• No results found

Fluweel-Bloem

XIV. Hoofd-stuk. Agrifolium ofte Hulst

DE Hulst ofte Agrifolium is een Heester, dog wanneer die van jongs aan opgesnoeit werd, krygt die een matige dikte en hoogte, en kan dan voor een boom gaan. Wanneer die ons voorkomt in manieren van een Heester, soo blyven de takjes vry dun, glad, effen en groen, maar de Stammetjes bruin van koleur. Het hout is swaar en in 't water sinkende, en dat van de Stam swart. De bladen syn stevig en duister groen, en sommige met geele vlekken, vry glad, langwerpig rond. De kanten zyn saags-gewys, welke yder op het spits een doorn hebben: welke, wanneer dit gewas wat ouder werd byna ganschelyk verdwynt. Dese bladen syn aan de kanten alle een weinig gefronst, soo dat men deselvige niet plat neder kan leggen als het blad van een Appel of Peere-boom. In de Somer krygen sy witte, welriekende bloemtjes, die in de Herfst in roode besien veranderen, die dikmaals de geheele Winter daar aan blyven hangen, even byna, als aan het loof van Aspergie wasschen, hebben binnen sig een witte korrel, welkers smaak aan onse tonge onaangenaam is. Sy heeft harde houtagtige wortel.

Sy behoud haare bladen Winter en Somer, maar

is des Winters schoonder groen, en daarom cierlyk om Heggen te maken rontom Tuinen en Boom-gaarden: anders wast deselvige in somige onbebouwde plaatsen, wegen en Bosschagien in Duits-land, en elders, dog meer op koude dan op warme gronden. Sy werden voortgetelt van zaad, 't welk niet eer dan het tweede jaar eerst moet verplant werden. Ook werd de selve door haare scheuten, onder ofte ter zyden de wortel uitschietende, voortgeplant: ook werden de onderste takjes half door gesneden, om gebogen, en in de grond geplant, even als men de Angelieren doet, welke dan wortels krygen, die men het tweede jaar verplant.

Men meint dat de besien verwarmende en verdroogende zyn: en daarom de winden uit het lighaam dryven, en soude mede dienstig syn in de buik-pynen en kolyk, nemende daar tien ofte twaalf in, zynde eerst fyn gestooten, waar door de buik los werd, en veel slym afset. Veele nemen de schors van de wortel, die sy onder de plaasters mengen, en op de breuken leggen. De loog van d'assche van Hulst gemaakt en gebruikt, soude de Watersugtige dienstig wesen, en soude de pis wel af setten.

Het gerookte Vleis, Ham, Spek, enz. met dese bladeren besteken, jagen door haar scherpigheid de muisen, katten, rotten en honden daar af. De takjes met de bladen tot een roede gemaakt syn seer dienstig om schoor-steenen te veegen. Van de groene schorse werd aldus het Vogel-lym gemaakt; maakt een kuil in vogtige aarde, bedekt de grond met de bladeren, en legt daar de versche schorse op, en bedekt dese wederom met bladeren, legt dan daar weder de aarde op, dit laat men soo een veertien dagen ontrent leggen, tot dat men dunkt

dat de bast rot is. Dese graaftmen dan wederom uit, en men stootse tot een Pap, soo werd die eindelyk soo taey als Lym, dan werd die met schoon Water van syn vuiligheid gesuivert, en in potten bewaart, boven op welke men wat olie doet, om niet te bederven.

XV. Hoofd-stuk. Agrimonia, ofte ontstoppend Kruid.

UIt de wortel van de Agrimonie spruiten veele bladen, welke weder aan de zyden in vyf, negen, meer ofte min matig langwerpige bladekens, matig groot verdeilt werden, hebben alle eene enkele steel. Die naast aan de wortel syn, syn kleinder dan aan het top, alle zaaggewys getant en aan 't eind wat puntig. De steelen en bladen zyn ruig hairagtig, redelyk groen, dog van onderen bleiker: tusschen dese grootere blaadjes, komen nog wel eenige kleindere. Uit het midden deser grooter bladen ryst een dun, hairagtig, hard, regte, (die door de swaarte wel wat ombuigt) swartagtige ofte bruine steel, byna een elle hoog of hooger; veeltyds een in getal, en somtyds twee, na dat de wortel oud is: is mede met de voornoemde bladen begroeit, tot ontrent het midden, waarna eenige groene knopjes volgen, die van onderen op allenxkens na boven toe in vyf bladige, kleine, geele, en welriekende bloemtjes sig openen, hebbende in 't midden eenige geele draadjes. Dese steel vertoont een aar. Na het afvallen deser bloemtjes, volgt daar een byna langwerpig zaad, zynde boven breeder dan onder, sig na om laag buigende, ruig, hangende, als de klissen, aan

de kleederen des voor by gaanden. De wortel is matig dik, in veele takjes somtyds verspreid: en eenigsins bruin of swart.

Ik vinde het veel in Boom-gaarden, en langs de wegen: als mede in grasige dalen der Duinen, Bosschen, Heggen enz. in de Tuinen wast het weelderiger. Men teelt het niet alleen van zaad voort, maar selfs komen naast de Moer-plant, wederom nieuwe plantjes, die men daar af neemt en verplant. De bladeren en al wat daar van boven d'aarde is, vergaat des Winters, maar de wortel schiet zyn bladen in de Lente wederom uit. Het bloeyd in de Wiede-maand, en voorts tot in de Herfst toe de geheele Somer door, terwyle d'onderste afgevalle bloemtjes in zaad veranderen.

Men agtse matig warm, zynde wat te samen trekkende van smaak; de bladeren hebben geen bysondere reuk. Men maakt hier kooksels van tegens de verstopte milt, lever en andere ingewanden en klieren; ook tegens het bloed Pissen, Geel-sugt, Water-sugt, koude Pis, Koorsen, ontsteking der Nieren, opgestopte Maand-vloed enz.

Sy gebruiken het mede voor dempige Paarden, en Schapen die den Hoest hebben.