• No results found

Implementatie van milieubeleid onder Paars-1

3 DOELGROEPEN

3.13 Implementatie van milieubeleid onder Paars-1

woninggrootte hadden deze landen in 1995 een energiegebruik ten behoeve van ruimte-verwarming dat circa 10% lager lag dan dat van Nederland, Denemarken en Finland.

Evenaring van de huidige energie-efficiency in Noorwegen en Zweden zou samenhan-gen met een CO2-reductie in de grootteorde van jaarlijks circa 2,0 miljard kg. Dit komt ongeveer overeen met de energiebesparingen ten behoeve van ruimteverwarming en warm tapwater in woningen, die tot 2002 door uitvoering van het programma Duurzaam Bouwen al verwacht worden ten opzichte van het jaar 1995 (zie paragraaf 3.9). Met betrekking tot de gebouwen in de dienstensector zal de situatie voor wat betreft de ener-gie-efficiency op zijn minst overeenkomstig zijn aan die van de woningbouw ook in het kader van DUBO. Derhalve wordt de CO2-reductie in deze sector geraamd op circa 1,0 miljard kg per jaar.

‘Best plant’

Indien het ijkpunt wordt gelegd bij de mondiaal gezien beste technische referentie ofte-wel de ‘best plant’, zou de overbrugging van het verschil met de huidige Nederlandse situatie een extra CO2-reductie inhouden van ruwweg 10 miljard kg per jaar. Een groot deel hiervan hangt samen met de verbeteringen die mogelijk zijn in de elektriciteits-voorziening en de woning- en utiliteitsbouw. Zo zijn recentelijk in Nederland energie-centrales in gebruik genomen die met een efficiency van 55% ver uitgaan boven het niveau van de huidige beste regio (Turkije). Voor de woningbouw is in het kader van de evaluatie van het eerste plan van aanpak Duurzaam Bouwen geraamd dat de energiebe-sparingen in woningnieuwbouw en -voorraad (ruimteverwarming en warm tapwater) in het jaar 2010 kunnen leiden tot een CO2-reductie van circa 28%, ten opzichte van de situatie in 1995. Voor de gebouwen in de dienstensector lijkt de situatie vergelijkbaar.

Voorzichtigheidshalve is gerekend met een efficiencyverbetering van circa 20%, als indicatie voor de CO2-reductie die samenhangt met ‘dynamische’ benchmark.

genomen maatregelen. Deze voorstellen konden direct uitgevoerd worden. Daarnaast bevatte het NMP2 maatregelen waarover nog nader overleg met doelgroepen nodig was om tot een concrete invulling te komen. Uit een indicatieve analyse blijkt dat in de afge-lopen kabinetsperiode ongeveer de helft van de NMP2-maatregelen die betrekking heb-ben op CO2, NOX en NH3 van de grond is gekomen (tabel 3.13.1). Van een aantal NMP2-maatregelen die nog niet zijn geïmplementeerd bevindt de besluitvorming zich in een laatste fase (zoals rekening rijden en EURO4-normen voor vrachtwagens en bus-sen), maar voor andere maatregelen is nog geen zicht op implementatie (bijvoorbeeld CO2-normering personenauto’s en afspraken met grensstreken over ammoniakreductie).

Voorbeelden van maatregelen die sneller zijn ingevoerd dan verwacht, zijn de regule-rende energiebelasting begin 1996 en de stimulering van WKK en een lagere koleninzet bij de elektriciteitsproductie.

Met name beleidsmaatregelen ten aanzien van wegverkeer, landbouw en huishoudens zijn tot op heden niet of in beperkte mate van de grond gekomen. Dit wordt onder meer veroorzaakt door een tragere besluitvorming op Europees niveau dan aanvankelijk werd gedacht en door het lagere tempo in de ontwikkeling en toepassing van (betaalbare) technologieën. Daarnaast speelt mee dat een steeds groter deel van het beleid gericht is op moeilijk te bereiken doelgroepen, waar het creëren van draagvlak en de concretise-ring van beleid meer tijd vergen.

I M P L E M E N TAT I E VA N M I L I E U B E L E I D O N D E R PA A R S - 1 3

Tabel 3.13.1 Belangrijkste NMP2-beleidsmaatregelen die in de afgelopen kabinetsperiode sneller of langza-mer zijn geïmplementeerd dan in het NMP2 werd aangenomen.

Beleidsmaatregelen Sneller Beperkt van de Niet van de

grond gekomen grond gekomen CO2

Snelheidsbegrenzers vrachtwagens en bussen 80 km/u *

Rekeningrijden *

CO2-normering personenauto’s voor 2000 *

Volumebeleid verkeer (parkeerbeleid, locatiebeleid, accijnzen) *

Regulerende energieheffing per 1-1-1996 *

Energiebesparingsmaatregelen huishoudens

(na-isolatie, differentiatie vastrecht energie) *

Stimuleren WKK *

NOx

Aanscherping BEES-normen *

EURO4-normen vrachtwagens en bussen *

NH3

Afspraken met grensstreken over vermindering

van NH3-emissies *

Oorspronkelijk plannen Notitie Derde Fase

Mest- en Ammoniakbeleid *

Emissiearme aanwending dierlijke mest *

AMvB ‘Huisvesting en Veehouderij’ *

Herstructureringswet Varkenshouderij *

Gevolgen voor het milieu

Doordat de beleidsmaatregelen die in het NMP2 werden aangekondigd nog niet volle-dig zijn geïmplementeerd zal de milieudruk in Nederland minder snel afnemen dan bij de presentatie van het NMP2 werd verwacht. Dit wordt pas op langere termijn zichtbaar.

Om een indicatie te geven worden voor de emissies van CO2, NOXen NH3twee emis-sieramingen van het RIVM voor het jaar 2010 vergeleken: de raming uit 1994 bij de presentatie van het NMP2 (‘Milieurendement NMP2’) en de raming uit 1997 in de vier-de Milieuverkenning (MV4). In vier-de MV4 wervier-den voor vier-de drie stoffen hogere emissies geraamd dan in ‘Milieurendement NMP2’. Het verschil wordt echter niet alleen bepaald door het verschil tussen het voorgenomen en het uiteindelijk geaccordeerde beleid, maar ook door veranderingen in omgevingsvariabelen, zoals de hoogte van de economische groei, de hoogte van de olieprijs en de omvang van de mobiliteit (figuur 3.13.1). Zo is de veestapel minder afgenomen dan eerder geraamd en lag de olieprijs op een lager niveau. Daarentegen worden in de MV4 de groei van de productie (BBP), industrie (toe-gevoegde waarde) en vrachtverkeer (exclusief bestelauto’s) lager geraamd dan in

‘Milieurendement NMP2’ hetgeen tot een lagere milieudruk leidt. De belangrijkste ver-klaring voor het verschil in de emissieramingen wordt gevormd door de niet-volledige implementatie van de beleidsvoornemens. Met name bij NOX(+65%) en NH3(+50%) veroorzaakt de beperkte beleidsimplementatie aanzienlijke verschillen (figuur 3.13.1).

Het NMP2-beleid ten aanzien van CO2is met name voor verkeer en huishoudens aan het begin van de kabinetsperiode (NMP2-doorrekening) optimistischer ingeschat dan aan het einde van deze periode (MV4). Ondanks de versnelde invoering van de regule-rende energieheffing en de voor het milieu positieve ontwikkelingen in de industrie en

3 I M P L E M E N TAT I E VA N M I L I E U B E L E I D O N D E R PA A R S - 1

CO2 NOX NH3

0 50 100 150 200 250

Prognose 2010 NMP2 (1994) Prognose 2010 MV4 (1997) Doel 2010 (2000 voor CO2)

Milieudruk in 2010

Index (1990 = 100)

Figuur 3.13.1 Emissie van CO2, NOxen NH3in 2010 op basis van NMP2-doorrekening (1994) en MV4 (1997) in relatie tot enkele maatschappelijke indicatoren.

BBP Olieprijs TW industrie

Vracht-verkeer

Veestapel 0

50 100 150 200 250

Maatschappelijke indicatoren in 2010

Index (1990 = 100)

centrales (lagere groei in energie-intensieve industrie, meer WKK, minder koleninzet), komen de ramingen in de MV4 iets hoger uit dan in de NMP2-doorrekening. Een deel van dit verschil is het gevolg van de lagere energieprijs waarmee in de MV4 rekening werd gehouden.

In de MV4 werd ook voor NOXeen hogere emissie voor 2010 geraamd dan bij het ver-schijnen van het NMP2. Met name het nog niet volledig van de grond komen van aan-gekondigde beleidsmaatregelen ten aanzien van vrachtverkeer en industrie heeft tot deze hogere raming geleid. Ook hebben de grotere toename van bestelauto’s en de min-der snelle penetratie van schone technieken geleid tot een bijstelling van de raming van de NOX-emissie voor 2010. Daarentegen werd in de MV4 wel uitgegaan van een gunsti-gere samenstelling van de brandstofinzet (relatief meer gas) en een lagunsti-gere productie in de energie-intensieve sectoren.

De ammoniakemissie voor 2010 werd in de MV4 hoger ingeschat dan in de NMP2-doorrekening, hetgeen met name het gevolg is van het afgezwakte beleid uit de Notitie Derde Fase Mest- en Ammoniakbeleid. De minder sterke afname van de veestapel dan verwacht heeft hierbij een minder grote rol gespeeld. In de raming van MV4 was nog geen rekening gehouden met de recente besluiten over inkrimping van de varkensstapel zoals opgenomen in de Wet Herstructurering varkenshouderij.

3.14 Uitvoering en handhaving van