• No results found

4 THEMA’S

4.3 Verzuring

De 1994-tussendoelstelling voor verzurende depositie is in 1996 bereikt, maar de huidige depositie ligt nog circa 50% boven de doelstelling voor 2000. De stikstof-depositie is tweemaal hoger dan de doelstelling voor stikstof.

De daling van de verzurende depositie heeft zich na 1990 slechts licht doorgezet, dankzij de reductie in SOX-depositie met circa 42%. De depositie van stikstof is de afgelopen twee decennia niet wezenlijk veranderd.

Uit metingen blijkt dat de depositie van NHX in de afgelopen jaren ruwweg 35%

hoger is geweest dan tot op heden op basis van emissieramingen werd gerapporteerd.

Inleiding

Het thema Verzuring richt zich op de depositie van zuurvormende stoffen op de bodem.

De belangrijkste zuurvormende stoffen zijn zwaveldioxide, stikstofoxiden en ammo-niak en hun volgproducten (samen respectievelijk SOX, NOyen NHX). Verzurende depo-sitie kan op termijn leiden tot veranderingen in de samenstelling van het bodemvocht.

Tot dusver is deze samenstelling het meest achteruitgegaan in de zandgronden in het Oosten, Zuiden en midden van het land.

Depositie van NOyen NHXheeft tevens een vermestende werking. Het gezamenlijke effect van verzuring en vermesting leidt tot schade aan ecosystemen, waarbij ook ozon en verdroging een rol spelen. Ozon wordt onder het thema Verspreiding behandeld.

Beleid

Het Nederlandse beleid ten aanzien van verzuring heeft primair tot doel het beschermen van de natuur. Als doelstellingen voor de depositie gelden 2400 zuurequivalenten per hectare (z-eq/ha) in 2000, gemiddeld over Nederland, en 1400 z-eq/ha in 2010, gemid-deld op bos. Hiervan dienen niet meer dan respectievelijk 1600 en 1000 equivalenten uit stikstof te bestaan. Voor de emissies naar lucht zijn de volgende doelstellingen voor 2000 van kracht: SO292 miljoen kg, NOX249 miljoen kg en NH380 miljoen kg.

Ozonvorming wordt veroorzaakt door NOXen vluchtige organische stoffen (VOS). Het beleid rond ozonvorming loopt voor het verkeer mee met het terugdringen van de NOX -emissies. Voor de overige doelgroepen is het uitgewerkt in het project Koolwaterstoffen 2000 met als doelstelling de VOS-emissie in 2000 te halveren ten opzichte van 1980.

V E R Z U R I N G 4

Internationaal zijn in protocollen in UN-ECE-kader afspraken vastgelegd ter reductie van verzurende en ozonvormende emissies. De EU zal in 1998, in nauwe afstemming met de UN-ECE, verplichte nationale reductiedoelstellingen voor deze emissies vaststellen.

Milieudruk

De totale Nederlandse emissie van potentieel zuur was in 1997 voor 37% afkomstig uit de landbouw, voor 31% uit verkeer en vervoer en voor 26% uit de industrie, de energie-voorziening en de raffinaderijen. Industrie, raffinaderijen en verkeer zijn de grootste bron voor SO2, verkeer is de grootste bron van NOXen landbouw van NH3.

De gemeten concentraties van NOXen SO2in lucht zijn goed in overeenstemming met modelberekeningen op basis van emissieschattingen. Voor NH3geven de luchtmetingen echter aan dat de Nederlandse emissies vooral in de laatste jaren hoger hebben gelegen dan de emissieramingen aangeven. Voor 1996 werd de emissie van NH3op basis van de metingen op circa 240 miljoen kg geraamd, driemaal hoger dan de doelstelling voor 2000 (zie paragraaf 3.2). De milieukwaliteit wordt in deze paragraaf beschreven op basis van de gemeten concentraties van NH3 en de andere stoffen.

Milieukwaliteit

De gemiddelde depositie van potentieel zuur op Nederland lag in 1996 en 1997 net onder de 1994-tussendoelstelling van 4000 z-eq/ha per jaar. Hiermee is de optredende depositie nog ver verwijderd van de doelstelling van 2400 z-eq/ha voor het jaar 2000.

De verzurende depositie was voor ongeveer 55% afkomstig van Nederlandse bronnen.

De buitenlandse bijdrage werd vrijwel volledig bepaald door bronnen in Duitsland, Groot-Brittannië, België en in mindere mate Frankrijk. Aan de door Nederland veroor-zaakte depositie droeg de landbouw 65% bij en het verkeer 15%. De industrie en raffi-naderijen droegen respectievelijk 6 en 4% bij.

De depositie van stikstof (NHXen NOy) ligt vanaf begin jaren ’80 onveranderd rond 3000 z-eq/ha en is daarmee tweemaal zo hoog als de doelstelling voor het jaar 2000 (1600 z-eq/ha). Depositie van stikstof wordt voor bijna 70% veroorzaakt door Neder-landse bronnen, vooral de landbouw (65%) en in veel mindere mate het verkeer (12%).

In de periode 1980 tot 1997 is de gemiddelde depositie van potentieel zuur op Neder-land met 45% gedaald (figuur 4.3.1). Deze daling is voor het grootste deel veroorzaakt door een afname met 77% van de depositie van SOXvan zowel Nederlandse als buiten-landse oorsprong. Na 1990 is de depositie van SOX nog met circa 42% gedaald. De depositie van NOynam in de jaren ’80 met ongeveer 20% af maar daarna niet meer. De depositie van NHXbleef vrijwel constant over de gehele periode. De voorziene emissie-reducties doen verwachten dat de depositie in 2002 rond de 3300 z-eq/ha per jaar zal lig-gen, hetgeen nog ver verwijderd is van de doelstelling van 2400 z-eq/ha voor het jaar 2000. Doordat de depositie wordt bepaald aan de hand van metingen, kan door meteoro-logische invloeden een mogelijke beperkte daling van de emissies door het ammoniak-beleid worden gemaskeerd. De geringe stijging in 1997 kan eveneens het gevolg zijn van meteorologische invloeden.

4 V E R Z U R I N G

De ruimtelijke verdeling van de depositie van potentieel zuur is in de loop der jaren vrij-wel niet veranderd. In het Noorden en delen van het Westen ligt de depositie nu onder de 1994-doelstelling van 4000 z-eq/ha per jaar (figuur 4.3.2). In Oost-Brabant en de Gel-derse Vallei - gebieden met intensieve veehouderij - ligt de depositie veelal nog boven de 6000 z-eq/ha per jaar. Indien vanaf 1985 geen verzuringsbeleid zou zijn gevoerd, zou door de autonome ontwikkelingen de verzurende depositie in 1995 ongeveer tweemaal hoger zijn geweest dan is opgetreden. De bereikte reductie is in het Westen en Zuid-Limburg wat hoger dan elders, de gebieden met intensieve veehouderij blijven achter.

De sluiting of aanpassing van energiecentrales en industriële installaties heeft lokaal tot 70% reductie ten opzichte van de autonome ontwikkeling geleid.

De voornaamste maatregelen die de verzurende depositie in Nederland deden afnemen zijn de invoering in West-Europa van ontzwavelingsinstallaties voor de energie-opwekking en de inzet van zwavelarme brandstoffen in de industrie en bij raffinaderij-en. De introductie van de katalysator en deNOX-installaties in West-Europa hebben echter weinig effect op de verzurende depositie in Nederland. Reden hiervoor is dat de NOX-emissies van het verkeer en de energievoorziening slechts beperkt bijdragen aan de verzurende depositie. Van de hier genoemde maatregelen is het effect op de deposi-tie in Nederland voor ongeveer de helft toe te schrijven aan de inspanningen in het bui-tenland.

V E R Z U R I N G 4

1980 1982 1984 1986 1988 1990 1992 1994 1996 1998 2000 2002

0 2000 4000 6000 8000

NOY SOX

NHX

Zure depositie

mol/ha per jaar

Doel

Figuur 4.3.1 De gemiddelde depositie van potentieel zuur op Nederland, 1980-2002. Tot het jaar 1993 is de droge depositie van NHx gebaseerd op emissieschattingen, vanaf 1993 is deze methode als stippellijn doorgetrokken, maar is de doorgetrokken lijn gebaseerd op metingen van NHx-concentraties

Naast effecten op ecosystemen en de bevolking, tasten verzurende stoffen en ozon materialen aan en leiden ze tot schade aan landbouwgewassen. De schade door SO2 (vaker schilderen of vervangen van metalen en houten buitenwerk) is sterk gedaald van ruim 300 miljoen gulden in 1980 naar ongeveer 80 miljoen gulden in 1997. De schade door ozon aan landbouwgewassen vertoont geen duidelijke trend en ligt gemiddeld rond de 350 miljoen gulden per jaar.