• No results found

VAn dese soorten zyn in Nederland vyf soorten bekend, gelyken alle de Angelieren, ofte Ginoffelen, maar zyn veel kleinder, uitgenomen het Vlieg-net, dat soo seer daar niet mede over een komt; sy verschelen alle in de bloem en bladen.

D'eerste schiet uit zyn dun worteltjen, dat eenige veseltjes heeft, dry, vier, ofte meer ronde, en gelede stammetjes uit d'aarde, van onderen purperagtig; twee spannen ontrent lang; aan yder leedtjen zyn twee smalle, lange, gras-groene

blaadjes. Op yders top komen agt of tien vyf-bladige, en aan de uiterste rand getande, meer of min, kleine bloemtjes, de Ginoffelen gelyk, maar kleinder; sy staan in een bondelken als een tuiltjen; yder heeft zyn besonder Kokertjen, even als de Ginoffels, welkers bovenste eerst agt, of tien blaadjes doen voortkomen, aan d'einden gekartelt, van verwe blinkend Scharlaken-rood, en somtyds gespikkelt, en somwylen met stippeltjes.

De tweede is d'eerste byna gelyk, maar de steel is grover en de bladen breeder, ook zyn de bloemtjes digter by een aan de top, die van veel dundere groene blaadjes verselt werden. Dese beide hebben weinig oefeninge, en staan ligtelyk de Winter koude uit.

De derde schiet uit hare veselagtige wortel eenige weinige, smalle, harde en spits-loopende blaadjes, tussen welke korte, ronde en gelede steeltjes opschieten; hier op komen, een, twee, ofte dry bloemtjens, de vorige beide niet ongelyk, maar wat grooter, gemeenlyk schoon-rood, met een weinig reuk.

De vierde, heeft dunne worteltjes, uit welke ronde, geknoopte steeltjes schieten, ontrent een voet hoog, zynde in het raken seer lymig en klam, en daarom Muscipula, ofte Vliege-net genaamt, om dat de Vliegjes daar dikwyls in blyven hangen. Aan elk lid zyn aan wederzyds twee, matig smalle, lange en spits toegaande blaadjes, dog breeder dan de vorige soorten hebben, zynde bleik groen. Op het top komen tien of twintig bleik-roode krans-gewys gestelde bloemtjes, dog veel kleinder dan de vorige soorten. Die veranderen in kleine, lankwerpige huisjes, die vol klein, bruin zaad zyn, dat sig selven menigmaals saaid.

Een vyfde soort werden Kray-bloemtjes of Wilde

Tuilkens genaamt. Uit haar veselige Worteltjes schieten stammetjes, een span of anderhalf hoog, mede met geknoopte leedjes, en twee smalle spits toeloopende blaadjes: op het top komen Tuiltjes-gewys eenige bleik-roode, gesnippelde bloemtjes.

D'eerste soort wast op sommige plaatsen alhier wel in 't Wild, maar komt beter in de Hoven voort, als mede de tweede, derde en vierde. De vyfde wast veel in de lage Weijden en Boomen. D'eerste beginnen vroeg te bloeijen, en blyven lang met Bloemen. De tweede bloeyd wat later, en gesaaid zynde, geeft het tweede jaar eerst haar Bloemen. De derde geeft byna in de na-somer bloemtjes. De vierde geeft bloemtjes in Bloey-maand, en behoud de selvige lang. De laatste bloeijen de gansche Somer door.

Geen van alle dese soorten werden alleen, om Tuiltjes te maken, gebruikt, maar in de Geneeskonst is haar kragt alhier onbekend.

L. Hoofd-stuk. Armoracia, Radicula of Raphanus Sylvestris, ofte Wilde

Radys.

UIt de wortel, die wit is, een vinger somtyds dik, langwerpig, en als Mostert bytende op de tong, schieten korte, smalle en diep doorsnedene bladen; de steel dun, en somtyds hooger dan een voet, waar op kleine geele bloemtjes komen waar na kleine saad-huisjes, met klein zaad vervult, volgen. Sy zaeijen sig selven, maar de wortel selfs blyft lang in 't leven, langs de Water-loopen, Rivieren en Slooten, waar uit in 't voor-jaar weder

nieuw Loof komt te schieten. Bloeyd in Braak-maand.

In 't voorjaar, eer sy haar bladen schieten, haalt men de wortelen uit d'aarde, en men gebruiktse op Tafel als andere Radys, dienende tegens de slymige magen, en slymige Scheur-buiken; verwekken den eet-lust, en doen wel wateren. Men segt dat het yvoor daar mede schoon gemaakt werd.

LI. Hoofd-stuk. Artemisia, ofte By-voet.

DE By-voet is of met breede of met smalle bladen. D'eerste heeft groote, dog diep doorsnedene en aan de kanten getande bladen, van boven donker groen, en van onderen wit en Wolagtig, ook heeft men die met gevlekte bladen gesien; heeft stelen ofte stammetjes van vyf of ses spannen lang; welkers (ik hebse tusschen de dry en vier ellen hoog sien groeijen) sommige rood zyn en andere groen, rond, en gestreept, die sig allenxkens in meerder en meerder zyd-takjes verdeilen; sy groeijen regt over eind; de bladen hoe hooger sy werden, hoe kleinder; aan de bovenste takjes heeft men geelagtige kleine bloemtjes, en daar na in de Somer haar klein rond zaad. De wortel is veselagtig, die alle Jaren weder uitschiet, en mede van haar zaad voortgeteelt werd; sy groeit langs de wegen, en somwylen by naby gelegene Zee-plaatsen.

Die met smalle bladeren, is veel fynder door-sneden van bladen, even byna als de Averoone Manneken, maar wat grooter en langer. Haar stammetjse zyn teer en dun, die allenxkens in nog teerder takjes verdeelt werden; welke met blaadjes niet

alleen begroeit zyn, maar met veele kleine bloemtjes ofte nopjes langs henen zyn begroeit; de wortel is matig dik, die sig diep in d'aarde boort. Wast hier maar in de Hoven, alsoo hem nooit, myns geheugens, in 't wilde gesien heb. Maar groeid in Duitsland, Bohemen en Oostenryk in 't Wilde. Sy brengt haar saad in de Somer voort, en teelt mede door haar wortel voort.

De By-voet behoort onder de knop-dragende gewassen, en werd gekend, dat sy onbepaalde struiken heeft, met gesnippelde bladen, zynde van onderen grys; de reuk en smaak is flauwer dan van den Alsem, die de selvige anders seer gelyk is; de bloemtjes zyn purperagtig, en niet als in den Alsem naar om laag hangende.

Dese beide soorten bestaan uit veele dunne en matig riekende deelen, welke het lighaam, of liever ons bloed, verwarmen en verdunnen, daarom werd het veele tegens de agtergeblevene Maand-vloeden gebruikt om die te verwekken, de traag-loopende Kraam-vloed te bevorderen, en de na-geboorte af te dryven. Hier van maakt men kooksels, welke men drinkt, met, of sonder bydoeninge van andere middelen. Ten dien einde maakt men daar ook baden van, in welke men met de voeten sit. Hier van werd ook een vast sout gebrand, dat sweeten verwekt, en suurigheden dood. De bladeren gedroogt zynde, schraapt men de wolligheid van de verkeerde zyde af, het welke de Moxa der Chinesen is, met welke sy op de pynelyke deelen branden.

LII. Hoofd-stuk. Arthanita, ofte Cyclamen, Verkens-brood.

ALhoewel daar veele soorten by de Liefhebbers werden getoont, sullen wy maar dry soorten beschrijven. De gemeenste heeft bladeren, van gedaante als de Boom-veil, rontom de kanten wat saags-gewyse geschaart; van boven uit den groenen swartagtig, en sommige met witte vlekken, in 't midden wat witagtig. Van onderen of donker of bleik-purper. Uit de wortel, die raaps-gewyse is, van buiten swart en van binnen wit, wat plat, en rontom met veselen beset, komen dunne, en tengere steeltjens, op welkers bovenste een vyf, ses en sevenbladig bleik-purper bloemtjen voortkomt, staande met zyn spitse blaadjes na om hoog, en zyn holle zyde na om laag, hebbende weinig reuk, waar na de zaad-bolletjes volgen, en het steeltjen kronkelt sig om en om als een Wyngaarts-klawier.

De tweede heeft geen gehoekte ofte gekerfde blaadjes, maar rontom glad, een weinig spits toeloopende, donker groen van boven, en selden gespikkelt met vlekken, van onderen wat roodagtig purper; de bloemtjes zyn d'eerste soort gelyk, maar meer riekende. De wortel is de vorige gelyk, maar wat kleinder.

De derde heeft wel geen gehoekte blaadjes, maar evenwel aan de randen een weinig saags-gewyse getand; hebben mede vlekken, maar in 't midden swartagtiger dan d'eerste. De bloemtjes zyn sterker van reuk, en hooger purper van koleur. Ook is de knobbelige wortel kleinder, dan die van de tweede: sy groeijen alle weelderig alhier in de Hoven.

De twee eerste soorten vind men hier in de

schen; maar de derde soo seer niet, dan wel in Italien.

Sy bloeijen alle in de Herfst-maand, waar na de blaadjes eerst uitschieten, die de geheele Winter over staan: waar na het zaad in de volgende Somer eerst ryp werd.

De wortel werd alhier selden anders gebruikt dan in de Unguentum Arthanitae, misschien om dat het door zyn fyne doordringelykheid geagt werd afgang te maken, want de navel der Kinderen werden met die salf bestreken. Het sap deses wortels tot een dun Extract uitgedampt en tot een scrupel ingegeven, agt men dat de

Watersugtigen doet sweeten. Het eerst geperste sop in de neus opgesnoven, doet veel snotterigheid quyt werden. Papsgewyse op harde Klieren en knobbels aan den hals en elders gelegt, doet verdwynen. Twee of dry dragmen van de gedroogde en gepoederde wortelen ingegeven, verdryft de geel-zugt en alle slym-ziekten. De Pappen daar van op den uitgeschoten aars-darm gelegt, doet die inkrimpen: het selfde doet mede het kooksel met natte doeken daar op gelegt. Het sop in d'oogen gedruipt verdryft de vliesen die over d'oogen beginnen te wasschen.

LIII. Hoofd-stuk. Articocalus, ofte Cinara, Artichokken.

ONder de Distelen behooren de Artichokken welke men tweederlei segt te zyn, alhoewel van eenderlei zaad voort-komstig; want d'eerste is de volkomene, welker d'Engelse en Zeeuwsche wel de grootste hoofden hebben. De andere is een

afgaande Artichok, welke verwildert en doornagtig werd.

D' Artichokken hebben groote, lange, breede, aan beide zyden diep-gesneden, sonder doornen, (ten sy selden) groene asch-koleurige ofte gryse bladen. Uit het midden deser bladen schiet een dikke groene steel, somtyds wel een elle hoog, op welkers bovenste een Pyn-appels gewyse groene bol komt, bestaande als uit veele schilferen ofte schelpen, op welkers uiterste altyd een doorntjen is; welke op dese stam staat, werd de Moer genoemt. Diergelyke steelen schieten aan de zyden mede van dese Moeder-stam, alle met kleinder bladen beset, en yder brengt mede

soodanigen Pyn-appels gewysen bol voort, dog kleinder, en zyn als Kinderen van de Moeder. Na dat dese bol zyn volkomen wasdom gekregen heeft, gaat die allenxkens open, waar uit veele paarse blauwagtige draadjes voortkomen, zynde de Bloem, waar na een vry groot langwerpig en vry dik zaad voortkomt, dat tusschen de wolligheid, (gelyk als dat van andere Distels) verscholen legt. Eer dese vrugt bloeyd, heeft hy van onderen een breede witte en vaste schyf, die men de Stoel noemt, waar op d'onrype witte Bloem sit, het hair genaamt, die wederom met kleine, dunne purpere blaadjes bekleed is, en allenxkens grooter en grooter werdende, volgen de groene.

D'andere verwilderde heeft lange, groote, geklove en seer gesnippelde bladen, en is voorts de vorige seer gelyk, maar de vrugt is kleinder, en de schelferen met de punten der bladeren zyn met seer vinnig stekende doornen beset. Beider wortelen zyn vry dik en lang. Dese heb ik dry ellen hoog sien groeijen.

Sy werden alle jaren voortgeplant, en noit

saait, dan van vreemt saad; maar 't is geraadsaamst die hier van de Moer-plant af te scheuren, en in een goede gemiste aarde te planten. Sy groeijen alhier alleen in de Hoven, werden des Winters, om haar teederheid met stroo bedekt, want sy niet wel tegen de koude konnen. Hare vrugten heeft men gemeenlyk in de Oogst-maand, ten ware men de Moer-plant liet staan, dan heeft men die vroeger.

Dese Artichokken kan men tot diep in de Winter houden, wanneer men die by de steelen ophangt. Ook kan men de steelen een geheel jaar bewaren, soo men die een weinig opkookt, in een vaatjen ofte keulse pot legt, en daar een bodem gesmolte boter opgiet. Wanneer men dan tot zyn gebruik daar eenige uitgenomen heeft, soo bedekt men die wederom met gesmolte boter. Hier te Lande werden sy meest gesoden gegeten, gelyk bekend is; maar andere eten de steelen rauw met peper en sout. Sulx doen sy mede de ribben der bladeren, wanneer die door de Hoveniers, gelyk men d'Endivie doet, bequaam gemaakt werden. Wanneer de Bloemen in heete soete melk gesmeten werden, doen sy de melk seer sagt stremmen, het welk een beter stremsel is, als ik nog eenige weet.

Hier te Lande heeft dit gewasch geen Geneeskundig gebruik, alhoewel de

Kruid-beschryvers daar veel van seggen: alleenig meint men dat sy de lust tot byslapen verwekken, want het een sterk voedsel geeft, alsoo het gemeene spreek-woord segt:

Facit ad Coitum.

LIV. Hoofd-stuk. Arum ofte Kalfs-voeten.

IN de bosschagien langs de Water-kanten, en Wallen der Steden, en onder de lommer van schadu-agtige plaatsen, ook wel in de Hoven, wast den Arum ofte Kalfs-voeten, hebbende eenige groote, effene, gladde, blinkende, breede en spits uitloopende bladeren, geteikent met verscheide swarte vlekken. Uit het midden van dese ryst een purpere ofte blauw-peers gevlekte steel, dog juist niet altyd; dese heeft de hoogte van een spanne meer ofte min. Heeft op zyn top een wyde open-gapende scheede, langwerpig als een Hasen-oor. Hier uit koomt voor eerst een lankwerpig purper-blauw koleurig Doddeken ofte Katteken voorschynt, dan komt daar een steel met wel vyftig groene besien uitkyken, welke allenxkens geel, maar daar na schoon rood werden, in welke gemeenlyk een en somwyls twee saden zyn. De wortel is knobbelagtig, hebbende nevens sig verscheide kleine afsetsels, wit van koleur.

De geslagt-teikenen zyn een naakt-stampertjen, in 't midden der Bloem, in plaats van een priemtjen; de Bloem bestaat uit een blad, aan de stoel der vrugten vast gehegt; het draagt besien, bestaande uit een week vlees, dat de saden omringt. Het heeft heele, en ongedeelde bladen, en daar door van de speer-wortel verschillende.

In de voortyd schieten de bladeren uit, en vervolgens de scheede met de besien in Wiede-maand, die, wanneer de bladeren afgevallen zyn, in Hoy-maand en

Oogst-maand ryp werden.

De wortelen, werden gemeenlyk hier alleen van gebruikt; wanneer sy versch zyn, en wat

schilt smaken sy als een Hasenoot, maar na dat men se gekauwt heeft, schynt het dat de tonge als met naalden en spelden doorstoken werd, 't welk na een uur of anderhalf allenxkens over gaat; daarom schynt het seer fyn en dun van deeltjes te wesen. De drooge wortelen in poeder ingenomen, ofte met melk gekookt, verdunt geweldig de slym der borst maag en darmen. Het poeder belet het weelderige vlees te groeijen. Het sap in d'oogen somtyds gedropen, beneemt de vliesen die op het oog groeijen. Een kooksel van de versche gemaakt, beneemt d'Ambeijen: het welk ook van de bladeren geschied. De bladeren op versche wonden gelegt, genesen. Men kan de drooge wortelen op Spaanse Wyn ofte Secq setten, en somwyls voor de slymige borst-qualen gebruiken. De bladeren genesen mede de gebrandheid des huids. Het uitgeperste sap der wortelen besonken zynde, werd het besonkene in de Sonne te droogen geset, werd voor een blanketsel gehouden.

LV. Hoofd-stuk. Arundo, ofte Dek-riet.

NIet jegenstaande daar veelderhande soorten van riet zyn, soo sullen wy nogtans alhier ons gemeene Dek-riet alleen beschryven. Dit riet wast aan alderlei soete Wateren, Slooten en Rivieren. Uit des selfs lange, en veele aan malkanderen zynde knoopagtige, en wyd uit verspreide wortelen, spruiten in het voorjaar allenxkens veel holle halmen uit, hier en daar met knoopen beset, en van binnen met witte vliesjes bekleed; zynde dit riet eerst groen, maar in de winter geelagtig en Asch-grauw. De bladeren zyn het koorn, ofte breed

gras gelyk, maar harder, langer, dikker, breeder en rouwer. Op yder halm komt een bruine vederbosch, welker bloemtjes (want soo moet ik het noemen) allenxkens zyn saad voortbrengt, en veel sagte Wolagtigheden in 't afgaan des Somers voortbrengt. Het riet is onder de halm-dragende gewassen de grootste, met een riet-pluim, die donsig is, beminnende waterige plaatsen.

't Gebruik daar van hier te Lande, is, daar schuuren en boeren huisen, in plaats van pannen, mede te dekken. De veder-bos ofte pluimen met een menigte by een gebonden, dient om de vloeren der huisen mede te veegen. Het riet, soo het wat stevig is, dient de Kinderen voor pylen. Misschien of dit het schryf-riet (Calamus Scriptorius) der Ouden niet is, als soo men die bequamelyk versnyden kan, om daar in plaats van Vogel vederen, mede te schryven. De bladeren tot een Pap gemaakt, doet de geswellen rypen, want het vol gistig en werkend sap is: daarom de Koeijen en Ossen dit etende, set het haar soodanig de magen en gedarmten uit, dat sy sterven.

LVI. Hoofd-stuk. Asarum, ofte Mans-ooren, en Hasel-wortel genaamt.

DE Mans-ooren hebben gladde, vry ronde, blinkende, duister-groene, breede, en vry teedere, sappige, en geensins aan de kanten gekorvene of gekartelde bladen. Heeft geen steel of stam, maar een soort van duister-purpere en lyvige Bloemen, dese wasschen aan kleine steeltjes onder aan de stelen van de bladen, die aldaar ook grooter zyn:

ASARUM.MANS-OOREN.

zynde van gedaante de huisjes van bilsem-saad byna gelyk, dog soo groot niet, waar na eenige kleine, rouwe en kantige saadjes komen te rypen. De Worteltjes zyn dun en met veele veselen begroeit, loopende krom en slim, en spreiden sig wyd uit.

Dese kend men om dat het Kroontjen der Bloemen in dryen getand is; die het Kelkjen der Bloemen uitmaken, waar onder het zaad is, mede in dry vertrekken gedeelt, en ryp zynde, gaapt het in dry buiken open: de bladen zyn dik, de koleur is