• No results found

en Leeuwen-voet gesegt

XXII. Hoofd-stuk. Allium ofte Tamme Look

DE Tamme Look stelt men dryderlei. D'eerste ofte gemeene Look is rondagtig van wortel, van binnen wit, sterk rieken en bytende op de tong: is van buiten met Paarse dunne vliesjes bekleed, dog ligt van koleur, en ook wel witagtig. Dese groote bol besluyt in zyn gemeen vlies agt ofte tien, meer ofte min kleindere en langwerpiger bolletjens, yder nog in zyn eigen vlies besloten, en van veele rokken te samen gevoegt, gelyk als den Ajuin. Onder aan dese groote bol hangt een quispel met dradige veselen, wit van koleur. Uit de wortel komen in 't voorjaar lange, smalle en schoon groene bladen schieten in getal vyf of ses. Uit het midden van dese schiet een ronde, holle, groene en matig hooge steel maar van zaad gesait zynde, brengt het in 't eerste jaar noit, selden in het tweede, maar gemeenlyk in het derde jaar de voornoemde steel met bloem en zaad voort. Op des selfs top dan komt een groene knop, uit welke paarsverwige kleine bloemtjes voort komen, ende daar na het zaad, gelyk als men in den Ajuin bespeurt.

De tweede soort, heeft zyn bollen niet uit soo veel kleindere bolletjes bestaande als d'eerste, besluitende die alle in een dun gemeen paarsagtig vliesjen. De bladeren zyn ook kleinder als de vorige, alles in anders gelyk. Uit het midden deser bol schiet een steel gelyk de vorige, twee spannen min ofte meer hoog, glad en niet hairig, hebbende op zyn top een spits bolletjen, met een wit

jen bekleed; het welk allenxkens open gaat, en eenige vrugtes, soo groot en grooter als groote erwten vertoont; welke yder van buiten paarsagtig zyn, en druifsgewyse aan malkanderen hangende, van binnen wit: en van smaak de wortelen ofte bollen gelyk.

Het derde is het eerste gelyk, maar wast weelderiger.

De teikenen zyn een bolle als uit veele pitten en Aaren by een gevoegt, met een seer sware reuk, de steel is hoog en eenvoudig.

Het eerste wast hier in de Hoven, met welke ook Landen mede beplant werden, om tot het gebruik in de Stad verkogt te werden. Het andere vind men veel in Duitsland in de Hoven; en het derde is hier vreemd uit Africa, 't welk men daar in de spysen gebruikt. Men teelt se alle van het zaad voort, en mede van hare bollen ofte wortels.

Alle dese soorten zyn vry verwarmende, het welke genoegsaam blykt uit de sterke reuk en smaak. Het is een van de beste Genees-middelen die men hier te Lande heeft, dog om dat het soo gemeen is bekend, siet men het over het hoofd. Ik heb het menigmaals in soete melk laten koken, en Watersugtige geholpen, die daar twee jaaren aan gegaan hadden: welker buiken ongemeen dik waren. Aldus is 't een der voornaamste middelen tegens de wormen, maar moet eenige dagen agter malkanderen gebruikt werden. 't Beneemt mede de engborstigheid, hoest, verstoptheden in de lever en milt. Wanneer men de selvige in kleine stukjes snyd en soo doorswelgt, is nog beter, alsoo het dan met zyn volle kragt in het lighaam komt: want door het koken daar veel van vervliegt. Met Brandewyn, kan men daar een sterke geest uit overhalen, die men by halve lepels vol kan

ken. Of men kan de klein gekerfde Look op Wyn ofte Brandewyn setten, het sy alleen ofte met andere dingen vermengt. Het selvige maakt een fyn en snel-loopend bloed en sappen: en daarom sonderlinge dienstig in alle slymige, loome, en trage

scheurbuikige menschen. Het doet de pisse loosen: set winden af; dryft de

Maand-vloed, maakt den buik week, en geeft een goede stem: dryft de suigers en nageboorte af: geneest de koorsen. Hoenders die de pip hebben, laat men daar van eenige stukjes doorswelgen, en genesen, en soo sy even daar na gedood werden, soo smaakt het vleis daar na, ja selfs de eijeren. De Look klein gestooten en met een heel fyn doekjen in het oor gedaan, verdryft de tand-pyn: als mede tegens de tanden gehouden.

Het heeft mede een uiterlyk gebruik, en is bequaam in Pappen gedaan tegens de beten en steken van fenynige dieren: het doet de heete geswellen verdryven, ofte vermurwen en tot etter werden. Gestooten zynde, trekt de vyt uit, en alle splinters: dood de exter oogen: met Honig gekookt en doorgesegen, suivert de sweer-gaten: de Pappen en kooksels dienen mede tegens het heete en koude vuur, en alle verstervinge te stutten.

De Walen en meer andere Volkeren, gebruiken het onder haar moes en hutspotten: ja selfs byna in allerlei spyse.

XXIII. Hoofd-stuk. Allium Sylvestre, ofte Wilde Look.

DE Wilde Look heeft tweederlei soorten, het eerste heeft in plaats van bladeren, twee ofte

dry groene, holle, pyps-gewyse, dunne, en matig lange pypjes ofte bladen: tusschen de kant een harde, gladde, vry lange, stevige en groene steel, strekkende voor de Stam: op des selfs top komen kleine bloemtjes, als die van de gemeene Look, na welke klein zaad volgt, dat in een klein, spits bolletjen besloten is. Het heeft een enkel bolletje tot een wortel, met een quasje-veselen onder aan. Nevens dese bol groeyen wederom andere nieuwe, welke als de Kindertjes by de Moeder, groot werden, het zaad, groente en bolle; is den gemeenen Look seer gelyk.

Daar is nog een soorte de voorgaande ganschelyk gelyk, maar wast lager. Ook is 'er een die het eerste geheel gelyk is, maar donker purperagtig van bladen en steel: dat men Wild Slange Look mag noemen.

Een vierde werd genaamt Das-look, heeft gemeenlyk twee, dry, ofte vier groote en breede bladen, staande yder op zyn steel, gelykende van figuur de bladen van de Lelitjes van den Dale: op zyn breedste twee vingeren breed, loopende spits na boven toe: sonder de steel te rekenen, wel ses vingeren breete lang. Sy syn glad, ongeschaart, effen en flauw groen. Uit de wortel schieten een ofte twee dunne steeltjes, een spanne lang, en somtyds wel anderhalve spanne lang, groen, op welke twaalf ofte meer ses bladige gesternde melk witte bloemtjes groeyen, met eenige kleine draadjes, in 't midden staande yder op zyn eigen steeltjen. Somwylen zyn dese bloemtjes wel heel paars na dese volgende zaden, ofte kleine bolletjes.

De wortel is wit, bestaan uit langwerpige en verscheide by een staande bolletjes, hebbende van onderen een quast met veselen.

D'eerste soort wast in de Bouwlanden en velden: maar het breed-gebladerde meest in de

gien. Welke alle grooter en weelderiger werden, als sy op een goede grond staan; het zaad, bloem, bladen en wortel zyn het gemeene Tamme Look in alles gelyk, van smaak en reuk.

De kragten en gebruik is als dat van het Tamme Look.

XXIV. Hoofd-stuk. Allium Montanum, ofte Berg-look.

DE Berg-look krygt uit zyn wortel een steel wel dry spannen hoog en wel een vinger dik, rond dog gestreept met voren, van boven tot beneden, van onderen paars-koleurig, en boven groen. Heeft dry ofte vier gezenuwde, breede, lange bladen, yder op zyn selven voortkomende. Op de top van dese steel koomt een heel rond bosjen met ses-bladige, witte gesternde bloemtje voort, hebbende ook yder zyn eigen steeltjen, dan volgt uit yder bloemtjen dry kantige hoofdekens met swart zaad. De wortel is een bolle, die met een nets-gewys vlies overkleed is. Hebbende onder aan, de bolle daar op zyn breedst is, een quast met veseltjes.

Men vind dese soort op de Alpes bergen, en op die welke Silesien van Bohemen verdeelen, en elders meer. Maar alhier vind men het alleenig in de Tuinen.

Syn aart, kragten, reuk en smaak, komen met die van de Tamme Look over een.

XXV. Hoofd-stuk. Alnus ofte Elsen-boom.

DE Elsen-boom groeit wel redelyk hoog, met veele takken, maar werd niet heel dik. Syn hout is sagt, en om te branden van geen langen duur; maar kan in de aarde en onder het Water seer lange zyn stand houden: maar in de logt vermolmt en verrot het haast. De bast is donker bruin. De bladeren zyn soo groot als die van den Haselaar, glad en effen, hebbende een zoetagtige Gommigheid op haar, die sy uitsweeten. Rontom de kanten eeniger maten zaagsgewys dog niet diep: staande elk aan zyn steeltjen. In de plaats van bloemen krygen sy kattekens, en dan volgen de vrugten nog op sig selven, groeijende met haar vier ofte vyven by malkanderen: zynde schelferagtig, groen en hard, hebbende de gedaante van een Pyn-appel by na, dog soo spits niet; welke schilferen daar na heel bruin werden, en als een Pyn-appel open gaan, uit welke een klein en bruin-ros zaad valt.

Sy wasschen geern langs de slooten, waterige, veenige, en broekige plaatsen, maar in drooge hooge Landen, komen sy schraal voort. In de Gras-maand schieten sy haar botten en kattekens uit: en de bladen werden niet langsaam groot: in den Herfst tegens de Winter, gaat de vrugt open, en laat haar zaad vallen.

De bast en vrugt zyn dienstig tot poeder gebragt, om voor een bloed-stempend poeder gebruikt te werden: het dient mede om de Vrouwe vloeden en buik-vloeden te stoppen. Het kooksel suivert de mond van vuile stank, en bloedigheid in

buikige. De boom doorboort werdende, geeft een water, dat men dagelyks gedronken goed agt te wesen tegen het Graveel en Steen. De bladen groen in Pappen gedaan, legt men op heete Geswellen.

Met de basten verft men Lakenen, Leer, Hoeden, enz. swart. Het hout dient om ligt werk daar van te draeyen. De kinderen gebruiken de groene vrugten in hare Klakke-bussen, in de plaats van Papiere Proppen.