• No results found

DE Beke-boom is een bekend kruid, in Holland, Friesland, enz. wassende in de Slooten, en ontrent alle soete Water-kanten. Des selfs steeltjes zyn rond, matig dik, ligt brekende en lyvig, hebbende veele takjes en zyd-scheutjes: dese zyn begroent met dikke, breede, lyvige, donker-groene, aan de kanten min of meer gekartelt, gladde blaadjes, twee en twee over malkanderen staande. Tusschen den oorsprong der blaadjes spruiten gemeenlyk twee dunne steeltjes, met verscheide kleine vier-bladige blauwe bloemtjes verciert, waar na de platte zaad-huisjes volgen. De wortel kruipt voort in de aarde of wateren, is wit, en met veselen begroeid, hier uit schieten verscheide nieuwe scheutjes voort. Dit kruid kan de strenge Winter verdragen; en bloeijen de meeste Somer door.

Bestaat uit fyne doordringende en ligt vervliegende deeltjes, even als alle de soorten van Kerse hebben: werd ook nergens anders toe gebruikt, dan in de Scheurbuikige siektens, waar van men kooksels maakt, of men set de selvige op Wyn: om zyn fyn zout, doorsnyd het niet alleen alle slymige vogten der maag en darmen, maar ook des bloeds en andere sappen: verwekt de stonde-vloed, geneest de Vryster-siekten, slymige Water-sugten, Geel-sugten, enz. voor deselvige siekten mengen het sommige onder de Salade.

LXXVI. Hoofd-stuk. Bellis, ofte Maagde-lieven, Kersouwen.

DE Eerste soort van Maagde-lieven wast in de Weijen over al in 't wild, welkers bladen gelyvig, vet, glad en langwerpig breed zyn, eeniger maten aan de kanten gekartelt; schietende uit een veselagtige wortel: tusschen dese schieten groene, ronde steeltjes een vinger lang, hebbende yder op haar top een bloemtjen, in 't midden geel, en rontom van witte, Rosen-koleurige, ofte tusschen beiden gemengelde langwerpige blaadjes beset, welke afvallende, een geel hoofdeken volgt, onder welke het zaad legt. Sy bloeijen in de Lente de geheele Somer door.

De tweede soort, is de wilde seer gelyk, maar is dubbelt, soodanig dat men het middelste geel niet kan sien, van koleur rood, gemengelt, ofte geheel wit, welke soo sy niet verplant werden om het jaar of twee, veranderen sy in enkele, gelyk de wilde zyn.

Dese tweede soort siet men mede, dat aan de zyden van de selvige veele kleindere uitwasschen, en dan noemt men die Maagde-lieven met Kindertjes. Dese beide bloeijen in de Lente en in 't begin van de Somer, en werden alleen in de Hoven voortgebragt.

De derde soort werd ook de Ganse bloemen genaamt, ofte groote Maagde-lieven. Dese groeijen in de Weijen, en langs de kanten van de Akkers, alwaar sy niet al te wel ter Sonnen staan: heeft verscheide regt-opstaande steelen, dry ofte meer spannen hoog, hebbende eenige zyd-takjes, die van onderen tot boven met lankwerpige, en eenigsins

schaarde blaadjes begroent zyn, matig breed. Elk takjen en stammetjen heeft op haar bovenste een bloem, de Kermille-bloem byna gelyk, in 't midden geel, en rontom de kanten met witte lankwerpige blaadjes beset. De wortel is veselagtig.

Alle dese soorten hebben onder hare bloem een groen-bladig steunsel, en sonder reuk. Daar zyn meerder soorten, maar alsoo ons voornemen maar is, alleen de bekendste te beschryven, sullen wy die hier niet te berde brengen.

De Maagde-lieven behooren onder de Knop-dragende bloemen. Des selfs teikenen zyn een straal-gewyse bloem, rontom geblaad, die verscheiden van de middel-kruin van koleur zyn: de steel is nog geblaad, nog takagtig.

Alle dese soorten hebben geen merkelyke werksame deelen, en daarom werden die verkoelende genaamt: derhalven mag men dit geheele kruid tot een Pap stampen, om hitsige geswellen te koelen en de pynen wat te versagten, want daar is nog al iets doordringelyks in, gelyk als in de soorten van Alsine. De afsiedsels daar af, verkoelen de hitsige maag, die men galagtig noemt: daarom kan men het selvige mede in ontstokene darmen tot speutsels gebruiken: en de bladen op d'ontstokene oogen leggen. Men pleeg de bladeren en bloemtjes veel by de koel-dranken, of soo genoemde mei-dranken te koken. Dit gewas doet men mede gevoeglyk by de Salade, Warmoes, en hutspot.

LXXVII. Hoofd-stuk. Berberis, ofte Sauce-boom.

DE Berberisse-boom, ofte Sauce-boom, is wel anderhalf mans langte hoog, zynde de stam niet

al te dik, witagtig, dun en glad van bast, hebbende veele harde takken, met harde en witte doornen bewassen, en daarom by de Grieken Oxyacantha, dat is Suure-doorn gesegt. Het hout is geel en hard. De blaadjes zyn dun, aan de kanten wat getant, bleik-groene, tengere blaadjes, die een suure smaak geven, welke in Gras-maand voortkomen. Maar in de Bloey-maand komen daar kleine en geele bloemtjes aan risten, tussen de bladeren nederwaarts hangende, gelyk d'Aal-besien, die met 'er tyd in groene lankwerpige besien veranderen, welke allenxkens Koraal-rood werden, en dat met een aangenamen suure smaak; en werden in de Herfst ryp. Sommige deser besien hebben harde en swarte zaden, en andere niet. De wortel is hooger geel dan het hout, hard en lang, in veele takken verspreid. In sommige Landen zyn de bloemtjes aangenaam van reuk, en in sommige al te swaar en onliefelyk. De vrugt heeft ook somtyds twee korlen, alhoewel men die somtyds mede sonder korlen siet. Ook vind men dese besien soetagtig van smaak.

Sy wassen alhier alleen in de liefhebbers Hoven. Uit d'oude struiken schieten nieuwe, sagte en lange botten, na d'Aspergies gelykende, welke men op deselvige wyse kan eten, eer sy in hout veranderen.

De bladen en besien suur zynde, hebben een aangename smaak, moeten weinig gebruikt werden. Uit de besien werd een sap geperst, uit welke men Syroop maakt, als mede roode Suiker-koekjes: ook laat men het sap gisten en werken; ofte men giet daar een bodem olie op, om te bewaren: het welke dan dient om zuure soucen te maken, en daarom souce-boom genaamt. De Berberissen werden aan de risten mede geconfyt, om somtyds een frisse mond te maken. Uit het sap maakt men

mede een gelei, gelyk als dat van Aal-besien. De bladeren gebruikt men mede in saucen in de plaats van suuring. De saden werden onder de buikloops stoppende dingen gebruikt. Ook dient de binnenste bast en de wortel om geel te verwen: de gantsche vrugt en al wat men daar van maakt werd gebruikt om de dorst te lessen, en de slym des monds te doorkerven, en de hitsige maag te koelen. De paarlen en korallen smelten in het sap, en hier maken de Chymisten een valsche Tinctura Corallorum van.

LXXVIII. Hoofd-stuk. Beta Alba, Rubra, Romana, ofte witte, roode