• No results found

HIer van heeft men in 't wilde vierderlei soorten, zynde alle een mede soorte van de Muur ofte Alsine. D'eerste heeft een dunne teere en langagtige wortel, die sig ook met nieuwe uitschietingen voortset. Hier uit schieten seven, agt ofte meer dunne en tengere, op d'aarde kruipende steeltjes, een-vinger ofte anderhalf lang; de blaadjes zyn klein, breed en op twee plaatsen ingekorven, even als het lever-kruid ofte Hepatica. Dog staan niet regt over malkanderen, gelyk aan de Muur. De vier-bladige bloemtjes zyn uit den purperen

agtig, groeijende yder bysonder op korte steeltjes, tusschen de steeltjes van de blaadjes. De blaadjes en steeltjes zyn wat rouw en hairagtig.

De tweede heeft mede een veselagtige wortel, uit welke ses ofte seven dunne en tengere steeltjes spruiten, van twee vingeren lang. Welke met kleine geschaarde blaadjes beset zyn, twee en twee over malkanderen. Tusschen de blaadjes komen vier-bladige blauwe bloemtjes, die van onder nog op vier groene blaadjes rusten, yder alleen, en op een bysonder steeltjen: hier na volgt het swarte zaad, zynde twee en twee by malkanderen, gelyk als twee klootjes.

De derde is de kleine Muur vry gelyk, maar is ruig en hairagtig, en ook duisterder van koleur, de bloemtjes zyn wit, en het zaad mede als van de kleine muur.

Het vierde, aangaande de bloemtjes, zaad-huisjes en blaadjes, is het derde seer gelyk; maar kruipt niet langs d'aarde, wast regter over eind; is bleiker van koleur, en met een klevende gomagtigheid bekleed.

Sy wassen alle in Tuinen en Say-landen, in 't wilde als een onkruid; maar het vierde siet men seldender: sy bloeijen in de Somer, en geven zaad aan 't einde van de Somer.

De kragten zyn de selfde, als die van de Alsine.

LXX. Hoofd-stuk. Auricula Ursi, ofte Beeren-oir.

DEse schynen een soort van Sleutel-bloemen te zyn, voor soo veel de bloem aangaat: en dese verschelen veel in groote, koleur en gedaante.

re bladen zyn groen, ofte als met meel bestroit, en die geschaart of ongeschaart: de bloemtjes klein of groot, en dat met een enge ofte ruime middel verheventheid, ofte sters-gewys. De koleur is geel, swart purper-verwig, incarnaat, verscheiden koleurig, goud-koleurig, scharlaken-verwig, vleis-koleurig, schoon-rood, enz. dog ons voornemen is niet hier alderlei vreemde soorten op te halen, maar alleen die, welke ons gemeen zyn. De gemeene dan hebben lange, breede, grys-groene, lyvige en gladde bladeren, welke sonder struik te hebben uit een dikke veselige wortel voortkomen. Uit het midden deser wortel spruit tusschen de bladen een ronde en dunne steel, een vinger of anderhalf lang; op welkers bovenste yder op zyn eigen steeltjen eenige vyf of ses bladige bloemtjes voortkomen, welke yder aan haar uiterste een kerf hebben, even als een hertjen. De koleuren zyn wit, geel, purperagtig, bleik-rood, enz. yder bloemtjen staat wederom in een groen Kelktjen: sy wasschen alhier in de Tuinen, en bloeijen in de Lente-tyd: sy komen van zaad voort, (waar door veele verscheide koleuren voortgebragt werden) als mede door afsetsels. De Heer A. Munting verhaalt, dat hy in de tyd van agt jaren meer dan 330. verscheide koleuren bekomen heeft.

De selvige soorten zyn alhier in gebruik. Ik hebbe mede daar geen ondervindinge van: en 't gene andere daar van schryven, is by my twyffelagtig, daarom is het best liefst daar niet van te seggen, als onsekere kragten iets toe te schryven.

LXXI. Hoofd-stuk. Balsamina Mas, ofte Mannekens Balsem Appel.

DE plant werd in de Hoven alhier uit plat, en breed-bruin of swartagtig van koleuren zaad jaarlyks voortgebragt: de wortel is veselagtig, sig tamelyk verre verspreidende: hier uit komen vyf ofte ses dunne geklawierde steelen, welke langs de aarde moesten kruipen, soo sy by geen stokjes opwaarts geleid en gebonden wierden. De bladen zyn breed, klein, in vyven verdeelt, en daar en boven aan de kanten geschaart, glad en sagt: heeft vyf-bladige bleik-geele bloemtjes, matig breed van bladekens, bloeijende in de Hoy-maand en Oogst-maand, waar na tegens den Herfst de vrugten rypen: zynde rond en spits toeloopende, zynde als met kleine rouwe doorntjes beset: na dat sy ryp zyn, worden sy rood en splyten open. Sy werden, om hare klawieren, wel aan de prieelen geplant.

't Heele gewas deses kruid verwekt niet te veel hitte nog koelte. De olie door inweikinge gemaakt, geneest wonden en sweeren; heelt de seere tepels. De bladen en vrugten tot een Pap gemaakt, genesen de Ambeijen, en alle ontstekinge, soo uiterlyk als innerlyk, door een kooksel van de bladen en saden ingespeut.

LXXII. Hoofd-stuk. Balsamina Faemina, ofte Wyfjes Balsem Appel.

DE Wyfjes Balsem Appel, is een ander gewas als dat van het Mannetjes Balsem, staande regt op,

werd alle jaren in de Tuinen alhier gesaaid, waar uit een dikke, lyvige, gladde, en sappige steel, met veele zyd-takken, zynde wat roodagtig, voornamelyk van onderen, ruimtjes een voet hoog. Hier aan wasschen van onderen tot boven, langwerpige, spits-toegaande, en aan de zyden saags-gewyse getande fris groene bladen. In de Hoy-maand komen de bloemen, twee of dry in getal, wit, purper ofte rood van koleur, op purperagtige steeltjes, van tussen den oorsprong der bladen; dese zyn voorwaarts breed en staan open, maar van agteren hebben sy een hoorntjen ofte omgekromt steertjen: tegens den Herfst komen daar de Appeltjes aan, van groote als een lankwerpige Hasenoot, dog spits toeloopende, rouw, hairagtig en groen: werdende daar na geel en bleiker; ryp werdende, en aangeraakt zynde, springt het zaad daar uit, en de gesplete basjes van het vrugjen krult sig binnenwaarts om. De wortel bestaat uit dikke veselen.

De kragten zyn nog onbekent: maar men meint dat het gestooten zaad, dat op olie geweikt is geweest, de wonden heelt. Het werd meest om zyn fraeiheid in de Hoven gesaaid.

LXXIII. Hoofd-stuk. Groote Bardana, ofte Lappa, Kladden, ofte