• No results found

Normatief handelingsonderzoek

4.4 Wat licht op over samenwerking vanuit mijn moreel perspectief?

4.4.2 Fasen en morele kwaliteiten van het relationele proces

Het tweede thema van mijn moreel perspectief betreft de fasen van het relationele proces en de morele kwaliteiten die Tronto heeft beschreven. Eerst ga ik in op de situatie van soepele samenwerking en wat daarin oplicht van de fasen en morele kwaliteiten, daarna op de situatie van stroevere samenwerking.

1| Fasen en morele kwaliteiten, in situaties van soepele samenwerking

In de proeftuinen is te zien dat in de situaties waarin de samenwerking soepel ver- loopt, de fasen en kwaliteiten meer herkenbaar zijn dan in situaties van stroevere samenwerking. Er is bij soepele samenwerking meer sprake jegens elkaar van ‘car- ing about’ en ‘attentiveness’, van ‘taking care of’ en ‘responsibility’, van ‘care-giving’ en ‘competence’, van ‘care-receiving’ en ‘responsiveness’, en van ‘caring with’ en respect, vertrouwen, communicatie, solidariteit. Ook is te zien dat in een situatie van stroeve samenwerking meer openheid in de relatie komt als er meer aandacht is, de betrokkene zich verplaatst in de ander en verantwoordelijkheid neemt voor wat er gebeurt. De fasen en kwaliteiten zijn dus te herkennen in de proeftuinen. In de samenwerkingsrelatie lijken de morele kwaliteiten bij te dragen aan het geven van een respons van de ene partij op de andere partij, net zoals Tronto beschrijft in de zorgrelatie.

In de proeftuinen is te herkennen dat de morele kwaliteiten in een samenwer- kingsrelatie ook op een andere manier kunnen werken dan het geven van een res- pons op de ander en ook op die manier kunnen bijdragen aan soepele samenwer- king. De morele kwaliteiten kunnen bijdragen aan het opkomen voor ‘wat moreel op het spel staat’ en aan het bieden van tegenspel in het samenwerkingsproces, met name als ‘wat moreel op het spel staat’ niet wordt (h)erkend door de ander of als er sprake is van spanningen in de samenwerking. De morele kwaliteiten kun- nen helpen de spanningen onder ogen te zien en aan te gaan. Bijvoorbeeld als er, vanuit de aandacht voor ‘wat er moreel op het spel staat’ en hoe de ander daarmee omgaat, verantwoordelijkheid wordt genomen voor wat er gaande is in het sa- menwerkingsproces en de dialoog daarover wordt geopend of de ander tegenspel wordt geboden, wat kan bijdragen aan het versoepelen van samenwerking.

2| Fasen en morele kwaliteiten, in situaties van stroevere samenwerking

In de proeftuinen zijn ook situaties te zien waarin er geen of nauwelijks respons is van de ene partij op de andere, de fasen en morele kwaliteiten zijn dan niet of nau-

welijks herkenbaar of we zien het tegenovergestelde van de kwaliteiten: er is geen of beperkte aandacht voor de ander en voor ‘wat moreel op het spel staat’, er wordt geen verantwoordelijkheid genomen voor een appèl van de ander. In die situaties is er sprake van stroevere samenwerking. In de eerste proeftuin is bijvoorbeeld te zien dat iedere organisatie zijn eigen weg zoekt en ‘zijn ding doet’. En partijen laten elkaar dat ook doen. De relaties en interactie worden niet echt aangegaan. Partijen zijn onderling terughoudend, er is sprake van een vrijblijvende uitwisseling. In ter- men van Tronto: er is geen sprake van ‘caring about’ en geen aandacht voor elkaars behoeften en belangen; er is geen ‘taking care of’; geen verantwoordelijkheid voor wat er gezamenlijk moreel op het spel staat. Het proces met een behoefte waar een moreel appèl van uit gaat en de mogelijkheid van een respons, met aandacht voor datgene ‘wat moreel op het spel staat’, komt niet op gang.

Dat roept de vraag op: waarom komt er in die situaties geen respons van de één op de ander? Wordt niet gezien ‘wat moreel op het spel staat’? Is er wellicht een span- ning tussen de gesignaleerde behoefte en verantwoordelijkheid om daar op in te spelen en een eigen behoefte of andere verantwoordelijkheid? Is er onwil, of on- macht? Als er geen respons is, komt het samenspel niet goed op gang.

3| Dynamiek in de relatie

Die beide kanten, enerzijds de aanwezigheid van morele kwaliteiten gericht op af- stemming op elkaar en anderzijds het ontbreken van die morele kwaliteiten, bren- gen een bepaalde dynamiek teweeg in het samenwerkingsproces. Enerzijds zijn bewegingen van versoepeling te zien in de samenwerking, vanuit de morele kwa- liteiten van het relationele proces. Anderzijds van verstroeving bij het ontbreken van die morele kwaliteiten. Maar het ontbreken van morele kwaliteiten lijkt ook weer een tegenreactie te kunnen oproepen - juist het inzetten van morele kwalitei- ten: het nemen van verantwoordelijkheid om moreel positie in te nemen, zo nodig iemand tegenspel te bieden en bijvoorbeeld grenzen te stellen, om op te komen voor ‘wat moreel op het spel staat’ en behoud van de relatie, wat vervolgens weer kan bijdragen aan soepelere samenwerking. Dat is bijvoorbeeld te zien in de twee- de proeftuin, waar de directeur en projectleider van het verpleeghuis boos en cy- nisch reageren naar de zorgverzekeraar die niet de duidelijkheid geeft waar het ver- pleeghuis en ziekenhuis om vragen. Op enig moment wijzigt de opstelling van de directeur van het verpleeghuis: zij brengt begrip op voor de opstelling van de zorg- verzekeraar en ze vraagt zich af of het appèl dat het verpleeghuis doet op de zorg- verzekeraar voor meer duidelijkheid en zekerheid over de toekomstige inkoop, wel op zijn plaats is. Dit moment is een kantelpunt in het gesprek, hier maakt de direc- teur een beweging van meer confronterend en conflictueus naar verzoenend, met aandacht voor en afstemming op de reactie en positie van de zorgverzekeraar. De

directeur neemt verantwoordelijkheid door de toon die is ingezet naar de zorgver- zekeraar te begrenzen. Daarbij schippert ze met enerzijds haar frustratie en gevoel van machteloosheid en zich afhankelijk voelen van de zorgverzekeraar. Anderzijds neemt ze nu moreel positie in: ze begrenst, verplaatst zich in het perspectief van de zorgverzekeraar en reflecteert in bepaalde mate op wat er gebeurt (vorm van ‘care-giving’). Ze erkent een mogelijk belang bij de zorgverzekeraar (‘het is de vraag

of we dat appèl kunnen doen’) en een bepaalde machtspositie van de zorgverzekeraar (‘jullie als geldverstrekker’). Ze realiseert zich, blijkt in het gesprek, dat de zorgverze-

keraar afhankelijk is van landelijke kaders die nog niet zijn uitgekristalliseerd. De directeur geeft ook de spanning aan die daarin meespeelt voor het verpleeghuis en ziekenhuis – zij zijn wel afhankelijk van de zorgverzekeraar als geldverstrekker. Op de begrenzende reactie van de directeur reageert de stafmedewerker van de zorg- verzekeraar opgelucht (vorm van ‘care-receiving’ en ‘responsiveness’). Hierin is ook te zien hoe ieder in de samenwerking bepaalde behoeften kan hebben. Niet alleen het verpleeghuis heeft een behoefte; ook de medewerker van de zorgverzekeraar heeft in dit overleg een bepaalde behoefte – bijvoorbeeld om begrepen en erkend te worden in de situatie dat zij nu geen uitspraak kan doen. Het inspelen van de directeur van het verpleeghuis op die behoefte brengt een bepaalde ontspanning in de interactie teweeg en herstel van de relatie.

Ik zie hierin een dynamiek tussen afstemming in de relatie (meer harmonisch, aan- sluitend bij de fasen en morele kwaliteiten zoals beschreven door Tronto) en wat ik vooreerst noem: weerwoord geven, tegenspel bieden in de relatie (meer het aan- gaan van het constructieve conflict). Niet als tegenover elkaar gesteld, maar com- plementair, beide vormen (van afstemming en tegenspel bieden) kunnen elkaar juist nodig hebben. ‘Caring about’ en aandacht voor de ander kan ook oproepen om tegenspel te bieden. Weerwoord geven of tegenspel bieden is dus niet per de- finitie de negatieve variant van fasen en kwaliteiten gericht op afstemming op de behoefte van de ander; het kan ook een positieve waarde hebben. Dit is een bevin- ding die voor mij opmerkelijk is, omdat ik in de vraagstelling en aanpak van dit on- derzoek naar goede samenwerking, mijn startpunt heb gezocht in een perspectief dat uitgaat van zorgzaamheid en afstemming in de relatie, in de zin van ingaan op de behoefte als kwaliteit voor de samenwerkingsrelatie. Mijn bevinding tot nu toe is dat afstemming en inspelen op de behoefte inderdaad een rol kunnen spelen bij goede samenwerking. Nu komt echter naar voren dat óók het weerwoord geven en tegenspel bieden daarbij betekenis kunnen hebben. Dit sluit aan bij het in hoofd- stuk 3 gemarkeerde punt, dat Tronto stelde dat méér nodig is dan de door haar ge- noemde morele kwaliteiten.