gemaakt, en tegens de winden gedronken, doende wel oprupsen. Ook werd dit zaad van de Suiker-bakkers oversuikert, even als men den Anys doet, en tegens deselfde qualen gebruikt. De wortelen werden gesoden, en gelyk andere wortelen opgedist. Ook werden die seer van de verkens bemind.

CXIX. Hoofd-stuk. Carthamus, Cnicus, ofte Bastaart-Saffraan.

DEse Wilde ofte Bastert-Saffraan heeft een houte, harde, hout-agtige en regt overeind staande stam, dikmaals langer dan anderhalf elle, krygende boven nog eenige takjes. Om de stam en takjes komen, smalle, dog breedagtige lange spits toeloopende blaadjes, welke aan beide zyden nog eenige, dog weinige stekeligheden hebben. Op yder top komen bollen voort, soo groot als een Moskaten-noot, bestaande uit seer veele spitse en stekende

schubagtige blaadjes; hier uit komen eindelyk veele Saffraan-koleurige veselen, en den opregten Saffraan soodanig gelyk, dat men, volgens het gesigt, daar geen onderscheid in kan sien, maar is sonder reuk, en heeft weinig smaak. Hier na volgt een groot, wit, wat langagtig, glinsterig zaad, leggende in eenige donsigheid verscholen. Des selfs bast is hard, zynde vol van een wit en sagt zaad, dat soet is. Heeft een dunne, teere en wat veselagtige wortel.

Het wast hier niet in 't wild, maar het zaad werd ons meest uit Duitsland, Vrankryk en Italien toe-gesonden, en het groeid hier ook weelderig genoeg in de Hoven. Het werd alle jaren op nieuws gesaaid, want de geheele plant vergaat, en geeft zyn bloemen in de Hoi-maand en Braak-maand.

Ses ofte agt dragmen van dit zaad gestooten, en met een weinig gekookt waters uitgemelkt, door gedaan en warm gedronken, maakt afgang, en suivert de darmen van slym: 't selvige doet mede het kooksel. Van het zaad selvige geeft men van een tot dry dragmen in, dog dat werd selden gedaan. Men kan het zaad ook in melk koken, en geven het door-sygsel ten selven einde in; uit het selvige werd het merg gehaalt, wanneer men het selvige zaad stoot of vryft, en door een grove sifte laat gaan, soo blyven de basten in de zeef, welk merg men dan in eenige winkel-bereidsels mengt, als in het Electuarium en Species Diacarthami. De bloemen dienen om sommige spysen en saucen een geele koleur te verleenen. Ook vervalschen sy daar de regte Saffraan mede, dat van de bedriegers qualyk gedaan werd. Uit het zaad werd mede een olie geperst, dienende niet alleen om in de lamp te branden, maar men kan die in plaats van Oliven-olie daar salven, en andere winkel-olien daar van

maken. De Papegaijen eten dit zaad seer geerne, maar verwekt haar geen los-lyvigheid. De bloem werd door den bank Saffloer genaamt.

CXX. Hoofd-stuk. Caryophyllata, Nagel-kruid.

DIt gewas wast op lage ofte bergagtige plaatsen. Het lage heeft een dunne, donker-groene ofte duister-purpere, ruigagtige steel, van een voet ofte twee hoog, die boven wederom in verscheide takjes gedeelt werd. Onder aan, nevens de steel, zyn ruige, in dryen gemeenlyk gedeelde bladen, hard en donker-groen, eenigsins getand: hebbende onder sig nog gemeenlyk twee ofte vier veel kleindere blaadjes; dese alle hebben een lange, teere, en bygevolg omgeboge steel. Hoe sy hooger komen, hoe sy kleinder werden. Op het opperste komen vyf-geblade geele bloemtjes, hebbende van onderen nog vyf smalle puntige groene blaadjes tot een steunsel, en hebben groote gelykenissen met de bloemtjes van vyf Vinger-kruid: hier na volgen eenige bolletjes ofte hoofdjes, bestaande uit veele kernen, gelykende wel na een onrype Moer-besie, hebbende yder op sig als een omgekromt hairtjen, welke ryp zynde, ligtelyk aan de kleederen der voorbygaande blyven hangen. De wortel is van veele veselen gemaakt, bruin, riekende en smakende na verlepte Kruid-nagelen.

Sy wast geern in boschagtige, en op veele onbebouwde plaatsen.

Die op Bergen Wast, heeft dikker, grooter, rouwer ofte hairiger bladen, rondagtig en aan de kanten getand, met lange steelen, aan welke sig nog

Caryophylleus Flos.

ANGELIER.GINOFFEL.

andere agt ofte tien kleindere sig vervoegen: de steelen zyn mede dun, teer, en ruig, maar niet getakt, in eenige leedjes gedeelt: uit de wortel komen verscheide deser stammetjes; dese hebben op haar top mede goud-geele bloemen, dog veel grooter, en uit meerder bladen bestaande. Hier na volgen stekelige hoofdjes rontom als met veeren getakt. De wortel is veel dikker, met minder veselen, groeijende lang en scheef, en van reuk de vorige gelyk.

Sy bloeijen beide in Bloei-maand, Braak-maand, en Hooi-maand. De laatste groeid op de gebergten en Bosschen van Bohemen, Engeland, Normandien, en alleen alhier in de Hoven.

De kooksels van de wortels dienen tot Gorgel-waters in keel-geswellen; als mede om de mond te spoelen tegens de losse tanden, en verrot tand-vleis, als mede stinkenden Adem; 't versterkt mede de slappe en slymige magen. Het suivert mede de vuile sweeren en wonden, en geneest die.

CXXI. Hoofd-stuk. Caryophylleus Flos, Ginoffels ofte Angelieren.

DEse bloemen hebben hare verscheidene namen, als Betonica, Vetonica, Flores Tunicae, enz. Sy zyn ook verscheiden van gedaante, als smal-bladig, breed-bladig, heel fyn bladig: de bloem is enkel, dubbel, pluims-gewys heel diep gesnippelt: en de verscheidentheden der koleuren is menigvuldig, die daarom, gelyk de Tulpen, duisenderlei namen krygen. Wy sullen dan maar tweederlei soorten verhandelen, namelyk de groote en de kleine.

De groote heeft een ofte meer Stammetjes met

jes, glad, rond en blauw-groen, hebbende de hoogte ontrent van anderhalven voet hoog. Yder lid heeft aan yder zyde een blad, staande twee en twee over malkanderen. Dese zyn langwerpig, lyvig, smal en spits-toeloopende groen-blauw van koleur. Tusschen de bladeren der steelen komen langwerpige groene knoppen, uit welkers vyf getandige Koker, soo sy enkel zyn, vyf vry groote blaadjes ofte bloemtjes komen, aan haar uiterste randen getand, hebbende in het midden gemeenlyk twee witte draadjes: maar dubbelt zynde, bestaan sy uit een menigte blaadjes: dese bloemen verschelen alle seer in groote, en hebben dikmaals soo veel bladen, dat de Kokers bersten. De koleuren zyn wit, hoog en laag rood, of met dit rood en wit op

duisentderlei wysen gespikkelt, waar na sy ook menigerlei namen bekomen: ik heb haar eens geel gesien. Sy veranderen mede alle jaren hare koleuren: wanneer sy uit zaad voortkomen, heeft men het tweede jaar eerst bloem, en dat van alderlei koleuren: dog om soo lange niet te wagten, weet men die alle jaren af te setten, om nieuwe planten te krygen. De bloem afgevallen zynde, komen in hare Kokers bolletjes met klein swart zaad. De wortel is matig dik en hard, hebbende veele veselen. De reuk der bloemen, is als die van de Kruid-nagelen, en daarom ook Nagel-bloemen genaamt.

De Pluimtjes ofte kleine soort, zyn van steel en bladen veel kleinder dan de groote, anders de selve niet ongelyk, ook zyn de bloemen deselvige, maar seer diep gekerft, na Pluimtjes gelykende. De koleur is witagtig, lyf-verwig, ofte bleik Purperagtig, en dese soorten zyn ook wel gespikkelt.

Beide soorten vind men in de Hoven, en soo sy van wonderlyke groote zyn, ofte schoone

de koleuren, plant men die in Potten, des Winters in Kelders ofte kagchels te setten, want sy de koude des Winters niet wel verdragen konnen. Sy bloeijen byna de geheele Somer door, ja men siet die somwylen tot diep in de Winter, soo het weinig vriest.

De Syroop maakt men van de roode bloemen, om te versterken, en tegens veele hoofd-qualen: swymelinge en slymige zenuw-siekten: ook kan men de bladen op Brandewyn setten, en halen daar de roode koleur uit, en wil men die kragtiger hebben, kan men eenige reisen op nieuws daar eenige in doen, en dat soo dikwyls hervatten, als men begeert. Sy werden meest geoeffent om haar aangename koleur en reuk.

CXXII. Hoofd-stuk. Cassita ofte Cuscuta en Epithymum, Schorfte