• No results found

Normatief handelingsonderzoek

4.1 Vraag en doelstelling van het eerste empirisch onderzoek

De eerste versie van het moreel perspectief wil ik, in wisselwerking met de prak- tijk, verder aanscherpen. Mijn vragen voor dit eerste empirisch onderzoek zijn:

1 Wat licht in een praktijksituatie op vanuit dit ontwikkelde moreel perspec- tief op samenwerking? Wanneer lijkt sprake te zijn van soepelere en stroevere samenwerking?

2 Met welke elementen kan dit theoretisch gevoede moreel perspectief op samen- werking vanuit de empirie worden aangevuld om een rijker perspectief te ont- wikkelen om ‘goed samenwerken’ te kunnen beschrijven en begrijpen?

Doel van dit eerste empirisch onderzoek in het geheel van het onderzoek is een verkenning hoe het theoretisch-filosofisch gevoede moreel perspectief vanuit de praktijk verder kan worden ontwikkeld als conceptueel oriënterend perspectief voor goede samenwerking.

Voor dit onderzoek maak ik gebruik van data die ik het kader van mijn werk heb verkregen. Een van mijn projecten betrof de proeftuinen geriatrische revalidatie- zorg (2010-2012). In de proeftuinen had ik de rol om het overall proces op landelijk niveau te begeleiden en het proces in de regionale proeftuinen te monitoren. In de proeftuinen ging het om samenwerking tussen bijvoorbeeld verpleeghuis, zieken- huis, revalidatiecentrum en zorgverzekeraar om geriatrische revalidatiezorg, des- tijds een nieuwe vorm van zorg, te ontwikkelen.22 Binnen een landelijk kader kon

iedere proeftuin een eigen invulling geven aan de samenwerking. Bij de periodieke gesprekken die ik had om de samenwerking te monitoren, vielen mij de verschil- len op tussen de proeftuinen. Ik werd getriggerd door de vraag: waarom loopt de samenwerking in de ene proeftuin soepeler dan in een andere?23 Gaande dit pro- 22 Geriatrische revalidatiezorg is zorg voor mensen, veelal ouderen, die te maken hebben met

meerdere aandoeningen, kwetsbaar zijn, en revalidatie nodig hebben na bijvoorbeeld een hersenbloeding of heupoperatie.

23 Aan het slot van hoofdstuk 1 heb ik een (voorlopige) omschrijving gegeven van de begrippen soepelere en stroevere samenwerking.

ject ontstond het plan voor mijn onderzoek en het idee om deze gesprekken als data te gebruiken. Gezien de verschillen in de samenwerking, vermoedde ik dat deze gesprekken relevante data zouden kunnen zijn voor mijn onderzoek.

Leeswijzer

In dit hoofdstuk beschrijf ik allereerst de aanpak van mijn eerste empirisch onder- zoek (paragraaf 4.2). Vervolgens ga ik in paragraaf 4.3 in op de situatie van de proef- tuinen geriatrische revalidatiezorg in het algemeen en op vier proeftuinen in het bijzonder, met een korte weergave van de bevindingen over de samenwerking per proeftuin, als basis voor de beantwoording van de vragen van dit eerste empirisch onderzoek in paragraaf 4.4 en 4.5.

4.2 Aanpak

Iteratieve beweging tussen theorie en praktijk

Met het in hoofdstuk 3 ontwikkelde eerste moreel perspectief ga ik nu een eer- ste empirisch onderzoek doen. Met deze empirische bevindingen wend ik mij in hoofdstuk 5 opnieuw tot theoretisch-filosofische bronnen om het conceptueel ori- enterend perspectief te kunnen aanscherpen. Met het zo ontwikkelde perspectief ga ik vervolgens empirisch onderzoek doen naar goed samenwerken (hoofdstuk 6 en 7).

Keuze voor deze data

De data in dit eerste empirisch onderzoek zijn transcripties van audio-opnames van de derde en tevens laatste ronde van gesprekken in het project van de proef- tuinen geriatrische revalidatiezorg (als achtergrondinformatie put ik uit de kennis van het gehele traject van iedere proeftuin). Deze gesprekken gebruik ik om een aantal redenen voor dit onderzoek:

• Mijn ervaring in deze proeftuinen heeft mijn vraag naar de verschillen in de samenwerking opgeroepen; het gaat immers om soortgelijke situaties, binnen een uniform (landelijk) kader.

• De gesprekken gingen over een lopende samenwerking die actueel en relevant was voor betrokken partijen. De data zijn daarmee een weerslag van daadwer- kelijke situaties van samenwerking waar iets op het spel stond.

• De gesprekken gingen óver de samenwerking tussen partijen, maar tegelijker- tijd was de samenwerking ook hier en nu, in het gesprek zelf, aanwezig. • Het was een kans die zich voordeed om data te genereren over een aantal gelijk-

soortige samenwerkingsprocessen.

De data zijn primair verzameld voor monitoring van de proeftuinen, die is uitge- voerd voor de opdrachtgever (zijnde een landelijke stuurgroep / het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport). Dat de data niet primair zijn verzameld voor dit onderzoek, heeft voor- en nadelen. Voordeel is dat de gesprekken onder- deel zijn van lopende samenwerkingsprocessen van de ketenpartners, die direct betrekking hebben op (het creëren van randvoorwaarden voor) zorgverlening. Het onderwerp en de samenwerking is actueel en relevant voor de gesprekspartners. Nadeel is dat de gesprekken een bepaalde kleuring hadden doordat monitoring in opdracht van de landelijke stuurgroep het primaire doel was. De proeftuinen staan letterlijk en figuurlijk ‘in de kijker’ en organisaties willen zich graag, om meerdere redenen, gunstig profileren. Dat neemt niet weg dat de ketenpartners in de over- leggen ook thema’s hebben besproken die spannend waren in het proces of moei- zaam verliepen. Ook speelde in enkele gesprekken dat er spanningen waren, die onderdeel waren van het lopende proces en niet ter plekke, mede gezien het doel en de duur van het gesprek, konden worden uitgediept. Dat waren voor het onder- havige onderzoek wel interessante momenten (die in de analyse ook terugkomen). Gezien de fase van het onderzoek en het doel van dit eerste empirisch onderzoek (aanscherpen conceptueel oriënterend perspectief) weegt in mijn optiek het voor- deel het zwaarst.

Databronnen

Per proeftuin heb ik in de loop van ruim anderhalf jaar een aantal gesprekken ge- voerd met de ketenpartners gezamenlijk. De laatste ronde gesprekken vond plaats in mei 2012 op locatie van het betrokken verpleeghuis en deze gesprekken duurden circa anderhalf uur. De opdrachtgever en de proeftuinen heb ik voorafgaand aan de laatste ronde van de monitorings-gesprekken gevraagd om toestemming voor gebruik van deze laatste gesprekken als data. In alle gevallen kreeg ik deze toestem- ming en de gelegenheid om de gesprekken op te nemen.

Voor deze gesprekken had ik een topiclijst, om in alle proeftuinen informatie over een aantal dezelfde thema’s boven tafel te krijgen. Het gesprek was een open ge- sprek met een terugblik op de samenwerking en de ontwikkelde revalidatiezorg; open, om ook naar voren te laten komen wat gesprekspartners willen inbrengen over het samenwerkingsproces en om de samenwerking in het gesprek ter plekke

ruimte te geven. Deelnemers aan het gesprek waren veelal directeuren, managers, artsen, gespecialiseerd verpleegkundigen en stafadviseurs van de samenwerkings- partners; per gesprek gemiddeld zeven personen. De bevindingen zijn per ge- spreksmoment (start van de proeftuin, halverwege, eind) beschreven in een rap- portage per proeftuin, die door de projectleider van de betreffende proeftuin is geaccordeerd.

Van de acht gesprekken in de laatste ronde heb ik er uiteindelijk vier gebruikt voor een verdergaande analyse van de samenwerking. In de eerste analyse bleken de andere vier proeftuinen onvoldoende relevante informatie over samenwerking te bevatten: hier lag de focus meer op de ontwikkeling van de geriatrische revalida- tiezorg dan op de samenwerking. Dat het gaat om vier gesprekken betekent dat het een beperkt onderzoek is. In deze fase van het onderzoek past dat, omdat het nu gaat om een verkenning van samenwerking voor het aanvullen van het conceptu- eel oriënterend perspectief.

Mijn rol

Mijn rol, vanuit de opdracht om in deze gesprekken de samenwerking te monito- ren en hierover te rapporteren, heb ik opgevat als proberen de informatie te verga- ren over het proces van vernieuwing in de zorg en de samenwerking daarbij, met respect voor het lopende proces en ieders belangen daarin. Dus inventariserend en explorerend om zaken duidelijk te krijgen; niet actief interveniërend. Dat sloot aan bij de wijze waarop ik de gegevens voor dit onderhavige onderzoek wilde ge- bruiken: verkennend. Ik kreeg als procesbegeleider wel een bepaalde vertrouwens- positie, maar werd tegelijk door de proeftuinen ook wel gezien als de ‘voyeur’ na- mens de landelijke stuurgroep. Tegelijk ben ik me ervan bewust geweest dat ook ikzelf als procesbegeleider bepaalde behoeften en/of belangen heb.24 Richting

mijn opdrachtgever, om goed verslag te doen van de samenwerking in de proeftui- nen. Richting de proeftuinen om een evenwichtig beeld te schetsen dat recht doet aan hun situatie. En er is ook een professionele en persoonlijke behoefte en/of be- lang: om mijn werk als professional goed te doen, om datgene wat op het spel staat (goede revalidatiezorg, goede samenwerking) in de gesprekken op een goede ma- nier aan de orde te stellen en het gesprek erover te voeren, alsook dit tegelijkertijd ter plekke te dóen (goed werk leveren, goed samenwerken), zodat ik met mijn rol ook een bijdrage lever aan de samenwerking en de ontwikkeling van de geriatri- sche revalidatiezorg.

24 Een van de thema’s waar ik vanuit mijn moreel perspectief in dit onderzoek naar kijk, is het verschil tussen behoeften en belangen. Het betekent dat ik, voordat ik daarover meer duide- lijkheid heb gecreëerd, soms nog zoek welk woord het meest passend is.

Analyse en opbrengst

De audio-opnames van de laatste ronde gesprekken heb ik getranscribeerd. De ana- lyse ben ik begonnen met intensief lezen van de gesprekken (Coffey en Atkinson, 1996; Maso en Smaling, 1998; Boeije, 2014). Vervolgens heb ik de transcripties met behulp van het computerprogramma Atlas.ti open gecodeerd met in mijn achter- hoofd de vragen: wat gebeurt hier, hoe zijn de relaties en interacties, waar zitten de spannende momenten in de samenwerking, hoe wordt omgegaan met de spannin- gen en dilemma’s in de samenwerking en hoe wordt dat zichtbaar in het gesprek? Zie en ervaar ik soepelere of stroevere samenwerking, hoe ervaren samenwerkings- partners zelf de samenwerking? Daarna heb ik de transcripties opnieuw gecodeerd met gebruikmaking van het eerste ontwikkelde moreel perspectief als zoeklicht, om selectief en sensitief te zijn voor bepaalde aspecten in de data. Ook heb ik mijn intuïtie, kennis en ervaring gebruikt om te markeren wat me opvalt bij het lezen van de transcripties van de gesprekken. Wat spreekt uit het materiaal, uitgaand van mijn vraagstelling? Vervolgens heb ik overall gekeken hoe wordt omgegaan met spanningen, wat zie ik gebeuren in de interacties vanuit mijn moreel perspectief, wat zie ik nog meer gebeuren wat relevant lijkt in het licht van het moreel perspec- tief ? In deze analyse heb ik een heen en weer gaande beweging gemaakt tussen de delen en het geheel: vanuit de codes heb ik thema’s ontwikkeld, die bevraagd van- uit mijn moreel perspectief, weer terug naar de teksten, en naar de thema’s en het moreel perspectief (hermeneutische cirkel (of beter: spiraal); Patton, 2002, pp 497, 498; Boeije, 2014, p 33). Het onderzoek levert hiermee inzichten op over soepelere en stroevere samenwerking en geeft aanknopingspunten voor het aanvullen van de eerste versie van het moreel perspectief.

Het eerste onderzoek in schema:

Aanpak verkennend, 1e empirisch onderzoek

Methoden Formele gesprekken (open interviews) met topiclijst

Databronnen Ketenpartners in de proeftuinen / groepsgesprekken met betrokkenen

Data Rapportages

Audio-opnames en transcripties van audio-opnames Logboek

Analyse Hermeneutische cirkel en interpretatie, op basis van theoretisch- filosofisch gevoed moreel perspectief

Opbrengst Inzichten in soepele en stroevere samenwerking t.b.v. aanscherping moreel perspectief als conceptueel oriënterend perspectief