• No results found

ecologisch perspectief

5.2 Aanscherping moreel perspectief

5.2.1 Behoeften en belangen

Behoeften, die een moreel appèl doen op een respons van de ander, vormen de ba- sis in het relationeel perspectief van Tronto en heb ik in hoofdstuk 3 beschreven als het eerste thema van mijn moreel perspectief. Tronto spreekt naast behoeften van belangen; behoeften zijn in haar optiek een ‘social concern’, belangen zijn niet zo’n ‘social concern’ (paragraaf 3.2.4). Het begrip behoeften in samenwerking heb ik gekoppeld aan ‘wat moreel op het spel staat’ (paragraaf 4.4.1). Voor een verdieping maak ik nu eerst een uitstapje naar de algemene theorie over samenwerking – wat wordt daarin gezegd over belangen en de relatie tot ‘wat moreel op het spel staat’? Behoeften en belangen in theorie over samenwerking

Over samenwerking is veel geschreven. Ik maak daaruit een beperkte selectie, het is immers niet mijn doel een algemeen onderzoek te doen naar samenwerking maar een moreel perspectief op samenwerking te ontwikkelen. Ik baseer mij voor de algemene theorie over samenwerking met name op Kaats en Opheij, organisa- tieadviseurs, die in 2012 samen zijn gepromoveerd op het thema ‘leren samenwer- ken tussen organisaties’; hoewel ik door een veel breder scala van auteurs ben ge- inspireerd.29 De theorie van Kaats en Opheij is dermate breed én diep dat deze een

goede algemene basis vormt. Op onderdelen zoom ik in op andere auteurs, waar zij specifiek ingaan op het relationele aspect van samenwerking, wat aansluit bij het relationeel perspectief in mijn moreel perspectief.

1| Soorten belangen

Kaats en Opheij beschrijven hun visie op samenwerking als: “Een samenwerking is

kansrijk als mensen en organisaties zich met elkaar weten te verbinden in een betekenisge- vend proces dat recht doet aan de belangen en gericht is op een betekenisvolle ambitie. Het is de grote opgave om daar de juiste condities voor te scheppen.” (Kaats en Opheij, 2012,

p 17). De begrippen ‘belangen’ en ‘betekenisvolle ambitie’ raken direct of indirect aan de begrippen belangen en behoeften die ik onderzoek. Ik ga eerst in op belan- gen, onder punt 2 ga ik in op betekenisvolle ambitie.

Kaats en Opheij onderscheiden drie soorten belangen; deze kunnen tegelijkertijd aan de orde zijn bij iedere betrokkene in de samenwerking (Kaats en Opheij, 2012, pp 99, 100):

• collectieve (of maatschappelijke) belangen, die verschillen per situatie en context; deze belangen, die door betrokkenen in de samenwerking worden ingebracht, kunnen volgens Kaats en Opheij behulpzaam zijn bij het tot stand komen van een samenwerkingsrelatie;

• organisatiebelangen, die veelal gekoppeld zijn aan de doelen en kernwaarden van de organisaties die betrokkenen in de samenwerking vertegenwoordigen; • individuele belangen, gekoppeld aan persoonlijke overtuigingen, drijfveren en

belangen van de betrokkenen in de samenwerking.30

Collectieve of maatschappelijke belangen kunnen, nu we het hebben over de ouderen-

zorg, worden gekoppeld aan het begrip ‘social concern’ dat Tronto hanteert bij het begrip behoefte en daarmee aan mijn begrip ‘wat moreel op het spel staat’. In de ouderenzorg gaat het immers om goede zorg en dat is een maatschappelijk belang. Ook kunnen er organisatiebelangen zijn en individuele belangen. Door mijn koppe- ling van maatschappelijke belangen aan ‘wat moreel op het spel staat’, wordt dui- delijk dat ik moreel onderscheid maak in de drie genoemde soorten belangen en dat ik het maatschappelijk belang anders positioneer dan Kaats en Opheij doen: dat maatschappelijke belang staat moreel op het spel in de wijze waarop ik deze be- grippen hanteer en is van een andere orde dan organisatiebelangen en individuele belangen.31 Hierbij sluit ik aan bij de eerder genoemde Raad voor Maatschappelijke

Ontwikkeling, die onderscheid maakt tussen de interne functie (gericht op het behoud en uitbreiding van de eigen organisatie) en de externe functie (de maat- schappelijke kerntaak / het maatschappelijk belang). Zodra de externe functie (het maatschappelijke belang) ondergeschikt raakt aan de interne functie (de organisa- tie- en eigen belangen), is volgens de RMO sprake van perversiteit (RMO, 2011, pp

30 Het onderscheid in deze drie soorten belangen was ook in het eerste empirisch onderzoek, de proeftuinen geriatrische revalidatiezorg, te herkennen.

31 Dat wil niet zeggen dat organisatie- en individuele belangen niet ook moreel van aard kun- nen zijn. In de wijze waarop ik de begrippen hanteer, gaat het erom dat ‘wat moreel op het spel staat’ een maatschappelijk belang betreft en maatschappelijk gezien moreel op het spel staat voor betrokkenen in de samenwerking.

39-49). Ook de RMO geeft het maatschappelijk belang (voor organisaties met een maatschappelijke functie) dus een extra gewicht.32

In samenwerking spelen zowel ‘wat moreel op het spel staat’ als organisatie- en persoonlijke belangen meer of minder, bleek in het eerste empirisch onderzoek. In hoofdstuk 4 heb ik aangegeven dat het onderscheid tussen behoeften (‘wat moreel op het spel staat’) en belangen (wat méér op het spel staat) niet zwart-wit blijkt. Daarin kwam tevens naar voren dat ook aandacht nodig is voor wat méér op het spel staat. Hoe verhouden ‘wat moreel op het spel staat’ en belangen zich tot elkaar in de theorie over samenwerking?

2| Verhouding tussen ‘wat moreel op het spel staat’ en belangen

Kaats en Opheij stellen dat belangen centraal zijn en een centrale plek dienen te krijgen in samenwerking (Kaats en Opheij, 2012, p 99). Alleen wanneer de belangen inzichtelijk worden gemaakt, stellen Kaats en Opheij, kan samen worden gezocht naar win-winoplossingen. Dat vraagt oprechte interesse in elkaars belangen en een betekenisvolle dialoog (Kaats en Opheij, 2012, pp 124, 125). Daarvoor is een context van betrouwbaarheid en vertrouwen nodig, een gezamenlijk vertrekpunt in taal en informatie, en de kunst van het samen denken (Kaats en Opheij, 2012, p 111). Die betekenisvolle dialoog en oprechte interesse, en de waarde van een context van betrouwbaarheid en vertrouwen, herken ik vanuit het relationeel perspectief van Tronto en vanuit mijn bevindingen in de proeftuinen geriatrische revalidatiezorg. De centrale plek die Kaats en Opheij aan belangen geven, en met name de gelijk- stelling daarin van maatschappelijke, organisatie- en individuele belangen, roept (voortbouwend op ook het onderscheid dat RMO maakt, zoals hiervoor genoemd) echter vragen bij mij op.

Kaats en Opheij gaan uit van een driehoek met daarin lagen van standpunten, be- langen en waarden en normen; daarin vormen de overlappende belangen ‘de gou- den driehoek’ (zie de donkerste kleine driehoek in onderstaande figuur, ad 1). Zij gaan ervan uit dat aan een standpunt belangen ten grondslag liggen, en daar weer aan ten grondslag liggen waarden en normen. Kaats en Opheij stellen dat in sa- menwerking het gezamenlijk belang zo groot mogelijk moet worden gemaakt. Dit

32 In aanvulling op de lijn die het RMO volgt: de spanning is in mijn optiek meer gelaagd dan alleen die tussen ex- en interne functie. Er kunnen bijvoorbeeld ook spanningen zijn binnen de interne functie over het al dan niet voldoende gericht zijn op de externe functie en hoe dat wordt gedaan. Het moreel ecologisch perspectief dat ik ontwikkel zou een verdiepend inzicht kunnen bieden in de spanning tussen de in- en externe functie en in de spanningen binnen de functies; alsook hoe betrokkenen omgaan met die spanningen en al dan niet vanuit een morele betrokkenheid een verbindende rol vervullen in die spanningen en tussen de in- en externe functies.

verbeelden zij in de volgende fi guur ad 1; schuiven de driehoeken meer ineen, dan vergroot het gezamenlijke belang:

W en N B S W en N B S W en N B S W en N B S W en N B S W en N B S

1 Overlap in belangen 2 Overlap in waarden en

normen 3 Groeiende overlap in waarden en normen

Standpunt Belang Waarden en normen

Afbeelding naar: fi guur 4.1 De gouden driehoek (naar Wesselink en Paul, 2010), Kaats en Opheij, 2012, p 99.

We zien in deze fi guur een focus op, in termen van Kaats en Opheij, de ‘gouden drie- hoek’ van gezamenlijke belangen. Wat ik opmerkelijk vind, is dat zij niet spreken over de overlap in waarden en normen (fi guur, ad 2); die overlap is volgens deze fi - guur groter dan de gezamenlijke belangen en zou nog groter worden als de overlap in de belangen groter wordt (de driehoeken meer in elkaar schuiven, fi guur, ad 3). Bij de waarden en normen, de basis van de belangen volgens deze fi guur, zie ik een verband met wat ik noem ‘wat moreel op het spel staat’. Kaats en Opheij spreken bij de waarden en normen over ‘shared values’, die onderdeel zijn van de missie van de samenwerking; die missie is gebaseerd op met elkaar gedeelde waarden en normen (Kaats en Opheij, 2012, p 73). In hun uitgebreide en gedegen studie zie ik waarden en normen en de morele dimensie van samenwerking relatief beperkt naar voren komen. Relevant in dit kader is wellicht hun begrip ‘gedeelde ambitie’ (Kaats en Opheij, 2012, p 61). Het begrip ambitie wordt niet echt gedefi nieerd. Er wordt onder meer onder verstaan: de combinatie van doelen plus missie en/of stra- tegie die breed gedragen en begerig nagestreefd en nageleefd wordt; bezig zijn met zinvolle dingen; het resultaat van een proces van betekenisgeving; het komen tot een gemeenschappelijke betekenis van een nieuwe werkelijkheid; een wenkend perspectief (Kaats en Opheij, 2012, pp 61, 62, 91). Bij het bepalen van de ambitie zet- ten zij, vanuit de vraag: ‘wat willen wij dat de samenwerking ons oplevert?’ naast elkaar: 1) ‘Wat is je kernwaarde?’ en: 2) ‘Wat is je belang?’ (Kaats en Opheij, 2012, p 69). De kernwaarde en het belang vormen samen de ambitie, zo leid ik hieruit af. Zij stellen dat een gedeelde en betekenisvolle ambitie van groot belang is als bind- middel in de samenwerking (Kaats en Opheij, 2012, p 61). Het is niet genoeg dat een ambitie wordt gedeeld, de ambitie moet er ook toe doen, deugen en aantrekkelijk

zijn voor mensen in samenwerking (Kaats en Opheij, 2012, p 92). In ‘ertoe doen’ en ‘deugen’ lees ik een morele dimensie. En, stellen Kaats en Opheij, de ambitie moet bijdragen aan het belang of succes van ieder van de partners, want juist dat prik- kelt ieder om een bijdrage te leveren aan het samenwerkingsverband (Kaats en Opheij, 2012, p 92). Wat ik hieruit afleid is dat de ambitie en onderliggende waar- den en normen belangrijk worden geacht, maar dat belangen meer centraal staan in de samenwerking bij Kaats en Opheij; immers, zij stellen dat ‘de ambitie moet bijdragen aan het belang van ieder’ en ‘het belang prikkelt een bijdrage te leveren’. De gemeenschappelijke waarden en normen zouden, zo lijkt mij, echter wellicht eerder ‘de gouden driehoek’ en de kracht in de samenwerking kunnen zijn dan de gezamenlijke belangen!?

En hoe is dit terug te zien bij Schruijer, hoogleraar organisatiepsychologie en ge- specialiseerd in interorganisationele samenwerkingsrelaties? Schruijer definieert ‘multipartijensamenwerking’ als “een zich ontwikkelend werkverband tussen twee of

meer (juridisch onafhankelijke) partijen dat wordt gevormd ten dienste van een door de partijen te formuleren gemeenschappelijk doel, waarbij deze partijen vanwege de unieke bijdrage die ze leveren aan het samenwerkingsdoel wederzijds afhankelijk zijn” (Schruijer,

2005). Een doel is gericht op wat een samenwerkingsverband concreet wil berei- ken. In het bereiken van dat doel spelen belangen een rol. Schruijer wijst erop dat het in samenwerking erom gaat hoe er tot een gedeeld doel kan worden gekomen waarin ieder zijn eigen belang kan herkennen: “Door het samenbrengen van de ver-

schillende belangen, identiteiten en uniciteiten bereik je met elkaar het hogere doel. Maar let op, het gaat dus om een gedeeld doel, niet een gedeeld belang. Ieder heeft zijn eigen be- lang en die uniciteit moet je in een proces overeind kunnen houden. Pas dan lever je meer- waarde ten dienste van het te bereiken doel. ….. Het betreft individuen aan tafel, die relaties aangaan om een gezamenlijk probleem (of ambitie) aan te pakken en die de belangen van hun achterban behartigen.” (Schruijer, geïnterviewd door Luijten, 2012). Schruijer be-

nadrukt het gedeelde doel in de samenwerking, vanuit een gezamenlijk probleem of een gezamenlijke ambitie. Dat gedeelde doel noemt zij het ‘hogere doel’. In het gezamenlijke probleem, de gezamenlijke ambitie, en/of het gedeelde, hogere doel zie ik overeenkomsten met wat ik heb genoemd ‘wat moreel op het spel staat’. Het is iets waar partijen samen aan willen werken en waarbij ze elkaar nodig hebben, voor het realiseren van het doel zijn zij afhankelijk van elkaars bijdrage in de sa- menwerking. Dat is het ‘hogere’ in de samenwerking. Daarbij brengt iedere partij zijn eigenheid in, mét zijn eigen belangen. In mijn terminologie is ‘wat moreel op het spel staat’ het gemeenschappelijke, daarbij kunnen partijen tevens hun eigen belangen hebben. Die belangen moeten wel erkend worden, ieder moet zijn unici- teit overeind kunnen houden, in de woorden van Schruijer.

Balans in behoeften - Tronto

Op deze plaats maak ik even een uitstapje naar Tronto. Wat ik hierboven beschrijf over de verhouding tussen ‘wat moreel op het spel staat’ en wat méér op het spel staat, komt op een bepaalde manier ook bij Tronto aan bod. Zij beschrijft de situ- atie dat niet alleen de één (zorgvrager) een behoefte heeft, er kan tegelijkertijd ook een behoefte van de ander (zorggever) zijn. Het is volgens Tronto cruciaal dat die behoefte van de ander ook wordt erkend en daaraan wordt tegemoet gekomen, ook opdat deze ander in de behoefte van de eerste kan blijven voorzien. Tronto stelt dat het belangrijk is om een balans te houden tussen de behoeften van degenen die zorg geven en degenen die zorg krijgen; juist door te focussen op de behoeften en op de balans tussen zorggevers en zorgontvangers, wordt care meer democratisch (Tronto, 1993, pp 136, 171). Daarmee kan volgens Tronto ook de wederzijdsheid van de onvermijdelijk aanwezige macht en afhankelijkheid in de relatie zichtbaar wor- den, kan er zorgvuldiger mee worden omgegaan en kan deze mogelijk meer in ba- lans komen. (‘Macht’ komt terug in paragraaf 5.2.4.)

Conclusie behoeften en belangen

In de theorie van Kaats en Opheij en die van Schruijer vind ik bevestiging van mijn empirische bevinding om onderscheid te maken naar ‘wat moreel op het spel staat’, als maatschappelijk belang of doel (‘een gedeeld hoger doel’) en naar ‘wat meer op het spel staat’: organisatie- en individuele belangen.33 Evenals in de empi-

rie naar voren kwam, leert de theorie dat ook die belangen aandacht vragen. Uit de theorie leid ik eveneens af dat het samenwerken aan een gedeeld doel of een gedeelde ambitie, verbindend kan zijn in het samenwerkingsproces. Hierin zie ik een bevestiging van mijn empirische bevinding dat ‘wat moreel op het spel staat’ verbindend kan werken in de samenwerking.