• No results found

Onderzoeksmethoden conceptueel gestuurd verkennend en beschrijvend empirisch onderzoek

Normatief handelingsonderzoek

2.4.4 Onderzoeksmethoden conceptueel gestuurd verkennend en beschrijvend empirisch onderzoek

onderzoek (Modus 2) N ormatief handelings- onderzoek (Modus 3) begrijpen en beschrijven van goed samenwerken vanuit moreel ecologisch perspectief

bijdragen aan morele leerprocessen gericht op goed samenwerken vanuit moreel ecologisch perspectief ƒ eigen persoonlijke/professionele

morele inzet in aansluiting bij praktijk

2.4.4 Onderzoeksmethoden conceptueel gestuurd verkennend en

beschrijvend empirisch onderzoek

De verschillende stappen vergen hun eigen methoden en aanpak. Voor de ontwik- keling van het conceptueel oriënterend perspectief en het empirisch onderzoek ga ik uit van data-, methoden- en theoretische triangulatie. Daarbij sluit ik aan bij Smaling die deze triangulatie belangrijk acht om, vanuit het complexiteitsdenken, anti-reductionistisch te werk te gaan. Smaling stelt over triangulatie: “In het kader

van complexiteitsdenken moeten we dan deze vormen van triangulatie niet zozeer zien als controlemiddelen voor betrouwbaarheid en validiteit, maar als middelen om meer aspec- ten van een verschijnsel op het spoor te komen en te onderzoeken. Anders gezegd: het gaat hier om validiteit in de zin van een zo ruim en rijk mogelijke dekking van een verschijnsel.”

(Smaling, 2013, p 95). Het gaat mij om samenwerking in de dagelijkse praktijk. Pols stelt de vraag: ‘hoe krijg je het dagelijkse in het vizier?’ Het simpele antwoord op die vraag is, in haar woorden: “ga erheen en ga kijken”. Als wetenschappelijk ant- woord formuleert ze: “maak gebruik van methodes die zijn ontwikkeld om het alledaagse

te beschrijven: de methodes van de antropologie. Antropologische methoden als participe- rende observatie en interviews, etnografie en praxiografie17 zijn behulpzaam bij het ontwik-

kelen van een ethiek van het sociale.” (Pols, 2013, pp 72, 73).

17 Pols: “De term komt uit Annemarie Mol (2002), het in de plaats stellen van Praxis voor Etnos, praktijk

Het eerste, verkennende, empirisch onderzoek (voor de ontwikkeling van het con- ceptueel oriënterend perspectief) betreft vier gesprekken, waarin ik in het kader van een (toenmalige lopende) opdracht, met samenwerkingspartners heb gespro- ken over hun samenwerking tussen verschillende zorgorganisaties. Op basis van de bevindingen uit dit verkennende onderzoek heb ik de eerste versie van het mo- reel perspectief aangescherpt tot een moreel ecologisch perspectief.

Vanuit het ontwikkelde moreel ecologisch perspectief heb ik vervolgens een twee- de, verdiepend empirisch onderzoek gedaan. Dit onderzoek betreft een kwalitatief onderzoek gericht op het genereren van data om samenwerking te kunnen be- schrijven en begrijpen vanuit het ontwikkelde moreel ecologisch perspectief (con- ceptueel gestuurd). Hiervoor heb ik gedurende een aantal maanden onderzoek ge- daan naar samenwerking tussen zorgmedewerkers en mantelzorgers, in een team kleinschalig wonen voor mensen met dementie in een verpleeghuis en in een team basiszorg in een verzorgingshuis, waarbij ik, beperkt, ook heb ingezoomd op de sa- menwerking tussen de niveaus in de organisatie. Op de onderzoeksetting en keuze hiervoor ga ik verder in in de afzonderlijke hoofdstukken.

De methoden die ik heb toegepast voor het conceptueel gestuurde empirisch on- derzoek zijn:

1| Interviews / formele en informele gesprekken

In het eerste en tweede empirisch onderzoek heb ik formele en informele gesprek- ken, gepland en ongepland, gevoerd om informatie te vergaren over de samenwer- king, ervaringen te horen en te verzamelen van betrokkenen en deze ervaringen met hen te bespreken, om op die manier zicht te krijgen op wat voor hen relevant is in het samenwerkingsproces, hoe men het samenwerkingsproces ervaart en wat de samenwerking soepeler of stroever maakt. Ook boden deze gesprekken in het tweede empirisch onderzoek mij gelegenheid om mijn bevindingen als onderzoe- ker uit de participerende observatie te checken (Patton, 2002, p 287).

2| Participerende observatie

In het tweede empirisch onderzoek heb ik ook participerende observatie gedaan. Participerende observatie sluit aan bij het doel van mijn onderzoek: het begrijpen van de morele dimensie in samenwerking zoals die zich voordoet in de praktijk. Het is daarom van belang om zo dicht mogelijk bij de gewone sociale en persoon- lijke werkelijkheid te blijven (Maso en Smaling, 1998, p 9). Ik beoog via persoonlijk observeren en participeren in de praktijk, deze praktijk (voor zover mogelijk) van binnenuit te ervaren en begrijpen alsook de betekenis die de betrokkenen in de dagelijkse praktijk toekennen aan hun ervaringen, houding en gedrag. Een ander

belangrijk punt van participerende observatie is dat er aspecten zichtbaar kunnen worden waarover mensen in een interview, als alternatieve methode, mogelijk niet zouden (willen of kunnen) praten (Patton, 2002, p 263). Participerende observatie biedt de mogelijkheid voorbij de selectieve waarnemingen van anderen te gaan; door eigen waarnemingen kan een meer volledig beeld van de situatie worden verkregen (Patton, 2002, p 264). En het biedt de mogelijkheid om eigen kennis en ervaringen, opgedaan in de participerende observatie, te gebruiken voor reflectie en introspectie. Eigen indrukken en ervaringen kunnen helpen om de situatie en mensen te begrijpen (Patton, 2002, p 264).

3| Documentstudie

Documentstudie heb ik gebruikt als methode om achtergrondinformatie te ver- garen van betrokken organisaties. Daarnaast heb ik algemene documenten bestu- deerd over de ontwikkelingen in de ouderenzorg om meer zicht te krijgen op de context van mijn onderzoek (overheidsbeleid, adviesorganen, maatschappelijke ontwikkelingen).

4| Focusgroep

In het tweede empirisch onderzoek heb ik een bijeenkomst belegd, geïnspireerd op de methode van een focusgroep (Mortelmans, 2007, pp 317 e.v.). Voor deze bij- eenkomst heb ik gericht mensen uitgenodigd die betrokken zijn geweest in mijn onderzoek. In en met deze groep heb ik mijn bevindingen op hoofdlijn besproken; tevens had deze bijeenkomst een betekenis in het normatief handelingsonderzoek gericht op de onderlinge samenwerking binnen de organisatie.

Op de inzet van de methoden, databronnen, analyse en opbrengst ga ik verder in bij de verschillende empirische onderzoeken.

Thick description

De bevindingen van het tweede, verdiepende empirische onderzoek krijgen in dit boek hun weerslag in een ‘thick description’. Onder thick description wordt ver- staan: “rijke en gedetailleerde beschrijvingen van relevante omstandigheden, situaties en

mechanismen” (Boeije, 2014, p 180). Patton noemt bij thick description: “… the capac- ity to open up a world to the reader through rich, detailed and concrete descriptions of peo- ple and places – “thick descriptions” (Geertz, 1973; Denzin, 2001) - in such a way that we can understand the phenomenon studied and draw our own interpretations about meanings and significance.” (Patton, 2002, p 438). Mortelmans noemt bij thick description dat

het gaat om “… rijke kwalitatieve data die toelaten om sociale gebeurtenissen niet enkel

kwam.” (Mortelmans, 2007, p 282). Het gaat om data die ingebed zijn in een rui-

mer geheel en vanuit dat geheel het beantwoorden van de vraagstelling toelaten (Mortelmans, 2007, pp 282, 308-314). Een thick description sluit ook aan bij het kri- tisch complexiteitsdenken zoals boven beschreven, dat onder meer stelt dat juist de samenhang en wisselwerking tussen de delen en tussen de delen en het geheel, cruciaal is. Vanuit de thick description beoog ik antwoord te formuleren op mijn vraag naar goed samenwerken.

2.4.5 Normatief handelingsonderzoek

Behalve op het (conceptueel gestuurd) beschrijven en begrijpen van samenwer- king, richt mijn onderzoeksvraag zich ook op het bevorderen van goed samenwer- ken vanuit mijn moreel ecologisch perspectief. Het doel daarvan is enerzijds het aanwakkeren van een leerproces en verdere ontwikkeling van die praktijk, ander- zijds om van dit proces te leren ten behoeve van het begrijpen van samenwerking en het verder ontwikkelen van een moreel perspectief op goed samenwerken. Het gaat hierbij om normatief handelingsonderzoek dat, in wisselwerking met modus 1 en 2 kennis, een specifieke vorm van kennisontwikkeling is en een specifiek soort kennis (modus 3) oplevert. Voor modus 1 en 2 kennis zijn de methoden en metho- dologische eisen meer uitgekristalliseerd; voor modus 3 kennis is dat minder het geval en is, mede door de aard van de kennisontwikkeling, eerder sprake van werk- wijzen dan van methoden. Mijn inzet en aanpak in dit onderzoek houdt in dat ik zelf in de praktijksituatie treed, niet alleen om deze te onderzoeken, maar ook om het ‘morele belang te stellen’ van goed samenwerken, om in woorden van Nap te spreken (Nap, 2012).18 Het gaat hierbij niet alleen om mijn morele inzet als geën-

gageerde professional, het is een inzet in aansluiting bij die van de betreffende praktijk. Dat past ook bij normatieve professionalisering, dat beoogt verbinding te maken tussen enerzijds wetenschappelijke kennis en anderzijds praktijkkennis en het bijdragen aan die praktijkontwikkeling, en daarmee de verbinding tussen mo- dus 1, 2 en 3 kennis. Normatieve verwetenschappelijking duidt “in de eerste plaats op

de bijdrage van normatief geladen wetenschappelijk onderzoek aan morele leerprocessen in organisaties, met het oog op werk dat deugt en deugd doet.” (H. van Ewijk en Kunneman,

2013, p 13). Daarbij gaat het ook om “toegankelijk maken – zowel op wetenschappelijk

als op maatschappelijk niveau – van ervaringen en inzichten rond werk dat deugt en deugd doet en rond vormen van organiseren en besturen die dat ondersteunen en bevorderen.” (H.

van Ewijk en Kunneman, 2013, p 15).

In de traditie van kwalitatief onderzoek zijn voor normatief handelingsonder- zoek veel methodische aanwijzingen te vinden. Dat geldt in het bijzonder voor de stroming die bekend staat als actieonderzoek of handelingsonderzoek (Maso en Smaling, 1998, p 26; Boog et al., 2005; Van Lieshout, Jacobs, Cardiff, 2017).19 Smaling

legt expliciet de verbinding tussen complexiteitsdenken en kwalitatief onderzoek en noemt met name participatief onderzoek en actieonderzoek als vormen van kwalitatief onderzoek die ondersteund worden door dit complexiteitsdenken (Smaling, 2013, pp 89-98). Smaling spreekt van een “normatief handelingsonderzoek,

waarin de onderzoekers ook nog een eigen normatieve positie innemen die zij ook willen en kunnen uitleggen en onderbouwen” (Smaling, 2008, p 27). Smaling benoemt, in

aansluiting bij de ethische geladenheid zoals door Cilliers genoemd, de ‘onvermij- delijke rol van normatieve geladenheid’ maar werkt niet verder uit hoe dit door- werking krijgt in het kwalitatieve onderzoek. Normatieve professionalisering gaat hier een stap verder, zoals ook genoemd in paragraaf 2.2.2: vanuit normatieve pro- fessionalisering gezien gaat het om perspectieven die kunnen helpen om een prak- tijk in morele zin te verrijken door het bevorderen van werk dat deugt en deugd doet. Personen verbinden zich met de morele inzet van instituties en de daar- mee verbonden professies en geven daar in hun handelen praktisch gestalte aan: “Professionalisering is niet alleen een innerlijke kwaliteit en houdingsaspect maar vraagt

juist om realisatie en verbinding met de context en het concrete handelen.” (H. van Ewijk,

met verwijzing naar Kunneman, 2013, p 57). Juist in het handelen van personen licht het morele op, alsook de morele vragen en spanningen en dilemma’s die daar- mee gepaard kunnen gaan. In deze praktijk wordt kennis al werkendeweg ontwik- keld, het gaat om leren van praktijken en cases (H. van Ewijk, met verwijzing naar Schön, 2013, pp 38, 39). Het gaat om reflecteren vooraf, tijdens en achteraf, op de an- der, de context, het proces en zichzelf (H. van Ewijk, 2013, p 61). Jacobs et al. stellen dat waarden vaak in het handelen verborgen en vanzelfsprekend zijn, totdat ze bot- sen met andere waarden; er is een specifieke blik nodig om de diverse en botsende waarden in de praktijk van de zorgprofessional te kunnen benoemen en bevragen, “een blik die de messy business van het professionele handelen kan vangen” (Jacobs et al., 2008, p 11, met verwijzing naar Schön).

In hoofdstuk 7 ga ik verder in op theoretische richtingwijzers voor en de aanpak van mijn normatief handelingsonderzoek.

19 Bij de verdere uitwerking van normatief handelingsonderzoek in hoofdstuk 7 kom ik terug op actieonderzoek als basis voor dit normatief handelingsonderzoek.

2.5 Verantwoording

2.5.1 Kwaliteit verkennend en verdiepend beschrijvend empirisch