• No results found

Radix Cava, ofte Boontjes Hol-wortel

DE soorten van Aristolochia, ofte Baar-wortel, om dat sy ligt doen baren, zyn verscheide, als de ronde, lange, de rysagtige ofte Clematis, veselagtige ofte

Pistolochia, en de groote en kleine Boontjes Hol-wortel, ofte Fabacea en Radix Cava gesegt: welker soorten wy vervolgens sullen beschryven.

De ronde Osterlucie, heeft een ronde bolle en knobbelagtige wortel, van binnen geel, met weinige veselen onder aan. Uit dese knobbelen rysen vier, vyf, ofte meer vierkante steeltjes, wel twee spannen hoog, waar aan verscheide, byna ronde blaadjes met seer korte steeltjes komen, van groote als een Hollandse daalder, duister groen van koleur, sagt en dun, met veele adertjes doorweven. Daar de steel van het blad zyn oorsprong heeft, aldaar heeft het bloemtjen mede zyn begin, sittende op een kort steeltjen, en legt op het blaadje; de bloemtjes zyn donker-paars, hol en langwerpig, en bloeijen alhier gemeenlyk in de Bloey-maand en Wiede-maand in de Hoven. Na de bloemtjes volgen ronde gestreepte vrugtjes, als oft een kruisbesie, ofte meloentjen was, waar in veel breedagtig bruin zaad is; met velletjes en vliesjes aan een hangende en besloten.

Hier van werd alleen de wortel gebruikt, zynde verwarmende; hier van maakt men kooksels en podders, om de maande-vloed te verwekken; de vrugt, soo die wel gekeert is, als mede de nageboorte, en ophoudende kraam-vloed af te dryven, welke men alleen kan gebruiken, ofte met bydoeninge van andere behoorlyke middelen. Ook dient se voor engborstige, darm-pyn, slymige magen, daar geen trek tot eten is, op de Wyn geset, en dagelyks genuttigd. Uiterlyk mengt men de wortel by salven en pleisters, om sweeren te suiveren, doornen, splinters en graten uit te halen. Den aarsdarm en scheede of lyfmoeder uitsinkende, werden met des selfs afsiedsel gestooft: is mede dienstig het bloedige tand-vlees en stinkende mond daar mede te wasschen. Het poeder in 't water gesmeten en met kalk vermengt, segt men dat de visschen dronken maakt. Het drooge poeder op het

bloote been, om van de etter, en smeerigheid te bevryden.

De lange is de ronde seer gelyk, maar de wortel is langer, mede geel, met weinige veselen behangen; hier uit rysen eenige steeltjes, een span hoog, of wat meer of min, byna rond, niet duister groen, maar bleiker dan van de ronde, en vol van zenuwen doorloopen; nevens hare steeltjes komen mede lankwerpige, holle, purpere, en sterk-riekende bloemtjes. De vrugtjes zyn mede peer-wysiger dan van de ronde. Sy groeit alhier in de Hoven, en brengen in Bloey-maand, en Wiede-maand, mede haar bloemtjes en vrugtjes voort.

De kragten en gebruik zyn mede als die van de ronde.

De derde heeft rysagtige lange, dunne en veselagtige worteltjes, anders de lange vry gelyk, dog de bladen wat spitsagtiger uitloopende, en de bloemtjes geel; groeit hier in de Hoven, en somtyds op de Bouw-landen. De vrugten, en tyd van bloeijen, is mede met de vorige soorten gelyk; maar de kragten zyn soo sterk niet.

De Pistolochia, ofte veselagtige Aristolochia, dese is de ronde in steelen en blaadjes seer gelyk, maar teederder; de bloemtjes zyn swartagtig aan haar begin en eind. De worteltjes zyn geel, en veselagtig. Men vindse alhier in de Hoven, en bloeyd mede als de andere soorten op deselfde tyd: is mede ook in kragten gelyk.

De vyfde soort, werd Sarasyns-kruid genaamt: en is d'eerste en tweede seer gelyk, aangaande haar rysjes en blaadjes, maar wast hooger, de bloemtjes wat geelagtig; de vrugtjes als peertjes; de saaden leggen in blaasjes, drykantig en grauw. De worteltjes zyn matig dik en langagtig, met veele veselen beset, en geel, waar uit weder nieuwe plantjes

voortkomen. Wast hier alleen in de Hoven, maar in Duitsland en Italien by de Wijngaarden en velden: heeft mede de kragten en werkingen als de voorige soorten.

De Boontjes Hol-wortel, ofte Radix Cava, en Aristolochia Fabacea genaamt, is tweederlei, groote en kleine. Zynde de vorige soorten in gedaante ganschelyk ongelyk. De groote heeft dunne, gesnedene bladekens, die gesnippelt zyn, bleik groen, de Akeleijen gelyk, maar veel kleinder. De struiktjes zyn een palme hoog, dun, rond, effen ofte kaal, aan welkers bovenste agt, tien of twaalf uit den rooden bleik-purpere, of wel seer witte gehoornde bloemtjes, geschiktelyk groeijen, even als dat van ridder-spooren, muninks-kapjes, ofte Wild-vlas. De onderste veranderen allenxkens in langwepige, kleine, breede zaad-huisjes, in welke klein en blinkend zaad is. De wortel is knobbelagtig, van onderen hol en breed, van binnen met een geelagtig merg vervult, zynde met verscheide veselen behangen: is wat bitteragtig en scherp van smaak, de kleine soort is de groote in alles gelyk, maar in alles kleinder, en blyft lager by de grond. De wortel is als een rond raapjen, niet hol, geel, hebbende van onderen een bosjen veselen. Sy trekken een weinig te samen met eenige bitteragtige smaak. Sy groeijen by Hagen en Heggen; en als onkruid in de Tuinen, maar de kleinste is gemeender. Sy bloeijen in 't begin van het voorjaar, en alsoo het zaad in korten ryp is, vergaat het loof en de wortel blyft over in d'aarde, die in 't volgende voorjaar wederom uitschiet: en het zaad, zaaid zyn selven voort.

Dese kend men aan hare pyps-gewyse ofte halve hoorns-gewyse bloem, zynde de opperlip schops-gewyse uitgewassen, en 't zaad-huisjen in ses vertrekken verdeelt.

Een kooksel van een van beide wortels, doet sweeten, doet wateren, en verwekt de Vrouwen-vloed; daar mede gegorgelt, verdrijft de keel-geswellen, en stinkenden adem, rot tandvleis; suivert rotte sweeren, als een wasch water gebruikt: met doeken tegens d'ambeijen ofte spenen gelegt, doet die verdwynen: dood de wormen, gedronken, stilt buik-pyn. Men kan het ook met bakelaar innemen, beide tot poeder gestooten. Het poeder werd op het ontbloote been gestroit, om het van etter en oliagtige salven te bevryden, even als met de ronde en lange Aristolochie.

XLVIII. Hoofd-stuk. Armeniaca Malus, Abrikose-boom, vroege Persik.

DEse boom werd meest aan de muuren en schutsels geleid, om te beter son te vatten, maar groeijen, alleen staande, tot een vry hooger boom: welkers stam dan heel dik werd; dan sy werd meest op pruimen geënt; de bladen zyn breed, byna rond, dog spits toeloopende, en om de rand geschaart. De bloemtjes zyn vyf-bladig en wit. De vrugt is (zynde een soort van pruimen) rond, geelagtig, ofte roodagtig, dat is hoog geel, na den Orangien hellende: sy wassen middelbaar klein, ofte bijna soo groot als een Persik, zynde min ofte meer donsig. Aan d'eene zyde hebben sy van haar begin tot haar onderste punt, een voore ofte klove, gelyk de Persiken: sy hebben binnen in haar een steen, de Pruim-steen byna gelyk, vry groot, met een bittere korrel daar in. De vrugt is aangenaam van smaak. De wortel is van hout, en

hard, sig door d'aarde henen verspreidende, waar uit menigmaals nieuwe schoten voortkomen. Sy bloeid seer vroeg in de Lente, daarom werden de bloeysels menig reis van de koude en schrale winden verslonden: sy wassen hier alleen in de Hoven. Het enten, en oculeren verandert de vrugten seer, waar van ook alle de

verscheidentheden herkomstig zyn. Hare vrugten rypen in het midden van de Somer. De pitten gebruikt men tegens Graveel, maar ik sie daar niet veel meer in, dan in een bittere Amandel. De vrugt werd alleen voor lekkere monden voortgeteelt, die haast in het lighaam verrotten, daarom zyn sy best met wat broods genuttigt. Wanneer sy nog niet al te ryp zyn, werden sy nat ofte droog geconfyt. Het hout is is dienstig om Stoelen en ander werk te maken. Uit de bast van de boom, drupt een Gom, d'Arabise Gom gelyk, en kan mede voor deselvige gebruikt werden.

XLIX. Hoofd-stuk. Flos Armerius, Keikens, Vliege-net, Tuilkens